Parketnummer: 13/651296-10 (PROMIS)
Datum uitspraak: 30 januari 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres]
Samenvatting en leeswijzer
Onderstaande is een samenvatting van het vonnis en een leeswijzer die verwijst naar de integrale tekst die hierna is opgenomen.
De rechtbank Amsterdam heeft in deze zaak tegen verdachte [verdachte], de man die verdacht wordt van de moord op de 16-jarige [slachtoffer], als volgt beslist.
I. Met betrekking tot het beroep van de verdediging op de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank is het niet eens met de verdediging dat het Openbaar Ministerie ('OM') zich schuldig zou hebben gemaakt aan tunnelvisie ten opzichte van verdachte. Het onderzoek lijkt buitengewoon uitvoerig en grondig te zijn geweest. Niet is gebleken dat serieuze aanwijzingen, buiten verdachte gelegen, in onvoldoende mate aandacht hebben gekregen dan wel dat op andere potentiële daders niet (voldoende) is doorgerechercheerd. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte; zie rechtsoverweging 3.1.
II. Met betrekking tot het beroep van de verdediging op bewijsuitsluiting van het tapgesprek. De rechtbank is het niet eens met de verdediging dat de vertaling en de transcriptie van het telefoongesprek tussen verdachte en [persoon 1] niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. Verdachte en [persoon 1] hebben in de vroege ochtend van 3 september 2010 in een codetaal een telefoongesprek gevoerd. Dit telefoongesprek is vertaald door [persoon 1], welke vertaling is getoetst door het NFI. Het NFI heeft ook zelfstandig een transcriptie van het telefoongesprek gemaakt. De verdediging heeft geen contra-expertise ten aanzien van het telefoongesprek aangevraagd. De rechtbank acht de vertaling/transcriptie betrouwbaar; zie rechtsoverweging 4.3.2.
III. Met betrekking tot de getuigenverklaringen van [persoon 2] en [persoon 3]. De rechtbank is het niet eens met de verdediging dat de belastende getuigenverklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] niet betrouwbaar zijn. Verdachte heeft in het telefoongesprek met [persoon 1] zelf aangegeven dat [persoon 2] en [persoon 3] aanwezig waren bij het schietincident en beide getuigen hebben een - naar het oordeel van de rechtbank - aannemelijke verklaring afgelegd waarom zij aanvankelijk ontlastend, maar later alsnog belastend ten opzichte van verdachte hebben verklaard. De belastende verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] zijn niet onder invloed van onredelijke druk door OM/politie tot stand gekomen. De rechtbank acht de belastende getuigenverklaringen betrouwbaar; zie rechtsoverweging 4.3.2.
IV. Met betrekking tot het ten laste gelegde. De rechtbank is op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen tot het oordeel gekomen dat verdachte [slachtoffer] op 2 september 2010 om het leven heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hierbij met voorbedachten rade heeft gehandeld. Verdachte hield [slachtoffer] verantwoordelijk voor het breken van zijn duim en was - vermoedelijk - gekrenkt dat [slachtoffer] niet deed wat verdachte van hem eiste. Daarop heeft verdachte [slachtoffer] vijf keer van korte afstand in het lichaam geschoten, waarbij in ieder geval enig moment tussen de schoten in heeft gezeten. Verdachte moet meerdere momenten van bezinning hebben gehad. Niet is gebleken van een heftige gemoedsbeweging bij verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord; zie rechtsoverweging 4.3.2.
V. Met betrekking tot de op te leggen straf. De rechtbank heeft aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren opgelegd. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de gemiddelde straf die de afgelopen jaren voor het delict moord pleegt te worden opgelegd en daarbij de strafverzwarende en strafverlichtende omstandigheden afgewogen; zie rechtsoverweging 8.3.1.
Tot zover de inleiding en leeswijzer; hierna volgt de integrale tekst van het vonnis.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. H.C. van Ooijen en P.A.M. Wijffels en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W. Drummen, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 september 2010 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), vier malen, althans een of meermalen, met een vuurwapen die [slachtoffer] in diens schouder en/of nek en/of borst, althans diens lichaam, geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht
3.1. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de officier van justitie op grond van artikel 359a lid 1 sub c van het Wetboek van Strafvordering ('Sv') niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, nu er sprake is van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Volgens de verdediging is verdachte in zijn belangen geschaad doordat vanaf het begin van het onderzoek enkel de mogelijke betrokkenheid van verdachte is onderzocht. Ter onderbouwing van deze stelling wijst de raadsvrouw erop dat er geen huiszoeking van het huis aan de [adres] heeft plaatsgevonden en dat de in voornoemde woning aanwezige personen niet zijn gefouilleerd. Deze personen zijn in één ruimte bij elkaar gezet, zonder dat in dezelfde ruimte politie aanwezig was, waardoor zij de gelegenheid hebben gehad om bewijsmateriaal weg te maken en hun verhalen op elkaar af te stemmen. Vervolgens zijn deze personen weliswaar aangehouden als verdachte, maar zij zijn door het onderzoeksteam weinig kritisch benaderd.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat niet-ontvankelijkheid niet op zijn plaats is. Er is geen sprake geweest van tunnelvisie ten opzichte van verdachte. Aanvankelijk zijn alle mannen die in de woning aan de [adres] aanwezig waren aangemerkt als verdachte en aangehouden. De naam van [verdachte] kwam in het onderzoek snel naar boven, waarop zijn telefoonnummer is getapt. In een telefoongesprek met [persoon 1] bekende [verdachte] [slachtoffer] te hebben neergeschoten, waarna het onderzoek zich op [verdachte] heeft toegespitst. Agenten hebben de woning aan de [adres] doorgekeken, maar dit heeft niets opgeleverd. Een zoeking had geen zin meer, aangezien kort na het schietincident zeer veel personen, waaronder de hulpdiensten, in- en uitliepen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie ('OM'), als bedoeld in artikel 359a lid 1 sub c Sv, wordt slechts in uitzonderlijke gevallen toegewezen. Daarvoor is alleen plaats in geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belangen van verdachte niet geschaad in het opsporingsonderzoek. Verdachte is in deze zaak aangemerkt als verdachte nadat de politie in het VU Ziekenhuis te Amsterdam van de moeder van het slachtoffer had vernomen dat verdachte de dader zou zijn. De rechter-commissaris heeft daarop een bevel afgegeven tot het opnemen en afluisteren van gesprekken gevoerd met het mobiele telefoonnummer op naam van verdachte. In de vroege ochtend van 3 september 2010 heeft verdachte een telefoongesprek gehad met [persoon 1] dat betrekking had op de schietpartij. (Onder 4.3.2. zal de rechtbank nader ingaan op de betrouwbaarheid/bruikbaarheid van de vertaling/transcriptie van dit telefoongesprek, dat is gevoerd in een codetaal.) Verdachte legt in dit gesprek een voor zichzelf belastende verklaring af. Met gebruikmaking van locatiebepaling via het Telecom netwerk is verdachte in de ochtend van 3 september 2010 aangehouden.
Niet is gebleken dat serieuze aanwijzingen, buiten verdachte gelegen, in onvoldoende mate aandacht hebben gekregen. Het onderzoek lijkt buitengewoon uitvoerig en grondig te zijn geweest. Niet is gebleken dat het OM opzettelijk heeft nagelaten potentieel ontlastend onderzoek te doen verrichten. Zo heeft het OM voortdurend nader onderzoek doen verrichten naar de door verdachte afgelegde (potentieel ontlastende) verklaringen. Verdachte is ook in de gelegenheid gesteld om zijn reactie op de nadere onderzoeksresultaten - zowel belastend als ontlastend - te geven. Eveneens is niet gebleken dat op andere potentiële daders niet (voldoende) is doorgerechercheerd. Aanvankelijk zijn alle mannen die in de woning aan de [adres] aanwezig waren op het moment dat de politie arriveerde aangehouden als verdachte. Na het eerste verhoor zijn deze mannen allen heengezonden, met de mededeling om beschikbaar te blijven in het kader van het onderzoek, toen ten aanzien van hen op dat moment niet bleek van enige betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer]. Tot slot geldt nog dat het verkennend onderzoek van de woning aan de [adres] geen aanleiding gevormd heeft om de woning aan een grondiger huiszoeking te onderwerpen, hetgeen gelet op alle omstandigheden niet kan worden aangemerkt als een onzorgvuldig nalaten van het OM ten opzichte van verdachte.
De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en voorts is de officier van justitie ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het als eerste alternatief ten laste gelegde feit moord bewezen dient te worden verklaard. Daartoe heeft zij - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Op 2 september 2010 is [slachtoffer] bij de woning aan de [adres] neergeschoten. Nog dezelfde dag is [slachtoffer] in het VU Ziekenhuis overleden aan zijn schotverwondingen. [slachtoffer] is door in totaal vijf kogels geraakt, waarvan eenmaal in het hart. De kogel in het hart heeft de dood van [slachtoffer] veroorzaakt. Aanvankelijk zijn alle zes de mannen die bij het arriveren van de hulpdiensten aanwezig waren in de woning aan de [adres] aangehouden als verdachte, maar zij zijn allen na hun eerste verhoor heengezonden.
In het VU Ziekenhuis is de politie via aanwezige vrienden en familie van [slachtoffer] ter ore gekomen dat ene "[bijnaam verdachte]" de dader zou zijn. [bijnaam verdachte] blijkt uiteindelijk [verdachte], verdachte, te zijn. Het mobiele telefoonnummer van verdachte, verstrekt door getuige [persoon 4], is nog dezelfde avond onder de tap gezet. De telefoon van verdachte peilt uit in [woonplaats] en verdachte wordt in de ochtend van 3 september 2010 in de woning van zijn neef te [woonplaats] aangehouden.
In de nacht van 2 op 3 september 2010 heeft verdachte nog een telefoongesprek gehad met [persoon 1], dat is gevoerd in de zogenaamde 'isj-taal'. Verdachte bekent in dit telefoongesprek dat hij [slachtoffer] heeft neergeschoten. Verdachte geeft hierbij aan dat hij dit deed omdat [slachtoffer] geen "respect" voor hem had. De vertalingen van het getapte telefoongesprek van [persoon 1] en het Nederlands Forensisch Instituut ('NFI') komen bijna exact overeen en zijn betrouwbaar.
Getuigen [persoon 2] en [persoon 3], beiden aanwezig tijdens de schietpartij, hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte meerdere keren van dichtbij op [slachtoffer] heeft geschoten. Het onderzoek dat is gedaan naar de schootsafstand komt overeen met de getuigenverklaringen van [persoon 2] en [persoon 3]. [persoon 2] en [persoon 3] hebben beiden een heldere verklaring afgelegd over waarom zij aanvankelijk stelden niets gezien te hebben van de schietpartij, maar later alsnog verdachte als de dader aanwijzen.
Verdachte is direct na de schietpartij langs geweest bij [persoon 5]. Deze [persoon 5] heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij iemand had neergeschoten.
Verdachte heeft aantoonbaar gelogen over zijn ontmoeting met [persoon 6] op 2 september 2010, nu deze [persoon 6] ontkent verdachte die dag gezien te hebben. Verdachte heeft eveneens gelogen over de reden van zijn bezoek aan zijn neef, [neef]. [neef] heeft namelijk ontkend dat hij verdachte had uitgenodigd om langs te komen voor de verjaardag van zijn zoontje. De bewering van verdachte dat hij op 2 september 2010 niet in de buurt van de Nieuwe Houttuinen is geweest is eveneens onwaar, nu meerdere getuigen de aanwezigheid van verdachte op de [adres] bevestigen en de telefoon van verdachte vanaf 16.38 uur ook uitpeilt in deze buurt.
Uit onderzoek door het NFI blijkt dat de kogels die in het lichaam van [slachtoffer] zijn aangetroffen vermoedelijk afkomstig zijn uit een omgebouwd gas-/alarmwapen dan wel een ander vuurwapen met een gladde loop en het kaliber .22 Long Rifle. Op de telefoon van [persoon 2] is een foto aangetroffen van een klein vuurwapen, dat in aanmerking komt als het gebruikte vuurwapen. [persoon 2] heeft verklaard dat dit vuurwapen van verdachte is.
Er is sprake van moord, nu verdachte erover heeft kunnen nadenken wat hij aan het doen was. Nadat het wapen van verdachte aanvankelijk weigerde, heeft hij in totaal 5 keer geschoten. Uit de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] wordt duidelijk dat er korte tijd tussen de schoten heeft gezeten. Verdachte had na de weigering van het wapen en telkens na elk schot de tijd om zich rekenschap te geven van hetgeen hij aan het doen was. Getuigen [persoon 7] en [persoon 1] hebben verklaard dat ze hebben gehoord dat verdachte al enige dagen rondliep met het plan om [slachtoffer] "te schieten" en op de bewuste dag had verdachte een wapen bij zich.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - zo begrijpt de rechtbank - primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit en subsidiair - indien verdachte verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van [slachtoffer] - dat de voor een bewezenverklaring van moord vereiste voorbedachte rade niet kan worden bewezen. Daartoe heeft zij - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De getuigenverklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] zijn onvoldoende betrouwbaar en kunnen daarom niet dienen tot het bewijs. [persoon 2] en [persoon 3] hebben de gelegenheid gehad om hun verklaringen op elkaar af te stemmen en beiden hebben om onduidelijke redenen, waarschijnlijk onder druk van de politie, op een bepaald moment een omslag gemaakt van een ontlastende naar een belastende verklaring ten opzichte van verdachte. Hun verklaringen ten gunste en ten laste van verdachte zijn even overtuigend. Dit brengt mee dat hun verklaringen ten laste van verdachte onvoldoende betrouwbaar zijn om tot het bewijs te dienen.
De vertaling en de transcriptie van het getapte telefoongesprek tussen verdachte en [persoon 1] mogen niet voor het bewijs worden gebruikt. Het gesprek zelf is onverstaanbaar. De vertaling van het telefoongesprek van [persoon 1] zelf is onbruikbaar, nu [persoon 1] geen onafhankelijke getuige/deskundige is. De transcriptie van het telefoongesprek door het NFI is onbruikbaar, nu de deskundige slechts de vertaling van [persoon 1] heeft getoetst.
Onmiddellijk na de aanhouding van verdachte zijn schiethanden bij hem afgenomen. Op de handen van verdachte zijn geen sporen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met een schietproces.
Verdachte heeft een aantal verklaringen afgelegd die onwaar zijn. Dit kan echter niet tot de conclusie leiden dat verdachte [slachtoffer] heeft neergeschoten. Verdachte schrok ervan dat hij werd aangemerkt als verdachte en hij heeft zich van een alibi willen voorzien.
Indien verdachte verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van [slachtoffer], kan niet worden vastgesteld dat sprake was van voorbedachte rade. Verdachte had niet het plan om [slachtoffer] te doden. De aanwezigheid van een vuurwapen kan de voorbedachte rade niet onderbouwen. De getuigenverklaring van [persoon 2] leidt tot de conclusie dat verdachte, naar aanleiding van een discussie, in een plotselinge opwelling op [slachtoffer] zou hebben geschoten. Er is in dat geval geen sprake van kalm en rustig beraad.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Redengevende feiten en omstandigheden
Ten aanzien van het als eerste alternatief ten laste gelegde feit moord:
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hierna in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.i
Op donderdag 2 september 2010 om 18.45 uur kregen twee verbalisanten de melding te gaan naar [adres] (de rechtbank begrijpt: te Amsterdam), alwaar de ambulance reed voor iemand die in zijn nek zou zijn geschoten en bijna wegviel. Ter plaatse aangekomen werden verbalisanten doorverwezen naar een overdekte tent in de voortuin van [adres] (de rechtbank begrijpt: [huisnummer]). Daar zagen zij een bank staan met daarop het slachtoffer.ii Het slachtoffer bleek [slachtoffer] te zijn. De ambulance heeft [slachtoffer] naar het VU Ziekenhuis te Amsterdam overgebracht. Op 2 september 2010 om 19.39 uur is [slachtoffer] in het VU Ziekenhuis overleden.iii
Op het lichaam van [slachtoffer] is sectie verricht. Er waren in totaal vijf huidperforaties, alle gepaard met onderhuidse en omgevende bloeduitstorting. Er waren in totaal vijf schotkanalen, waarvan één door de linkerlong en het hart en een ander door de hals/nekspieren. De overige drie schotkanalen waren door de voorste rompwandspieren (de borstkast links, net boven de oksel), door de rugspieren links en door de bilspieren links. Het intreden van de dood van [slachtoffer] wordt verklaard door de schade die is ontstaan door de kogel door het hart en de linkerlong, namelijk hartspierschade met functiestoornissen van het hart tot gevolg, in combinatie met algehele weefselschade door bloedverlies. Het letsel dat is ontstaan door de kogel door de hals/nekspieren heeft gezien het bloedverlies en de mogelijkheid van spinale shock bijgedragen aan het intreden van de dood. De andere drie kogels hebben, gelet op de bloeduitstortingen, eveneens een bijdrage geleverd aan het intreden van de dood.iv
Op donderdag 2 september 2010 is getuige [moeder slachtoffer], de moeder van [slachtoffer], gehoord. Zij verklaarde dat zij van [persoon 1] had gehoord dat '[bijnaam verdachte]' degene was die haar zoon had neergeschoten. '[bijnaam verdachte]' is de bijnaam van verdachte. Getuige [persoon 4] heeft daarop het haar bekende mobiele telefoonnummer van verdachte, 06 - (...) 41, aan de politie gegeven. Uit navraag bij het Centraal Informatiepunt Onderzoek telecommunicatie bleek het door getuige [persoon 4] opgegeven telefoonnummer op naam van verdachte te staan. De rechter-commissaris heeft hierop op 3 september 2010 een bevel afgegeven tot het opnemen en afluisteren van gesprekken gevoerd met dan wel vanuit het telefoonnummer op naam van verdachte, 06 - (...) 41. Op 3 september 2010 om 03.28.34 uur wordt de gebruiker van het telefoonnummer 06 - (...) 41 gebeld.v [persoon 1] was degene die voornoemd telefoonnummer op dat moment belde. Er vindt vervolgens een telefoongesprek plaats in een codetaal.
[persoon 1] zegt in dit telefoongesprek onder meer: "Iedereen weet dat jij het bent. Jij bent wanted, broertje. Je hebt hem in zijn nek geschoten. (...) Je weet niet wat je hebt gedaan he neger? Hij is dood he? Hij is klaar. (...) Die man bestaat niet meer. (...) Ik zeg je eerlijk, waarom heb je het gedaan? Ze gaan je zometeen pakken, dit is moord. Je gaat 8, 9 jaar ga je krijgen gek. Hoe kan je dat doen, gewoon [ ] , gewoon een van onze eigen mannen heb je gewoon geklaard."
De gebruiker van het telefoonnummer 06 - (...) 41 zegt in dit telefoongesprek onder meer: "Hij deed als een Fassi. Hij ging gelijk lachen. Als een poes. (...) Dat kan niet man, geen respect. Hij ging gelijk lachen met die andere boys. (...) Ik wist niet wat ik moest doen, rondjes rennen, springen schreeuwen alles, ik kon niks doen. (...) Vraag [voornaam persoon 3], hij was er live bij. (...) [bijnaam persoon 2] was erbij."vi De bijnaam van [persoon 2] is [bijnaam persoon 2].vii
Op 3 september 2010 vanaf 00.15.23 uur peilde het telefoonnummer 06 - (...) 41 uit bij de zendmast Koningin Wilhelminahaven NZ 17 te [woonplaats]. De neef van verdachte, [neef verdachte], staat in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven op het adres [adres], welk adres ongeveer 400 meter van de zendmast Koningin Wilhelminahaven NZ 17 is gelegen. Op 3 september 2010 om 08.25 uur is verdachte aangehouden in de woning op[woonplaats]. Na de aanhouding heeft een doorzoeking van voornoemde woning plaatsgevonden. Bij deze doorzoeking is onder meer een mobiele telefoon aangetroffen, waarvan het telefoonnummer op naam van verdachte staat, 06 - (...) 41.viii
Getuige [persoon 5] heeft verklaard dat verdachte op de dag van de schietpartij bij hem was langsgekomen. Verdachte was op dat moment heel nerveus. Verdachte was van kleur veranderd, grijs. Verdachte vertelde aan [persoon 5] dat hij iemand had neergeschoten. Verdachte vertelde dat de man die hij had neergeschoten hem eerder had aangereden met de brommer en dat zijn duim kapot was. De duim van verdachte deed al drie dagen pijn. Verdachte vertelde dat de man hem steeds uitlachte en dat verdachte daar niet meer tegen kon. Daarop heeft verdachte de man neergeschoten.ix
Getuige [persoon 2] heeft verklaard dat hij op 2 september 2010 met [persoon 3], [slachtoffer] en verdachte in de tent voor de woning op de [adres] was. Verdachte vroeg aan [slachtoffer] of hij hem kon wegbrengen, waarop [slachtoffer] antwoordde dat hij dat niet kon. Verdachte zei daarop dat [slachtoffer] hem elke dag geld moest geven, hetgeen [slachtoffer] eveneens weigerde. Daarop begonnen [slachtoffer] en verdachte elkaar te duwen. Verdachte liep hierop weg en kwam vervolgens weer terug. Verdachte vroeg: "Ga je me echt niet brengen? Je weet toch, ik kan toch niet rijden met m'n arm. Je laat me vallen." Verdachte werd boos. Verdachte en [slachtoffer] duwden elkaar wederom, waarop verdachte begon te schieten. [persoon 2] zag dat verdachte op [slachtoffer] schoot. [persoon 2] hoorde 4 à 5 schoten en tussen de schoten in hoorde hij nog een geluid ("tskliks") alsof het wapen leeg was.x De tijd tussen het laatste schot en het vierde schot was ongeveer 2 seconden.xi
Getuige [persoon 3] was met [persoon 2], [slachtoffer] en verdachte in de tuin van de woning aan de [adres]. [slachtoffer] en verdachte hadden een discussie over de gebroken hand van verdachte en hoe het daarmee verder moest. Verdachte vroeg aan [slachtoffer] of hij hem de volgende dag naar het ziekenhuis kon brengen. [slachtoffer] zei dat hij dit niet kon doen, omdat hij moest werken. Verdachte wilde dan geld hebben van [slachtoffer] voor de taxi. Daarop werd het halen en trekken tussen [slachtoffer] en verdachte. Verdachte schoot op dat moment op [slachtoffer]. [slachtoffer] had op een bepaald moment een pistool in zijn nek. [slachtoffer] is ook op zijn bil en in zijn borst geschoten. Het pistool waarmee verdachte schoot leek op een klappertjespistool. Verdachte stond ongeveer 50 à 60 centimeter van [slachtoffer] af toen hij op hem schoot. [persoon 3] hoorde 4 à 5 schoten. [persoon 3] hoorde eerst nog een "klik".xii
Op de telefoon van [persoon 2] is een foto aangetroffen van een vuurwapen. De foto is op 2 september 2010 om 17.36 uur gemaakt.xiii Het vuurwapen op de foto is een revolver van het merk Rohm, model Little Joe, van het kaliber .22 Longe Rifle. Dit soort revolver is van origine een gas-/alarmrevolver, ingericht voor het kaliber 6 millimeter flobert/.22 knall- dan wel gaspatronen.xiv Het vuurwapen op de foto op de telefoon van [persoon 2] komt in aanmerking als mogelijk gebruikt vuurwapen voor het verschieten van de kogels die in het lichaam van [slachtoffer] zijn aangetroffen.xv [persoon 2] heeft verklaard dat hij verdachte op 2 september 2010 met het vuurwapen zag en dat hij er toen een foto van heeft gemaakt.xvi
Uit de historische Telecom gegevens is gebleken dat verdachte vanaf omstreeks 16.[adres]op de [adres].xvii
4.3.2. Nadere bewijsoverwegingen
Bewijsuitsluiting tapgesprek
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vertaling en de transcriptie van het getapte telefoongesprek tussen verdachte en [persoon 1] niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
In de vroege ochtend van 3 september 2010 heeft een telefoongesprek tussen verdachte en [persoon 1] plaatsgevonden. De rechtbank merkt op dat de verdediging bij pleidooi ter terechtzitting heeft erkend dat voornoemd telefoongesprek heeft plaatsgevonden tussen verdachte en [persoon 1]. Voornoemd telefoongesprek, dat plaatsvond in de 'isj-taal', is op dat moment met toestemming van de rechter-commissaris opgenomen. In een getuigenverhoor op 21 september 2010 heeft [persoon 1] het opgenomen telefoongesprek vertaald. Het NFI heeft vervolgens getoetst of de gesproken tekst van het telefoongesprek overeenkomt met de vertaling van [persoon 1]. Dit bleek het geval te zijn. De door het NFI zelf opgemaakte transcriptie van het telefoongesprek komt in zeer grote mate overeen met de vertaling van [persoon 1]. De verdediging heeft geen contra-expertise ten aanzien van de vertaling/transcriptie van het telefoongesprek aangevraagd en de rechtbank gaat dan ook uit van de - door het NFI getoetste - vertaling van het telefoongesprek van [persoon 1] en de daarmee in grote lijnen corresponderende transcriptie van het telefoongesprek van het NFI. Tot slot geldt dat de opname van het telefoongesprek, op verzoek van de verdediging, ter gelegenheid van het onderzoek ter terechtzitting is afgespeeld, op welk moment de rechtbank zelf heeft waargenomen dat er door zowel verdachte als [persoon 1] voldoende hoorbaar wordt gesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de vertaling en de transcriptie van het telefoongesprek tussen verdachte en [persoon 1] betrouwbaar, zodat deze voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Bewijswaardering getuigenverklaringen [persoon 2] en [persoon 3]
De raadsvrouw heeft betoogd dat de getuigenverklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] niet betrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs mogen worden gebruikt. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
[persoon 2] en [persoon 3] hebben aanvankelijk beiden verklaard dat zij niet aanwezig waren bij het schietincident buiten, maar dat zij binnen in de woning aan de [adres] waren toen zij enkele schoten hoorden. [persoon 2] en [persoon 3] hebben na enige tijd echter beiden hun verklaring aangepast, door te verklaren dat zij wél aanwezig waren bij het schietincident. Beide getuigen verklaren te hebben gezien dat verdachte [slachtoffer] heeft neergeschoten. [persoon 2] en [persoon 3] hebben derhalve beiden een omslag gemaakt van een ontlastende naar een belastende verklaring ten opzichte van verdachte en een nadere beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen is in een dergelijke situatie, mede gelet op het verweer van de verdediging, aan de orde.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belastende getuigenverklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] betrouwbaar.
Voorop staat dat verdachte in het telefoongesprek met [persoon 1] in de vroege ochtend van 3 september 2010 zelf heeft aangegeven dat [persoon 2] en [persoon 3] aanwezig waren bij het schietincident. Daarbij komt dat [persoon 2] en [persoon 3] beiden een verklaring hebben afgelegd voor hun omslag, die de rechtbank aannemelijk acht.
[persoon 2] vreesde aanvankelijk voor de consequenties indien hij naar waarheid zou verklaren. Hij zegt dat hij zowel door de familie van [slachtoffer] als door de familie van verdachte werd bedreigd. Onder invloed van gewetensnood heeft [persoon 2] echter bij de familie van [slachtoffer] alsnog zijn verhaal gedaan, waarna hij ook bij de politie is teruggekomen op zijn initiële onware verhaal.
[persoon 3] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij had vernomen dat er reeds twee getuigen waren en hij ging ervan uit dat deze twee getuigen 'hun werk zouden doen'. [persoon 3] zou er dan vanaf zijn. [persoon 3] heeft daarbij aangegeven dat hij en verdachte elkaar al van jongs af aan kennen en dat hij er niet op zat te wachten om hem aan te wijzen als dader. [persoon 3] is uiteindelijk echter van opstelling veranderd. Geconfronteerd met de gewetensnood van [persoon 2] is [persoon 3] teruggekomen op zijn eerdere verklaring. Bij de rechter-commissaris heeft [persoon 3] daarover het volgende verklaard: "als ik doodgeschoten was, zou ik ook willen dat iemand hem had verraden."
Uit de processen-verbaal ter zake van de verhoren is niet gebleken dat de belastende verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] onder invloed van onredelijke druk door de politie of het OM tot stand zijn gekomen. [persoon 2] heeft na afloop van zijn verhoor als getuige op 10 september 2010 uit eigen beweging aangegeven nog een aanvullende verklaring te willen afleggen. Dit is het eerste moment waarop [persoon 2] belastend verklaart ten opzichte van verdachte. [persoon 3] heeft gedurende zijn verhoor als getuige op 12 oktober 2010 voor het eerst belastend verklaard ten opzichte van verdachte. Dit doet [persoon 3] na enig doorvragen van de verhoorder, zonder dat daarbij sprake is van onredelijke druk. Daarbij komt dat [persoon 2] en [persoon 3] beiden hun belastende verklaringen ten opzichte van verdachte hebben herhaald bij de rechter-commissaris, bij welk verhoren de raadsvrouw van verdachte aanwezig was. De verdediging had op dat moment de gelegenheid om [persoon 2] en [persoon 3] nader te ondervragen over hun belastende verklaringen en de reden van hun omslag. Dit heeft niet tot een andere verklaring van één van de getuigen geleid.
Tot slot geldt dat de betrouwbaarheid van de belastende verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] verder worden ondersteund door de historische Telecom gegevens van de telefoon van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte op 2 september 2010 vanaf 16.38 uur in de buurt van de woning aan de [adres] aanwezig is geweest, en de getuigenverklaring van [persoon 5]. [persoon 5] heeft immers, onafhankelijk van [persoon 2] en [persoon 3], verklaard dat verdachte - naar eigen zeggen - [slachtoffer] had neergeschoten naar aanleiding van een ruzie over de gebroken duim van verdachte, hetgeen terugkomt in de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3].
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de getuigenverklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] dan ook betrouwbaar, zodat deze voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Schiethanden
De raadsvrouw heeft betoogd dat op de van verdachte afgenomen schiethanden geen sporen zijn aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met een schietproces, op grond waarvan verdachte - zo begrijpt de rechtbank - niet degene kan zijn geweest die [slachtoffer] heeft doodgeschoten. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Direct nadat verdachte is aangehouden, op 3 september 2010 om 08.25 uur, zijn van hem zogenaamde schiethanden afgenomen. Op dat moment waren reeds meer dan 13 uren verstreken sinds het schietincident. Uit het rapport van het NFI ter zake van het schotrestenonderzoek blijkt dat het afnemen van een schiethand alleen zinvol is indien niet meer dan 6 uren zijn verstreken tussen het tijdstip van schieten en het afnemen van de schiethand.xviii Dat op de van verdachte afgenomen schiethanden geen sporen zijn aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met een schietproces, houdt dus een bevestiging noch een ontkrachting van de betrokkenheid van verdachte bij het neerschieten van [slachtoffer] in.
Voorbedachten rade
Op grond van de hiervoor onder 4.3.1. opgenomen bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door hem in totaal vijf keer in het lichaam te schieten, waarbij de kogel door het hart van [slachtoffer] het intreden van de dood heeft veroorzaakt. De rechtbank dient te beslissen over de vraag of verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Voorbedachten rade kan worden aangenomen indien verdachte de tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit. Hierbij moet de gelegenheid hebben bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen besluit heeft nagedacht en hij moet zich daarvan rekenschap hebben gegeven. In de onderhavige zaak heeft verdachte gedurende het gehele onderzoek geen opheldering willen verschaffen over de beweegredenen voor zijn handelingen, zodat de rechtbank dient uit te gaan van de objectieve omstandigheden van het geval.
Uit de getuigenverklaringen wordt duidelijk dat verdachte [slachtoffer] verantwoordelijk hield voor het breken van zijn duim. Verdachte was gekrenkt over het feit dat [slachtoffer] niet deed wat verdachte van hem verwachtte of eiste. Daarop heeft verdachte in totaal vijf keer van (zeer) korte afstand gericht op het lichaam van [slachtoffer] geschoten. Onduidelijk is op welk moment de fatale kogel is gelost, maar er is in ieder geval sprake van meerdere schoten op meerdere lichaamsdelen, waarbij, getuige de verklaring van onder meer [persoon 2], enig moment tussen de verschillende schoten heeft gezeten. Zowel voorafgaand aan als gedurende het proces van schieten, moet verdachte een moment hebben gehad, waarin hij heeft kunnen beseffen dat hij bezig was met het beëindigen van het leven van [slachtoffer]. Niet is gebleken van een heftige gemoedsbeweging die aan het schieten door verdachte ten grondslag heeft gelegen, als gevolg waarvan de gedragingen van verdachte als één impulsieve voortgezette handeling zouden kunnen worden aangemerkt.
Al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, brengen met zich dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte de opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer], alsmede dat hij de gelegenheid heeft gehad om zijn handelen te kunnen overdenken, waardoor er sprake is van voorbedachten rade. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het als eerste alternatief ten laste gelegde feit moord.
De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen
het ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
op 02 september 2010 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een vuurwapen die [slachtoffer] in diens schouder en nek en borst geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straffen en maatregel
8.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest. Zij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft op 2 september 2010 een 16-jarige jongen, zijn beste vriend, op een onverhoeds moment doodgeschoten. Hierdoor moet een moeder haar enige zoon voor altijd missen. Verdachte heeft elke betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] voortdurend ontkend en heeft niet meegewerkt aan een onderzoek naar zijn persoon dan wel zijn beweegredenen voor het begaan van deze moord. De maatschappij dient langdurig beschermd te worden tegen verdachte.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de in beslag genomen goederen, zoals vermeld op de beslaglijst, worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat - bij een bewezenverklaring van moord dan wel doodslag - de op te leggen straf aanzienlijk dient te worden gematigd ten opzichte van de strafeis van de officier van justitie. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte van zeer jonge leeftijd is en dat hij niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op 2 september 2010 de 16-jarige [slachtoffer], een jonge jongen in de kracht van zijn leven, om het leven gebracht. Verdachte heeft [slachtoffer] vermoord door hem in totaal 5 keer in het lichaam te schieten, waarvan eenmaal in de nek en eenmaal in het hart. Daarmee heeft verdachte één van de ernstigste levensmisdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent gepleegd. Door de moord is aan de naaste familie en vriendenkring van [slachtoffer] onnoemelijk veel en onherstelbaar leed toegebracht.
Gedurende de laatste jaren wordt voor moord gemiddeld een gevangenisstraf van veertien à vijftien jaren opgelegd. Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt de rechtbank dit gemiddelde tot uitgangspunt.
Als strafverzwarend neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende het gehele proces op het standpunt gesteld niets met de dood van [slachtoffer] te maken te hebben (gehad). Door zijn (proces)houding heeft verdachte duidelijk gemaakt geen verantwoordelijkheid te nemen voor de moord op [slachtoffer]. Verdachte heeft op geen enkel moment berouw getoond dan wel op enig moment zijn medeleven aan de familie van [slachtoffer] kenbaar gemaakt.
Verdachte en [slachtoffer] waren goede vrienden en [slachtoffer] heeft verdachte dan ook tot op het laatste moment volledig vertrouwd. In een vriendschappelijke omgeving heeft verdachte het leven van zijn 'goede vriend' op een onverhoeds moment, na vermoedelijk in zijn trots te zijn gekrenkt door [slachtoffer], op brute wijze beëindigd. De laatste momenten van het jonge leven van [slachtoffer] moeten voor hem extra pijnlijk zijn geweest, gelet op het feit dat hij nog aan zijn vrienden heeft kunnen vragen of het echt was dat zijn 'maatje' hem had neergeschoten. De rechtbank rekent verdachte een en ander ernstig aan.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan een Pro Justitia Rapportage en de rechtbank heeft er dan ook geen rekening mee kunnen houden of en, zo ja, in welke mate, verdachte ten tijde van het begaan van het delict leed aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die van invloed was/waren op zijn gedragskeuzes.
Als strafverminderend neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte, gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 september 2010, geen verleden heeft op het gebied van geweldsdelicten en dat hij ten tijde van het begaan van het delict van jonge leeftijd (namelijk 18, bijna 19 jaar oud) was. Personen van deze leeftijd zijn nog niet volledig uitgerijpt. Zij kunnen zich nog niet volledig verplaatsen in de gevoelens van anderen en hun gewetensfunctie is nog niet volledig ontwikkeld. Hierbij moet worden bedacht dat hoe jong verdachte ook moge zijn, het slachtoffer was nog jonger (namelijk 16 jaar oud) en verdachte zal ooit in de maatschappij kunnen terugkeren. Dit laatste is voor [slachtoffer] niet weggelegd.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest, is aangewezen.
De drie voorwerpen die op de beslaglijst staan vermeld, dienen aan de rechthebbende, en dus aan verdachte, te worden geretourneerd. Het gaat om een gemeentelijke vervoerskaart, een treinkaartje en een mobiele telefoon.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het ten laste gelegde:
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van hetgeen is vermeld onder de nummers 1 tot en met 3 van de aan dit vonnis gehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Salomon, voorzitter,
mrs. M.R. Jöbsis en G.W.A. Lamsvelt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.N. Refos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2012.
De jongste rechter is buiten staat
Om dit vonnis mede te ondertekenen.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Een proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2010 (p. 10001 t/m 10002).
iii Een proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2010 (p. 10006 t/m 10008).
Een proces-verbaal van confrontatie van 4 september 2010 (p. 10010 t/m 10011).
iv Een rapport van het NFI ter zake van 'Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood' van 11 maart 2011 (p. 10481 t/m 10492).
v Een proces-verbaal van bevindingen m.b.t. vaststelling gebruiker 06 - (...) 41 van 9 september 2010 (p. 10056 t/m 10065).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 8] van 5 september 2010 (p. 10085 t/m 10087).
vi Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 1] van 21 september 2010 (p. 20048 t/m 20051).
Een rapport van het NFI ter zake van 'Onderzoek van transcriptie van telefoongesprek' van 6 december 2011 (p. 10453 t/m 10470).
vii Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 8] van 5 september 2010 (p. 10085 t/m 10087).
viii Een proces-verbaal van bevindingen m.b.t. vaststelling gebruiker 06 - (...)41 van 9 september 2010 (p. 10056 t/m 10065).
ix Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 5] van 5 november 2010 (p. 20249 t/m 20251).
Een verhoor van getuige [persoon 5] bij de rechter-commissaris op 11 juli 2011.
x Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 2] van 12 oktober 2010 (p. 20203 t/m 20248).
Een verhoor van getuige [persoon 2] bij de rechter-commissaris op 11 juli 2011.
xi Een proces-verbaal van bevindingen [persoon 2] van 10 september 2010 (20042 t/m 20045).
xii Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 3] van 15 september 2010 (p. 20134 t/m 20174).
Een verhoor van getuige [persoon 3] van 30 september 2011.
xiii Een proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2010 (p. 10252 t/m 10255).
xiv Een proces-verbaal van Technisch Onderzoek van 8 oktober 2010 (p. 10302 t/m 10304).
xv Een rapport van het NFI ter zake van 'Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 2 september 2010' van 28 oktober 2010 (p. 10397 t/m 10414).
xvi Een proces-verbaal van verhoor getuige [persoon 2] van 12 oktober 2010 (p. 20203 t/m 20248).
xvii Een proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2010 (p. 10433 t/m 10437).
xviii Een rapport van het NFI ter zake van 'Schotrestonderzoek naar aanleiding van een schietinincident in Amsterdam op 2 september 2010' van 23 november 2010 (p. 10252 t/m 10255).
Vonnis d.d. 30 januari 2012,
inzake [verdachte],
Parketnummer: 13/651296-10.