RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.954-11 RK nummer: 11/7396
Datum uitspraak: 20 januari 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 november 2011 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 september 2011 door de Leitender Oberstaatsanwalt van de Staatsanwaltschaft Rostock (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Vietnam) op [1970],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres] te [woonplaats],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 januari 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsman, mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem en waarnemend voor zijn kantoorgenoot J.A. Schadd.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, lid 1 OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een Haftbefehl van het Amtsgericht Rostock d.d.
28 september 2011, zaaksnummer 34 Gs 2137/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan 13 naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Haar overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo zij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Leitende Oberstaatsanwaltschaft in Rostock heeft ten aanzien van de opgeëiste persoon bij schrijven van 16 december 2011 de volgende garantie gegeven:
Er wordt toegezegd, dat de veroordeelde persoon bij een veroordeling in kracht van
gewijsde tot een vrijheidsstraf in Duitsland op basis van de overeenkomst over de
uitlevering van veroordeelde personen van 21 maart 1983 zijn verdere straf in
Nederland kan ondergaan.
De uitlevering is niet aan verdere voorwaarden gebonden, zodat eventueel een omzetting van het vonnis in de zin van artikel 11 van de genoemde overeenkomst kan worden toegepast.
Door de verdediging is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat deze garantie niet genoegzaam is. Primair wordt verzocht om aanhouding van de zaak om de Duitse justitiële autoriteiten te verzoeken een termijn te geven waarbinnen de opgeëiste persoon, indien zij tot een vrijheidsstraf wordt veroordeeld en dit oordeel onherroepelijk is, weer aan Nederland zal worden overgedragen teneinde hier de vrijheidsstraf te ondergaan. Subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de OLW dient de rechtbank te beoordelen of er een genoegzame terugkeergarantie is verstrekt. Is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, indien zij in Duitsland voor de feiten waarvoor zij kan worden overgeleverd tot een vrijheidsstraf wordt veroordeeld, deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.?
In de onderhavige zaak moet deze vraag, gelet op voornoemde garantie, bevestigend worden beantwoord.
De Overleveringswet voorziet voorts niet in het stellen van een termijn aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, zoals door de verdediging is verzocht, en het is daarom niet aan de rechtbank om, aanvullend op de verstrekte garantie, de Duitse justitiële autoriteiten om een termijn te verzoeken dan wel hen een termijn te stellen waarbinnen de opgeëiste persoon aan Nederland dient te worden teruggeleverd na het onherroepelijk worden van het vonnis.
Het verweer wordt daarom verworpen en de rechtbank heeft het verzoek tot aanhouding om die reden ook ter zitting afgewezen.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het VOGP volgt dat voornoemde garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- de opsporing en vervolging van de strafbare feiten is in Duitsland aangevangen;
- de bewijsmiddelen bevinden zich grotendeels in Duitsland;
- de inbreuk op de rechtsorde in Duitsland is het grootst nu de verdovende middelen in Duitsland werden geteeld. Het zwaartepunt van het delict ligt daarmee in Duitsland.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, lid 1, onder a OLW bedoelde weigeringsgrond.
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Leitender Oberstaatsanwalt van de Staatsanwaltschaft Rostock ten behoeve van het in Duitsland tegen haar gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzit¬ter,
mrs. W.H. van Benthem en T.B. Trotman, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2012.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, lid 2 OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.