RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.826-11
RK nummer: 11/6273
Datum uitspraak: 20 januari 2012
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 september 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
23 september 2011 door de onderzoeksrechter, verbonden aan de Rechtbank van eerste aanleg te Tongeren (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
verblijvend op het adres [adres] te [verblijfplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
Ter openbare terechtzitting van 22 november 2011 is het onderzoek geopend en daarna voor onbepaalde tijd geschorst wegens ziekte van de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht, alsmede de omstandigheid dat vervanging door een kantoorgenoot niet mogelijk was.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 6 januari 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen ter zitting met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege haar volle agenda niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek in fine uitlevering, uitgevaardigd op 23 september 2011 door de onderzoeksrechter, verbonden aan de Rechtbank van eerste aanleg te Tongeren.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, alsmede in de brieven van 14 en 17 november 2011. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van deze onderdelen zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.
Door de opgeëiste persoon is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de omschrijving van de feiten waarvan hij in België wordt verdacht niet genoegzaam is. Om die reden dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie heeft, kort weergegeven, tot verwerping van dit verweer en het toestaan van de overlevering geconcludeerd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten.
Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende:
Uit het EAB, in samenhang bezien met voornoemde brieven van 14 en 17 november 2011, blijkt dat de verdenking van de opgeëiste persoon in België ziet op de handel en bezit van psychotrope stoffen en van verdovende middelen in vereniging of in bende. De feiten hebben plaatsgevonden in de periode tussen 20 mei 2011 en 22 september 2011 in St-Truiden, Genk, Maasmechelen, dan wel elders in België, en in Bunde in Nederland.
In St-Truiden ging het om een cannabisplantage met 1450 planten. In Maasmechelen is een laboratorium voor de aanmaak van synthetische drugs aangetroffen en in Genk een tabletteermachine.
Bij de huiszoeking in de woning van de opgeëiste persoon in Bunde zijn 14 kilogram gedroogde hennep, groeimiddel voor hennep, 1,3 kilogram aan tabletten (vermoedelijk XTC/MDMA), twee keer 25 liter onbekende chemische vloeistoffen, vijf liter zoutzuur, twee druk/kookketels met mengmechanisme en 100 gram heroïne aangetroffen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de omschrijving genoegzaam is.
Het is voor de opgeëiste persoon duidelijk van welke feiten hij in België wordt verdacht waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Daarnaast kan de rechtbank aan de hand van de omschrijving toetsen of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Het verweer slaagt niet.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat er, gelet op de feitsomschrijving, geen reden is om te veronderstellen dat het de bedoeling van de Belgische justitiële autoriteiten is geweest om het lijstfeit “deelneming aan een criminele organisatie” aan te kruisen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) zal kunnen worden omgezet.
De Procureur des Konings heeft bij brief van 17 november 2011 de volgende garantie gegeven:
“Krachtens artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel wordt voorafgaand akkoord gegeven om de over te leveren persoon, in casu [opgeëiste persoon], in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, naar Nederland over te brengen om er zijn straf of maatregel te ondergaan; de geldende bepalingen inzake de overbrenging tussen Staten van gevonniste personen zijn hierop van toepassing, inclusief de instemming van de betrokken persoon. België is eveneens akkoord met de toepassing van de buitenlandse omzettingsprocedure beschreven in artikel 11 van het Verdrag van 21 maart 1983 inzake de overbrenging van gevonniste personen ten aanzien van [opgeëiste persoon]. Mijn ambt garandeert uitdrukkelijk dat ten aanzien van [opgeëiste persoon] de omzettingsprocedure zoals beschreven in art. 11 van het Verdrag van 21.03.1983 inzake de overbrenging van de gevonniste persoon kan worden toegepast.”
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
6. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
- de opsporing en de vervolging van de strafbare feiten zijn in België aangevangen;
- in België zijn al verschillende medeverdachten aangehouden;
- de bewijsmiddelen zijn in België voorhanden;
- de bewijsmiddelen die in Nederland voorhanden zijn, zijn verkregen op grond van een rechtshulpverzoek en zullen daarom overgedragen worden aan België door middel van een 552p Sv procedure;
- de rechtsorde in België is rechtstreeks aangetast, nu de verdovende middelen vermoedelijk bestemd zijn voor de Belgische markt, aangezien het vermoeden bestaat dat de drugs in België afgewerkt worden;
- het in gevaar gebrachte rechtsgoed betreft de Belgische volksgezondheid.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, lid 2 OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.
7. Slotsom
Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter, verbonden aan de Rechtbank van eerste aanleg te Tongeren ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C.W. Bianchi, voorzit¬ter,
mrs. W.H. van Benthem en T.B. Trotman, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 januari 2011.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.