ECLI:NL:RBAMS:2012:BV1665

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-466 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake kapvergunning voor het Kruitbos te Muiden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de kapvergunning voor het Kruitbos te Muiden. Eiseres, de Stichting Erfgoed Kruitpad Muiden, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden, dat op 17 november 2005 een kapvergunning had geweigerd voor het kappen van bomen in verband met de explosievenopruiming op het terrein van de voormalige Koninklijke Nederlandse Springstoffenfabriek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak van de kap en de gekozen methode voor explosievenopruiming. Eiseres heeft betoogd dat met een enkelvoudige sonde en zonder kap van bomen ook explosieven opgespoord kunnen worden. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd waarom de explosieven niet op een andere manier konden worden opgeruimd en waarom de kap van de bomen noodzakelijk is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/466 BESLU
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
de stichting
Stichting Erfgoed Kruitpad Muiden,
gevestigd te Muiden,
eiseres,
gemachtigde J.J. Veenhuysen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Muiden,
verweerder,
gemachtigden mr. M.A.A. Di Bucchianico en B.C. van der Waal.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
K.N.S.F. Vastgoed II B.V.,
gevestigd te Muiden,
vergunninghouder,
gemachtigden R.L. Visser, M.C. Schotte en F.G. Pas.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 17 december 2010 (hierna: het bestreden besluit) de door vergunninghouder gevraagde kapvergunning voor het kappen van een deel van de houtopstand op het terrein van de voormalige Koninklijke Nederlandse Springstoffenfabriek aan het Kruitpad 16 te Muiden verleend.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft in verband met dit beroep een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 16 maart 2011 (AWB 11/465 BESLU) is het verzoek toegewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2011.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Eveneens zijn [persoon 1] (hierna: [persoon 1]), [persoon 2] (hierna: [persoon 2]) en [persoon 3] verschenen.
Verweerder en vergunninghouder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden en standpunten van partijen
1.1. Op 17 januari 1947 vond een ramp plaats bij de voormalige Koninklijke Nederlandse Springstoffen Fabriek, aan het Kruitpad 16 in Muiden. Ten gevolge van enige ontploffingen bij een munitietransport vielen zeventien doden en drie zwaargewonden en ontstond een enorme ravage in Muiden. Voor zover te achterhalen is een 17 centimeter granaat tot ontploffing gekomen. Als gevolg daarvan is een gebouw van de kruitfabriek met daarin ontstekers, inleidingsladingen en overdragers ontploft. Door deze ontploffing zijn een of meerdere stapels granaten geëxplodeerd dan wel weggeslingerd. Binnen een straal van 600 meter dient rekening te worden gehouden met het aantreffen van explosieven in de ondergrond.
1.2. In 2004 is de kruitfabriek gesloten. Vergunninghouder (hierna: KNSF Vastgoed) is eigenaar van het terrein waarop de kruitfabriek gevestigd was (hierna: het KNSF-terrein). KNSF Vastgoed heeft het voornemen om het terrein in de toekomst te ontwikkelen voor onder meer woningbouw.
1.3. KNSF Vastgoed heeft, onder overlegging van een rapport dat is uitgebracht door AVG Milieutechniek Heijen B.V. (hierna: AVG), op 1 augustus 2005 een kapvergunning aangevraagd voor het kappen van de houtopstand op het KNSF-terrein (hierna: het Kruitbos) teneinde het terrein op de aanwezigheid van mogelijke explosieven te kunnen scannen. KNSF Vastgoed heeft deze aanvraag ingediend met het oog op de verdere ontwikkeling van het terrein waarbij onder andere is voorzien in woningbouw.
1.4. In het kader van deze aanvraag hebben het ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Vista (hierna: Vista) en het bodemonderzoeksbureau T&A Survey B.V. (hierna: T&A) in opdracht van verweerder rapportages uitgebracht. T&A heeft in een rapport van 16 november 2005 onder meer gesteld dat detectie met één sonde, waarbij slechts die vegetatie wordt verwijderd die de beloopbaarheid van het terrein belemmert, afdoende is voor het verkrijgen van een zogenoemde Verklaring Vrij van Explosieven voor het terrein.
1.5. Bij brief van 1 november 2005 heeft de Explosieven Opruimingscommando van de Koninklijke Landmacht (hierna: de EOD) onder meer uiteengezet dat het mogelijk is explosieven op te sporen in een terrein waar bomen en andere begroeiing aanwezig zijn en dat het niet noodzakelijk is het gehele terrein aan een opsporing te onderwerpen.
1.6. Verweerder heeft bij besluit van 17 november 2005 de door KNSF Vastgoed gevraagde kapvergunning voor het kappen van het Kruitbos geweigerd, omdat er, in aanmerking genomen de landschappelijke en ecologische waarde van de houtopstand, aanleiding bestaat te twijfelen aan de noodzaak om de bomen te kappen.
Bij uitspraak van 20 juli 2006 (zaaknummer AWB 05/5575 VEROR) heeft deze rechtbank het beroep van KNSF Vastgoed ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 april 2007 (LJN: BA2687) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) het hoger beroep van KNSF Vastgoed ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd (de Afdeling duidt verweerder aan als het college.)
De Afdeling heeft onder meer overwogen dat het college ter voorbereiding van het bestreden besluit voldoende en zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Daarbij weegt de Afdeling mee dat niet is gebleken dat de in het kader van de aanvraag uitgebrachte rapportages van Vista, de EOD en T&A wat betreft de wijze van totstandkoming of inhoud zodanige gebreken vertonen dat de besluitvorming door het college daarop niet kon worden gebaseerd. KNSF Vastgoed heeft geen rapportages overgelegd die deze rapportages weerspreken. Gelet hierop bestaat er volgens de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze rapportages niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Verder heeft de Afdeling overwogen dat het door KNSF Vastgoed aangevoerde belang is het veilig stellen van het terrein opdat de op het terrein rustende milieuvergunning wordt ingetrokken, waardoor woningbouw op het terrein mogelijk wordt. Het college diende dat belang af te wegen tegen het belang bij handhaving van het Kruitbos - de landschappelijke en natuurwaarde. De Afdeling heeft geoordeeld dat nu de inrichting van het terrein nog onzeker is, het college in redelijkheid aan het belang van het vooralsnog in stand houden van het Kruitbos doorslaggevende betekenis heeft kunnen toekennen.
1.7. Nadien heeft Explosive Clearance Group (ECG), in opdracht van RESAG Real Estate Services AG, een projectplan opgesteld ten behoeve van explosievenopsporing op het KNSF-terrein, het “Projectplan voor het detecteren en benaderen van conventionele explosieven in het onderzoeksgebied ?KNSF-terrein’, gemeente Muiden”. De laatste versie van dit rapport dateert van 21 mei 2010 (hierna: het ECG-projectplan) en bevat onder meer het volgende uitvoeringsplan. Eerst zal het terrein visueel worden gedetecteerd op de aanwezigheid van oppervlakkige explosieven. Daarna zullen de begroeiingen, waaronder opschot, struikgewas, bomen en dergelijke zo kort mogelijk boven het maaiveld worden gesnoeid of afgezaagd. De te behouden bomen zullen worden opgesnoeid tot op een hoogte van ongeveer twee meter boven het maaiveld. Indien uit meting blijkt dat er onder of in de directe nabijheid van gehandhaafde laanbomen een verdacht object gemeten wordt, worden deze indien nodig alsnog gekapt. Daarna zal met het detecteren, benaderen en veiligstellen van de explosieven worden gestart.
1.8. Op 23 februari 2009 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), thans de minister van Infrastructuur en Milieu, een brief gestuurd aan KNSF Vastgoed in verband met (een eerdere versie van) het ECG-projectplan, waarin de minister heeft aangegeven op welke punten de in het (eerdere) ECG-projectplan omschreven werkmethodiek voor explosievenopruiming volgens hem moet worden aangepast.
1.9. Naar aanleiding van de brief van de minister van VROM en het ECG-projectplan heeft op 28 januari 2010 overleg plaatsgevonden over de explosievenopruiming tussen VROM, verweerder, KNSF Vastgoed en hun respectievelijke adviseurs AdeDe, T&A en ECG. In het van dit gesprek opgemaakte conceptverslag staat onder meer dat de aanwezige deskundigen het er na enige discussie over eens zijn dat het beste een aanpak in drie stappen kan worden gevolgd, bestaande uit (i) een grofmazige voordetectie om vast te stellen of er zones zijn waar het kappen van bomen in verband met de aanwezigheid van explosieven gevaarlijk kan zijn; (ii) het uitvoeren van de eigenlijke detectie en het benaderen en verwijderen van aangetroffen explosieven, in vervolg op het kappen van bomen (het afzagen van te verwijderen bomen op maaiveldniveau en het snoeien van te handhaven bomen tot op een hoogte van twee meter); en (iii) het verwijderen van alle nog resterende bomen in zones waar kleine explosieven in significante hoeveelheden zijn aangetroffen.
1.10. Op 20 augustus 2010 heeft KNSF Vastgoed een kapvergunning aangevraagd ten behoeve van de detectie, benadering en ruiming van explosieven (explosievenopruiming) op het KNSF-terrein binnen een straal van 600 meter rondom het explosiecentrum van 1947. Verweerder heeft een ontwerpbesluit op 16 september 2010 ter inzage gelegd. Onder meer eiseres heeft een zienswijze ingediend. In de nota van zienswijzen is verweerder tot de conclusie gekomen dat uit de ingediende zienswijzen geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die zich verzetten tegen het verlenen van de kapvergunning.
1.11. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de kapvergunning verleend en overwogen dat de kap van bomen benodigd is om de explosievenopruiming mogelijk te maken, zoals overeengekomen met VROM en de gemeente Muiden en omschreven in het ECG-projectplan.
In het bestreden besluit is verder – onder meer – het volgende vermeld. De explosievenopruiming zal gefaseerd plaatsvinden, in schillen van 100 meter zoals aangegeven op de tekening in de bijlagen, beginnend bij het explosiecentrum van 1947, tot maximaal 600 meter vanaf dit punt. Indien de resultaten van de explosievenopruiming in een bepaalde schil geen aanleiding geven om ook de volgende schil aan te pakken, dan wordt de explosievenopruiming als beëindigd beschouwd. De afweging of de explosievenopruiming wordt voortgezet dan wel als beëindigd wordt beschouwd, zal gemaakt worden door vertegenwoordigers van VROM en de gemeente Muiden.
De kap van bomen in de eerste schil mag pas beginnen nadat aan een aantal voorwaarden is voldaan. Zo dient er een projectgroep te worden aangesteld, waarin nadere afspraken zijn gemaakt over de aanpak van de explosievenopruiming en dienen vertegenwoordigers van VROM en de gemeente Muiden schriftelijk toestemming te geven alvorens met de eerste schil kan worden gestart. De bomen mogen alleen worden gekapt, voor zover dit voor de explosievenopruiming nodig is, zulks ter beoordeling van vertegenwoordigers van VROM, de gemeente Muiden en de EOD. Er mogen geen als te behouden aangewezen bomen worden gekapt, tenzij vertegenwoordigers van VROM, de gemeente Muiden of de EOD anders beslissen.
1.12. In beroep heeft eiseres het bestreden besluit gemotiveerd betwist. Eiseres heeft in dat kader onder meer een rapport overgelegd van Grid Consult “Enige bevindingen explosievenopsporing KNSF” van januari 2011 (hierna: het Grid-rapport), opgesteld door [persoon 2]. Ook heeft eiseres een brief van 10 november 2011 overgelegd waarin [persoon 1] heeft bericht volledig in te stemmen met het Grid-rapport.
2. Wettelijk kader
2.1. Artikel 4.5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene plaatselijke verordening Muiden 2001 (APV) bepaalt dat onder houtopstand wordt verstaan hakhout, een houtwal of een of meer bomen.
2.2 Artikel 4.5.2, eerste lid, van de APV bepaalt dat het verboden is zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.
2.3. Artikel 4.5.3a van de APV bepaalt dat de vergunning kan worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor het stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het Kruitbos natuurwaarde en landschappelijke waarde vertegenwoordigt. Er doen zich dus gronden voor als bedoeld in artikel 4.5.3a van de APV op grond waarvan verweerder bevoegd is de kapvergunning te weigeren.
Noodzaak van de kap
3.2. Eiseres voert aan dat niet aannemelijk is gemaakt dat kap van bomen noodzakelijk is om de explosievenopruiming te realiseren. Aan het standpunt van verweerder ligt geen volwaardig onderzoek ten grondslag dat kwalitatief vergelijkbaar is met het onderzoek dat indertijd is verricht. Volgens eiseres kan er met een enkelvoudige sonde gedetecteerd worden en volstaat het dat het terrein begaanbaar gemaakt wordt.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met betrekking tot de wijze van detecteren sinds de afwijzing van de vorige aanvraag van KNSF Vastgoed sprake is van voortschrijdend inzicht. Verweerder wijst erop dat naast de gemeente Muiden ook het ministerie van Infrastructuur en Milieu partij is bij het schoon en veilig maken van het terrein vanwege de milieuvergunning die tot voor kort voor het KNSF-terrein gold. In de brief van 23 februari 2009 van de minister staat dat diens adviseur concludeert dat alle begroeiing volledig verwijderd dient te worden. Na uitgebreide discussie hierover tussen de betrokken adviseurs van KNSF Vastgoed, het ministerie en de gemeente Muiden is er volgens verweerder consensus ontstaan dat voor een gedegen explosievenopruiming een aanzienlijk deel van de bomen, in ieder geval in de nabijheid van het explosiepunt van 1947, gekapt dient te worden, overeenkomstig het ECG-rapport. Volgens verweerder blijkt deze noodzaak uit het ECG-rapport en het gespreksverslag 28 januari 2010. In het ECG-rapport is onder meer vermeld dat het terrein voor elk toekomstig gebruik zo veilig mogelijk dient te zijn, dat het daarom volledig vrijgemaakt dient te worden van eventueel achtergebleven explosieven en dat het daarom ook volledig vrijgemaakt dient te worden van verstorende of belemmerende obstakels. Met de voorgestelde aanpak is ervoor gekozen om de meest zekere methode toe te passen (multisensor techniek in plaats van enkelsensor techniek) voor in ieder geval de eerste schil, waarvan het de verwachting is dat daar de meeste explosieven zullen liggen. De beoordeling is op een zorgvuldige manier tot stand gekomen en de kapvergunning is met waarborgen omkleed om een zorgvuldige werkwijze te garanderen, aldus verweerder.
3.4. De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan dat met besluitvorming is belast, in de eerste plaats ervoor zorg dient te dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de feiten en omstandigheden die de grondslag vormen voor het te nemen besluit. Indien het bestuursorgaan voor het vaststellen van die feiten mede gebruik maakt van deskundigheid waarover het bestuursorgaan zelf niet beschikt, kan het zich laten adviseren door daartoe in te schakelen deskundigen. Het ligt dan op de weg van het bestuursorgaan dat van een verkregen advies gebruik maakt zich ervan te vergewissen dat dit advies en het daartoe ingestelde onderzoek naar de feiten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de feiten de conclusies kunnen dragen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval indien de feiten voor de conclusies te weinig directe aanwijzingen bieden of omdat ze in verschillende richtingen wijzen, onderling tegenstrijdig zijn of niet stroken met hetgeen overigens bekend is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2011, LJN: BR2279).
3.5. De rechtbank stelt vast dat uit het gespreksverslag van 28 januari 2010 niet blijkt waarom de deskundigen tot het inzicht zijn gekomen dat voor een verantwoorde explosievenopruiming de kap van vrijwel alle bomen vereist is. Ter zitting is gebleken dat met name de keus voor een enkelsondig meetsysteem danwel voor een meersondig meetsysteem bepalend is voor de vraag of, en zo ja hoeveel, bomen er moeten worden gekapt. De rechtbank is van oordeel dat uit het gespreksverslag van 28 januari 2010 en het ECG-projectplan niet kan worden opgemaakt dat hierin de door eiseres bepleite enkelsondige detectiemethode is besproken en afgewogen. In het Grid-rapport is de door verweerder voorgestelde wijze van explosievendetectie betwist. [persoon 2] stelt dat met een enkelsondige methode en enig snoeien zonder kap ook explosieven op te sporen zijn. Ook heeft [persoon 2] verklaard dat in het verleden andere methodes zijn toegepast en deze methodes dus bruikbaar zijn geacht. [persoon 1] heeft dit standpunt onderschreven. Ter zitting heeft [persoon 1] toegelicht dat ook enkelsondige detectie digitaal kan plaatsvinden en dat dit weliswaar meer werk kost, maar tot hetzelfde resultaat leidt. Volgens [persoon 1] behoeft dan enkel de onderbegroeiing te worden verwijderd om het terrein begaanbaar te maken en dienen de bomen tot op ooghoogte te worden gesnoeid. Nu eiseres bij haar zienswijze, onder verwijzing naar de zienswijze van [persoon 2], de door verweerder noodzakelijk geachte methode voor explosievenopruiming en kap gemotiveerd heeft betwist en heeft gepleit voor detectie met één sonde en behoud van de bomen, lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder om verder onderzoek te doen naar de voorgestelde methode en deze mee te wegen in de besluitvorming. Dit geldt temeer nu verweerder in 2005, afgaande op de rapportages van T&A en Vista, tot de conclusie is gekomen dat kap niet noodzakelijk was. Ook de EOD heeft destijds verklaard dat het mogelijk is om explosieven op te sporen in een terrein waar bomen en andere begroeiing aanwezig is. Gelet op deze omstandigheden had verweerder moeten onderbouwen waarom de explosieven niet op een andere methode dan de nu gekozen methode zou kunnen worden opgeruimd en waarom de kap van de bomen thans, in afwijking van de eerdere rapportages en de gemotiveerde en onderbouwde betwisting door eiseres, noodzakelijk is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het ECG-projectplan niet zonder nadere motivering aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
3.6. De beroepsgrond van eiseres slaagt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende en onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden ziet de rechtbank geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal dan ook worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Overige beroepsgronden
3.7. Met het oog op de door verweerder nieuw te nemen beslissing op de aanvraag van KNSF Vastgoed overweegt de rechtbank ten aanzien van de overige beroepsgronden als volgt.
3.8. Eiseres voert aan dat het verlenen van een kapvergunning in strijd is met de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2007. Deze beroepsgrond faalt. De rechtbank oordeelt dat de destijds gevoerde procedure een andere aanvraag om een kapvergunning betrof die betrekking had op een ander gebied. Het ging destijds immers om het hele KNSF-terrein en nu om een gedeelte van het terrein dat is gelegen binnen een straal van 600 meter rondom het explosiecentrum van 1947. Uit voornoemde uitspraak kan bovendien niet worden afgeleid dat verweerder ook in de toekomst geen kapvergunning voor het terrein zou kunnen verlenen.
3.9. Eiseres voert aan dat niet duidelijk is op welke gronden er wel of niet gekapt mag worden en dat een gedeelte van de bomen kennelijk gespaard kan worden. Deze beroepsgrond slaagt. Uit het bestreden besluit volgt namelijk dat de kap van bomen in de eerste schil pas mag beginnen nadat aan een aantal voorwaarden is voldaan. Één van de voorwaarden betreft het maken van nadere afspraken over de aanpak van de explosievenopruiming door een in te stellen projectgroep. Of bomen gekapt mogen worden hangt dus af van een nadere beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor niet duidelijk is onder welke concrete omstandigheden bomen wel of niet gekapt gaan worden. Niet valt in te zien waarom verweerder het instellen van een projectgroep en het maken van nadere afspraken over de aanpak, niet heeft afgewacht alvorens over te gaan tot het verlenen van de hier aan de orde zijnde kapvergunning. Door de in het bestreden besluit gekozen gang van zaken kan de uitkomst van de nadere beoordeling door de projectgroep niet meewegen in de beoordeling van de hier aan de orde zijnde aanvraag.
3.10. Eiseres voert verder aan dat er onvoldoende planologische zekerheid bestaat over de toekomstige bestemming van het terrein en dat de kap van bomen daarom voorbarig is. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de kapvergunning is verleend ten behoeve van het veilig maken van het terrein, los van de toekomstige bestemming van het terrein. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat het terrein, afgezien van de toekomstige bestemming, veilig dient te zijn en dat in dat kader explosievendetectie en -opruiming noodzakelijk is. Het argument van eiseres dat eerst een definitief bestemmingsplan moet worden vastgesteld alvorens een kapvergunning te kunnen verlenen, gaat naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid niet op. Het ontbreken van een definitief bestemmingsplan is immers niet als weigeringsgrond opgenomen in de APV. In het kader van de belangenafweging kan de toekomstige bestemming van het terrein echter wel een rol spelen.
3.11. Eiseres betoogt ten slotte dat verweerder onvoldoende rekening houdt met eventuele beperkingen die voor de bouwambitie voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet en het Besluit Luchtkwaliteit. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het toetsingskader van de aanvraag om een kapvergunning vormt artikel 4.5.3a van de APV. Daarnaast is er geen grond voor het oordeel dat verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat voornoemde regelgeving in de weg staat aan de uitvoering van de vergunning. De rechtbank verwijst in dit verband naar het besluit van 14 november 2008 van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, thans de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, aan RESAG Real Estate Services AG. Dit betreft een ontheffing van de Flora- en Faunawet afgegeven in verband met het voornemen om op het KNSF-terrein een nieuw woon-, werk- en groengebied te realiseren.
4. Conclusie en proceskosten
4.1. De rechtbank zal het beroep gelet op het voorgaande gegrond verklaren.
4.2. Nu eiseres zich niet heeft laten bijstaan door een professionele rechtshulpverlener, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 298,- aan haar te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 298,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, en mrs. G.M. Beunk en C. Bakker, leden, in aanwezigheid van mr. C. Koekkoek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012.
de griffier de rechter
De griffier is buiten staat te tekenen.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB