beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Zaaknummer: 1303448 EA VERZ 11-1793
Beschikking van: 17 januari 2012
481
Beschikking van de kantonrechter
verzoeker, H.O.D.N. naam
wonende te Kortenhoef
verzoeker
nader te noemen [verzoeker]
gemachtigde: mr. E.L. Gast
verweerder
wonende te Amsterdam
verweerder
nader te noemen [verweerder]
gemachtigde: mr. J.C. Daniëls
[verzoeker] heeft - onder het voorbehoud dat deze thans nog bestaat - een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Het verzoek is behandeld ter mondelinge behandeling van 27 december 2011. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
[verweerder] heeft mondeling verweer gevoerd, aan de hand van de pleitnota van zijn gemachtigde. [verweerder] heeft - eveneens onder het voorbehoud dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat - een tegenverzoek gedaan, dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
BEOORDELING VAN DE VERZOEKEN
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken kan van het volgende worden uitgegaan:
a. [verweerder], thans 56 jaar oud, is vanaf 1 november 1993 als winkelverkoper in dienst geweest van mevrouw [naam voormalig werkgeefster] in de door haar geëxploiteerde automatenhal/winkel aan de [adres] te Amsterdam. Het brutosalaris bedroeg laatstelijk € 1.574,08 per maand exclusief 8 % vakantietoeslag.
b. [naam voormalig werkgeefster] heeft het bedrijf per 1 mei 2011 verkocht aan [verzoeker].
c. [verweerder] en [naam voormalig werkgeefster] hebben op 27 april 2011 een document getekend, genaamd “einde arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden”. Volgens dit document eindigt de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en [naam voormalig werkgeefster] met ingang van 30 april 2011.
d. In de brief van 4 mei 2011 heeft [verweerder] bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van het dienstverband en heeft hij gesteld dat hij zich op 27 april 2011 overvallen voelde en de consequenties van het ondertekenen van het document niet heeft kunnen overzien.
e. Bij dagvaarding van 23 augustus 2011 heeft [verweerder] [naam voormalig werkgeefster] en [verzoeker] in rechte betrokken. Daarbij heeft hij onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de “vaststellingsovereenkomst nietig is (….) en dat de arbeidsovereenkomst met [naam voormalig werkgeefster] doorloopt en per 1 mei 2011 overgaat op [verzoeker] ….”. Voorts heeft [verweerder] een incidentele vordering ingediend, waarbij hij (kort gezegd) doorbetaling van het salaris ten laste van [verzoeker] vordert.
f. Bij vonnis van 10 november 2011 (CV 11-29926) heeft de kantonrechter te Amsterdam de incidentele vordering van [verweerder] toegewezen. Daarbij heeft de kantonrechter onder meer overwogen:
1. “De kernvraag is of met voldoende zekerheid kan worden vooruitgelopen op het oordeel van de bodemrechter dat de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en [naam voormalig werkgeefster] met wederzijds goedvinden is beëindigd. Daarvoor is niet alleen van belang of [verweerder] ondubbelzinnig met het voorstel van [naam voormalig werkgeefster] heeft ingestemd, maar ook of zij het voorstel zorgvuldig heeft gedaan. Zij had te onderzoeken of [verweerder] de gevolgen daarvan kon overzien en of zijn belangen niet tezeer werden geschaad. Stelplicht en bewijslast ter zake liggen bij de werkgever, gelet op het wettelijk stelsel van ontslagbescherming.
2. In dit geding kan niet worden aangenomen dat [naam voormalig werkgeefster] aan de voormelde voorwaarden heeft voldaan. Onweersproken is dat zij voorafgaande aan de ondertekening aan [verweerder] heeft gezegd dat hij ontslagen was en dat de overeenkomst ertoe diende om zijn WW-rechten geldend te maken. Ook onweersproken is dat zij [verweerder] de vaststellingsovereenkomst heeft voorgelegd, die 2 pagina’s beslaat en gedetailleerde bedingen bevat. Zij heeft [verweerder] gevraagd het stuk dezelfde dag te ondertekenen. Die handelwijze is al onzorgvuldig. Evenzeer onzorgvuldig en in strijd met de door [naam voormalig werkgeefster] mede in acht te nemen belangen van [verweerder] is dat geen rekening is gehouden met de wettelijke opzegtermijn en dat slechts een zeer beperkte vergoeding werd betaald. Niet kan worden aangenomen dat de wil van [verweerder] gericht was op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, in ieder geval niet op de door [naam voormalig werkgeefster] geformuleerde voorwaarden.
3. Onvoldoende relevant is dat [naam voormalig werkgeefster] mogelijk klachten had over het functioneren van [verweerder]. In dat geval stonden haar andere manieren ter beschikking om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, die aan toetsing onderhevig zouden zijn. Ook irrelevant is dat [naam voormalig werkgeefster] het bedrijf zonder verplichtingen aan [verweerder] aan [verzoeker] wilde overdragen . [verweerder] wijst terecht op het wettelijke opzegverbod. Mogelijke andersluidende afspraken tussen [verzoeker] en [naam voormalig werkgeefster] ten aanzien van de overdracht van het bedrijf regarderen [verweerder] niet. De omstandigheid dat [verweerder] een WW-uitkering heeft aangevraagd en gekregen kan evenmin tot het oordeel leiden dat hij heeft ingestemd met de beëindiging van het dienstverband. Vast staat dat [verweerder] sedert juni 2011 geen salaris meer ontving; hij moest in zijn levensonderhoud voorzien. Dat [verzoeker] een restitutierisico loopt, is onvoldoende aannemelijk. In het licht van het bovenstaande wordt ervan uitgegaan dat [verweerder] nog aanspraak kan maken op uiteenlopende rechten uit de - nog niet beëindigde - arbeidsovereenkomst.
4. [verzoeker] heeft als rechtsopvolger van [naam voormalig werkgeefster] in te staan voor de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. De vorderingen zijn toewijsbaar met dien verstande dat de gevorderde dwangsom wordt gematigd als in het onderstaande bepaald.”
De verzoeken en het verweer
2. [verzoeker] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen in de zin van veranderingen in de omstandigheden van zodanige aard dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. [verzoeker] verzoekt de kantonrechter om aan [verweerder] geen vergoeding toe te kennen.
3. Daartoe stelt [verzoeker] - kort gezegd - dat er een bedrijfseconomische reden voor het verzoek bestaat. Volgens [verzoeker] moet de exploitatievergunning (mede) op naam van [verweerder] komen te staan, en dat kan niet nu de zedenpolitie negatief heeft geadviseerd over [verweerder] als leidinggevende. Als [verzoeker] hem toch als zodanig te werk zou stellen, zou hij zijn exploitatievergunning kwijt kunnen raken.
4. Voorts heeft [verzoeker] onvoldoende vertrouwen in [verweerder] om het dienstverband, als dit nog zou bestaan, voort te zetten. Daarbij baseert [verzoeker] zich noodzakelijkerwijs op hetgeen hij van [naam voormalig werkgeefster] heeft vernomen, nu [verweerder] nog niet werkzaam is geweest voor [verzoeker]. Het gaat erom dat [verweerder] , tijdens zijn dienstverband met [naam voormalig werkgeefster], herhaaldelijk de winkel te laat heeft geopend en te vroeg weer heeft gesloten. Ook overigens functioneert hij al geruime tijd niet naar behoren. [verweerder] heeft ook zelf ontslag willen nemen, omdat hij vond dat hij te weinig verdiende. Hij had ook schulden, waarvoor er beslag gelegd was. Uit de overgelegde verklaringen blijkt volgens [verzoeker] dat [verweerder] een uitermate slechte naam heeft en als onbetrouwbaar te boek staat.
5. [verweerder] betwist dat er gewichtige redenen voor ontbinding zijn in de door [verzoeker] bedoelde zin en verzet zich tegen de door [verzoeker] verzochte ontbinding. [verweerder] verzoekt daarnaast zelf om ontbinding van de arbeidsovereenkomst nu hij, gelet op hetgeen [verzoeker] (overigens geheel ten onrechte) heeft aangevoerd, voortzetting van het dienstverband niet langer mogelijk acht. Hij verzoekt om hem een vergoeding van € 84.995,- bruto ten laste van [verzoeker] toe te kennen.
6. [verweerder] voert ter ondersteuning van zijn stellingen - kort gezegd - aan dat de beschuldigingen aan zijn adres vals zijn en niet getuigen van goed werkgeverschap. [verweerder] is 18 jaar in dienst geweest bij [naam voormalig werkgeefster] en heeft zijn werk steeds naar tevredenheid gedaan. Nooit heeft hij een waarschuwing gekregen in verband met te laat komen, of is hij erop gewezen dat hij niet goed zou functioneren. Hij heeft verder, op verzoek van [naam voormalig werkgeefster], een groot aantal overuren gedraaid, zonder daarvoor vergoeding te verlangen.
7. Van een negatief advies van de Zedenpolitie over [verweerder] bestaat geen enkel bewijs. [verweerder] wenst ook helemaal niet als beheerder van de winkel te worden aangesteld.
8. De verklaringen van derden hebben geen waarde, omdat deze mensen niet weten welke afspraken gelden over de werktijden, en de verklaringen voorts kennelijk recent zijn opgemaakt, met het enkele doel om [verweerder] zwart te maken.
9. Achteraf bezien wijst alles erop dat [naam voormalig werkgeefster] de arbeidsovereenkomst met [verweerder] in het kader van de bedrijfsovername wilde laten stoppen; zij moest blijkbaar een reden voor het beëindigen van het dienstverband verzinnen en heeft hiervoor toen een aantal zaken aangestipt, waarbij zij het met de waarheid niet zo nauw heeft genomen.
Beoordeling
10. Gelet op het voorwaardelijk karakter van de onderhavige verzoeken dient veronderstellenderwijs te worden aangenomen, dat de arbeidsovereenkomst tussen [verweerder] en [naam voormalig werkgeefster] is blijven bestaan , dat derhalve de vaststellingsovereenkomst (die op 27 april 2011 tussen [verweerder] en [naam voormalig werkgeefster] is gesloten) nietig is en dat de rechten en verplichtingen uit die arbeidsovereenkomst ingevolge artikel 7:663 BW op [verzoeker] zijn overgegaan.
11. Naar het oordeel van de kantonrechter vormen de door [verzoeker] aangevoerde zaken onvoldoende grond om te kunnen aannemen dat er sprake is van wijzigingen in de omstandigheden die moeten leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zijn stellingen heeft hij “van horen zeggen” en heeft hij niet naar behoren onderbouwd. Zo blijkt uit geen enkel schriftelijk stuk dat [verweerder] ooit door [naam voormalig werkgeefster] is gewaarschuwd voor te laat komen of dat er ten aanzien van andere aspecten kritiek op zijn functioneren was.
12. Aan de (blijkbaar) achteraf opgestelde verklaringen van derden kan in dit verband geen betekenis van enig belang worden toegekend.
13. Ook de aangevoerde bedrijfseconomische grond (zie onder 3) vormt geen verandering die moet leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daarbij geldt allereerst dat [verweerder] onweersproken heeft gesteld dat hij in dienst is als winkelverkoper en niet als leidinggevende. Daarmee kan [verzoeker] dus niet gevolgd worden in zijn stelling dat [verweerder] (als exploitant/leidinggevende) moet worden bijgeschreven op de exploitatievergunning. Voorts is niet komen vast te staan dat een dergelijke vergunning, indien aangevraagd, niet zou worden verleend.
14. Uit al het bovenstaande volgt dat het verzoek van [verzoeker] behoort te worden afgewezen.
15. [verweerder] heeft zelf ook ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, waarbij hij aanvoert dat [verzoeker] hem blijkbaar zo wantrouwt dat hij ([verweerder]) niet inziet hoe het dienstverband nog vruchtbaar kan worden ingevuld. Dit vormt naar het oordeel van de kantonrechter een verandering in de omstandigheden op grond waarvan het dienstverband moet worden ontbonden.
16. Geoordeeld wordt dat [verweerder] naar billijkheid aanspraak kan maken op een vergoeding. Over de hoogte daarvan wordt het volgende overwogen.
17. Als gezegd wordt er veronderstellenderwijs vanuit gegaan dat het dienstverband nog bestaat en dat de vaststellingsovereenkomst nietig is. Dat laatste is een omstandigheid die in de risicosfeer van [verzoeker] ligt. Met andere woorden: als [verzoeker] een bedrijf overneemt, waarbij de verkoopster laat weten dat zij recent een beëindigingsovereenkomst met een medewerker heeft gesloten, komt het (ten opzichte van de medewerker) voor rekening en risico van [verzoeker] als blijkt dat deze overeenkomst aantastbaar (of zelfs nietig) is. Daar komt bij dat, in de gegeven omstandigheden, [verzoeker] een verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft, zonder een behoorlijk onderzoek, ernstige kritiek geuit aan het adres van [verweerder], die hij niet waar kan maken. Mede daardoor verliest [verweerder] zijn baan, na een dienstverband van ruim 19 jaar.
18. Rekening wordt voorts gehouden met de leeftijd van [verweerder], 56 jaar, en zijn eenzijdige werkervaring, op grond waarvan de kantonrechter het aannemelijk acht dat zijn kansen op de arbeidsmarkt gering zullen zijn.
19. Het beroep van [verzoeker] op zijn slechte financiële positie zal worden gepasseerd. Nog afgezien van het feit dat [verzoeker] zijn stelling op dit punt niet nader onderbouwd heeft, kan deze hem naar het oordeel van de kantonrechter niet baten. Immers komt de reden van de beëindiging van het dienstverband voor risico van [verzoeker], waarbij hem ook nog eens een verwijt kan worden gemaakt. Daarbij past niet dat deze omstandigheden vervolgens worden weggepoetst met een “habe nichts”of “habe wenig” verweer.
20. Het bovenstaande betekent dat naar het oordeel van de kantonrechter een vergoeding op zijn plaats is, die beduidend hoger ligt dan C=1. Alles afwegende zal aan [verweerder] worden toegekend een vergoeding van € 55.000,- bruto.
21. Er is aanleiding te bepalen dat de toe te kennen vergoeding direct invorderbaar zal zijn, nu aannemelijk wordt geacht dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is blijven bestaan. De kantonrechter verwacht dat de bodemrechter zal oordelen dat [naam voormalig werkgeefster] jegens [verweerder] onzorgvuldig heeft gehandeld en dat de arbeidsovereenkomst tussen hen niet met wederzijds goedvinden is geëindigd. Verwezen wordt in dit verband naar het provisionele vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 10 november 2011.
22. Nu aan [verweerder] een vergoeding wordt toegekend, die lager is dan de door hem verzochte, zal aan hem de gelegenheid worden geboden het verzoek in te trekken.
23. Er zijn termen de proceskosten te compenseren.
Onder het voorbehoud dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen thans nog bestaat:
Op het verzoek van [verzoeker]:
Op het verzoek van [verweerder]:
II. ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 februari 2012;
III. kent aan [verweerder] per 1 februari 2012 een vergoeding toe ten laste van [verzoeker] ter hoogte van € 55.000,- bruto;
IV. veroordeelt [verzoeker] tot betaling van deze vergoeding en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
V. bepaalt dat het onder II t/m IV gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek door [verweerder] uiterlijk op 25 januari 2012 wordt ingetrokken;
VI. wijst het meer of anders verzochte af;
VII. bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen.
Aldus gegeven door mr. T.M.A. van Löben Sels, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter