Parketnummer: 13/650843-11 (Promis)
Datum uitspraak: 18 januari 2012
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1958],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[A-straat nr], [postcode] [woonplaats], gedetineerd in het Huis van Bewaring "P.I. Flevoland HvB Almere Binnen" te Almere.
Samenvatting en leeswijzer
Onderstaande is een samenvatting van het vonnis en een leeswijzer die verwijst naar de integrale tekst die hierna is opgenomen.
De rechtbank Amsterdam heeft in deze zaak tegen verdachte [verdachte], de zwemleraar die verdacht wordt van seksueel misbruik van zijn stiefdochter en van 3 meisjes aan wie hij zwemles gaf, alsmede van overtreding van de Wet Wapens Munitie, als volgt beslist.
I. Met betrekking tot het vermeende misbruik van de stiefdochter. Deze beschuldiging is voor een deel verjaard, nu naar het oordeel van de rechtbank niet is aangetoond dat er sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel veroorzaakt door het handelen van verdachte. Uit de gegevens van het strafdossier en hetgeen de stiefdochter hierover vertelt kan dit niet met de vereiste zekerheid worden vastgesteld. Vervolging hiervoor is dan ook als gevolg van de verjaring nu niet meer mogelijk. Voor zover het de enige beschuldiging van misbruik van zijn stiefdochter die nog niet is verjaard betreft, kan niet worden vastgesteld wanneer dit heeft plaatsgevonden zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, rechtsoverwegingen 3.1.2. en 4.3.1.
II. Met betrekking tot de beschuldigingen van seksueel misbruik van 3 jonge meisjes tijdens de zwemles. De rechtbank is het niet eens met de verdediging, dat er regels zijn geschonden tijdens een zogenaamde informatieavond voor ouders. Dat een dergelijke avond wordt georganiseerd om te proberen onnodige bezorgdheid bij ouders weg te halen, acht de rechtbank normaal en niet in strijd met de belangen van verdachte. Weliswaar is de gevolgde handelwijze niet in alle opzichten even zorgvuldig geweest, maar deze onzorgvuldigheden zijn niet zodanig dat deze tot een niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie of tot bewijsuitsluiting zouden moeten leiden, rechtsoverweging 3.1.1.
III. Gelet op de beschuldigingen moet uiterste behoedzaamheid worden betracht bij de bewijswaardering van de verklaringen van hele jonge kinderen. Om die reden heeft de rechtbank een deskundige onderzoek laten doen naar de wijze waarop de verklaringen zijn afgelegd. De rechtbank is het met de deskundige eens dat op onderdelen van de verhoren het nodige valt aan te merken. Zo zijn veelvuldig suggestieve en gesloten vragen gesteld; ook is gebruik gemaakt van verhoormethoden die discutabel zijn, zoals het gebruik van poppen en tekeningen. Dit is bij de verhoren van 2 van de 3 meisjes echter niet zodanig gebeurd dat dit reeds daarom moet leiden tot bewijsuitsluiting, rechtsoverweging 4.3.2.
IV. Bij het verhoor van het 3e meisje is de rechtbank echter van oordeel dat er bijzonder onzorgvuldig gebruik is gemaakt van tekeningen en dat de verhoorder veel zeer suggestieve vragen heeft gesteld. Om die redenen acht de rechtbank de uitkomst van dit verhoor te onbetrouwbaar om te kunnen worden gebruikt voor het bewijs. Omdat voldoende ander bewijs ontbreekt, wordt verdachte vrijgesproken van het misbruik van dit meisje. De verhoren van de 2 overige meisjes zijn wel bruikbaar voor het bewijs, rechtsoverweging 4.3.2.
V. Tegenover de verklaringen van de 2 meisjes en wat hun ouders van hen hebben vernomen, staat de verklaring van verdachte over de incidenten waarbij hij lichamelijk contact heeft gehad met de meisjes. Deze alternatieve verklaring van verdachte ten aanzien van een van deze meisjes kan door de rechtbank niet worden uitgesloten temeer niet nu deze deels wordt ondersteund door verklaringen van getuigen. De aan verdachte verweten gedragingen ten aanzien van het andere meisje kunnen deels wel worden bewezen maar zijn niet aan te merken als ontuchtig, rechtsoverweging 4.3.2.
VI. Conclusie.
Dit betekent dat verdachte voor alle beschuldigingen van seksueel misbruik tijdens de zwemles wordt vrijgesproken.
VII. Wel wordt verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand met een proeftijd van 2 (twee) jaar voor het bezit van enkele vuurwapens en munitie die in zijn woning waren aangetroffen, rechtsoverweging 4.3.3.
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van verdachte opgeheven.
Tot zover de inleiding en leeswijzer; hierna volgt de integrale tekst van het vonnis.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 januari 2012.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Kramer en van wat de raadsman van verdachte, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren heeft gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd, zoals is omschreven in de dagvaarding en de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, toegewezen ter terechtzitting van 6 december 2011, dat:
1. hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, (telkens) met [meisje 1], geboren op [2006], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) ( terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 1] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 1] gebracht en/of
- (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 1] gezocht en/of
- (vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 1] in gegaan en/of
- (vervolgens) de billen van die [meisje 1] uit elkaar gedaan en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus en/of vagina van die [meisje 1] gebracht,
terwijl die [meisje 1] toen (telkens) aan zijn, verdachte's, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
Artikel 244, 248 Wetboek van Strafrecht
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) met
[meisje 1], geboren op [2006], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen, die (telkens) (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [meisje 1] (telkens) ( terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 1] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 1] heeft gebracht en/of
- (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 1] heeft gezocht en/of
- (vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 1] is in gegaan en/of
- (vervolgens) de billen van die [meisje 1] uit elkaar heeft gedaan en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus
en/of vagina van die [meisje 1] heeft gebracht, terwijl die [meisje 1] toen (telkens) aan zijn, verdachte's, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
Artikel 244, 248 juncto 45 Wetboek van Strafrecht
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, (telkens) met [meisje 1], geboren op [2006], die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) (terwijl hij,verdachte, aan die [meisje 1] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 1] gebracht en/of
- (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 1] gezocht en/of
- (vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 1] in gegaan en/of
- (vervolgens) de billen van die [meisje 1] uit elkaar gedaan en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus en/of vagina van die [meisje 1] gebracht en/of
- (aldus) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de bil(len) en/of de anus en/of de vagina van die [meisje 1] aangeraakt, terwijl die [meisje 1] toen (telkens) aan zijn, verdachte's, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
Artikel 247, 248 Wetboek van Strafrecht
2. hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, (telkens) met [meisje 2], geboren op [2005], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) ( terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 2] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 2] gebracht en/of
- (vervolgens) met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) (via de rugzijde) in het (bikini)broekje van die [meisje 2] gegaan en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) tussen/in/op de bil(len) van die [meisje 2] gebracht en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) in/op de anus en/of vagina van die [meisje 2] gebracht en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) heen en weer gewreven en/of bewogen, terwijl die [meisje 2] toen (telkens) aan zijn, verdachte's, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
Artikel 244, 248 Wetboek van Strafrecht
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, een of meermalen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [meisje 2], geboren op [2005], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen, die (telkens) (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [meisje 2] (telkens) ( terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 2] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 2] heeft gebracht en/of
- (vervolgens) met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) (via de rugzijde) in het (bikini)broekje van die [meisje 2] is gegaan en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) tussen/in/op de bil(len) van die [meisje 2] heeft gebracht en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus en/of vagina van die [meisje 2] heeft gebracht, terwijl die [meisje 2] toen (telkens) aan zijn, verdachte's, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
Artikel 244, 248 juncto 45 Wetboek van Strafrecht
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland,(telkens) met [meisje 2], geboren op [2005], die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 2] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 2] gebracht en/of
- (vervolgens) met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) (via de rugzijde) in het (bikini)broekje van die [meisje 2] gegaan en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) tussen/in/op de bil(len) van die [meisje 2] gebracht en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus en/of vagina van die [meisje 2] gebracht en/of
- (aldus) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de bil(len) en/of anus en/of vagina van die [meisje 2] aangeraakt, terwijl die [meisje 2] toen (telkens) aan zijn, verdachte's, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
Artikel 247, 248 Wetboek van Strafrecht
3. hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, (telkens) met [meisje 3], geboren op [2005], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 3] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 3] gebracht en/of
- (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 3] gezocht en/of
- (vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 3] in gegaan en/of
- (vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) tussen het badpak en/of bikinibroek en de billen van die [meisje 3] geweest en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus van die [meisje 3] gebracht, terwijl die [meisje 3] toen (telkens) aan zijn, verdachte's, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
Artikel 244, 248 Wetboek van Strafrecht
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) met [meisje 3], geboren op [2005], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen, die (telkens) (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [meisje 3], (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 3] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 3] heeft gebracht en/of
- (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 3] heeft gezocht en/of
- (vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 3] is in gegaan en/of
- (vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) tussen het badpak en/of bikinibroek en de billen van die [meisje 3] is geweest en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus van die [meisje 3] heeft gebracht, terwijl die [meisje 3] toen (telkens) aan zijn, verdachte's, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
Artikel 244, 248 juncto 45 Wetboek van Strafrecht
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland,(telkens) met [meisje 3], geboren op [2005], die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 3] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 3] gebracht en/of
- (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 3] gezocht en/of
- (vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 3] in gegaan en/of
- (vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) tussen het badpak en/of bikinibroek en de billen van die [meisje 3] geweest en/of
- (vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus van die [meisje 3] gebracht en/of
- (aldus) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de bil(len) en/of de anus van die [meisje 3] aangeraakt, terwijl die [meisje 3] toen (telkens) aan zijn, verdachte's, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
Artikel 247, 248 Wetboek van Strafrecht
4. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedag] 1986 tot en met 30 november 1991 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal ( telkens) door geweld en/of bedreiging met geweld [stiefdochter] ( geboren op [geboortedag] 1980) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande ( onder meer) uit het (telkens)
- geheel of gedeeltelijk uitkleden van die [stiefdochter] en/of
- brengen van een thermometer, althans een voorwerp, in de anus van die [stiefdochter] en/of
- door die [stiefdochter] laten inbrengen van een thermometer, althans een voorwerp, in de anus van/bij hem, verdachte en/of
- strelen met een ( vogel)veer, althans een voorwerp, over het ( deels) naakte lichaam van die [stiefdochter] en/of
- door die [stiefdochter] laten strelen met een ( vogel)veer, althans een voorwerp, over de penis en/of het (deels) naakte lichaam van hem, verdachte
- tonen van zijn, verdachtes, penis aan die [stiefdochter]
terwijl hij, verdachte, toen (telkens) aan het oppassen was op die [stiefdochter] en/of met die [stiefdochter] alleen in de woning verbleef en/of zulks terwijl hij verdachte een natuurlijk (fysiek en/of psychisch) overwicht op die [stiefdochter] had op grond van zijn, verdachte's leeftijd en/of het daaraan verbonden verschil in (lichaams)postuur en/of psychische ontwikkeling en/of aldus voor die [stiefdochter] een bedreigende situatie, in elk geval een situatie waarin die [stiefdochter] zich niet aan de hiervoor genoemde ontuchtige handeling(en) kon onttrekken, heeft doen ontstaan, terwijl die [stiefdochter] toen aan zijn, verdachte's zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
welk(e) voornoemd(e) feit(en) (telkens) zwaar lichamelijk letsel (te weten voortdurende en/of langdurige en/of ernstige psychische en/of lichamelijke klachten, waaronder (onder andere) posttraumatische klachten en/of een post-traumatische stress-stoornis en/of terugkerende nachtmerries) voor die [stiefdochter] ten gevolge heeft/hebben gehad;
Artikel 246, 248 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van [geboortedag] 1986 tot en met 30 november 1991 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) met [stiefdochter], geboren op [geboortedag] 1980, die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande (telkens) in het ontuchtig
- geheel of gedeeltelijk uitkleden van die [stiefdochter] en/of
- brengen van een thermometer, althans een voorwerp, in de anus van die [stiefdochter] en/of
- door die [stiefdochter] laten inbrengen van een thermometer, althans een voorwerp, in de anus van/bij hem, verdachte en/of
- strelen met een ( vogel)veer, althans een voorwerp, over het ( deels) naakte lichaam van die [stiefdochter] en/of
- door die [stiefdochter] laten strelen met een ( vogel)veer, althans een voorwerp, over de penis en/of het (deels) naakte lichaam van hem, verdachte
- tonen van zijn, verdachtes, penis aan die [stiefdochter] welk(e) voornoemd(e) feit(en) (telkens) zwaar lichamelijk letsel (te weten voortdurende en/of langdurige en/of ernstige psychische en/of lichamelijke klachten, waaronder in elk geval posttraumatische klachten en/of een post-traumatische stress-stoornis en/of terugkerende nachtmerries) voor die [stiefdochter] ten gevolge heeft/hebben gehad;
Artikel 247,248 Wetboek van Strafrecht
5. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot en met [één dag voor geboortedag] 1992 meermalen, althans eenmaal ( telkens) te [woonplaats], in elk geval in Nederland,
- (telkens) met [stiefdochter], geboren op [geboortedag] 1980, die toen ( telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, ( telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die ( telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
en/of
- ( telkens) door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [stiefdochter] ( geboren op [geboortedag] 1980) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen
immers heeft, hij, verdachte, (telkens)
- die [stiefdochter] geheel of gedeeltelijk uitgekleed en/of
- een thermometer, althans een voorwerp, in de anus van die [stiefdochter] gebracht en/of gehouden en/of
- die [stiefdochter] een thermometer, althans een voorwerp, laten inbrengen in de anus van/bij hem, verdachte en/of
- met een ( vogel)veer, althans een voorwerp, gestreeld over het ( deels) naakte lichaam van die [stiefdochter] en/of
- die [stiefdochter] met een ( vogel)veer, althans een voorwerp, laten strelen over de penis en/of het (deels) naakte lichaam van hem, verdachte
- zijn penis aan die [stiefdochter] getoond
terwijl hij, verdachte, toen (telkens) aan het oppassen was op die [stiefdochter] en/of met die [stiefdochter] alleen in de woning verbleef en/of zulks terwijl hij verdachte een natuurlijk (fysiek en/of psychisch) overwicht op die [stiefdochter] had op grond van zijn, verdachte's leeftijd en/of het daaraan verbonden verschil in (lichaams)postuur en/of psychische ontwikkeling en/of aldus voor die [stiefdochter] een bedreigende situatie, in elk geval een situatie waarin die [stiefdochter] zich niet aan de hiervoor genoemde ontuchtige handeling(en) kon onttrekken, heeft doen ontstaan, terwijl die [stiefdochter] toen aan zijn, verdachte's zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
welk(e) voornoemd(e) feit(en) (telkens) zwaar lichamelijk letsel (te weten voortdurende en/of langdurige en/of ernstige psychische en/of lichamelijke klachten, waaronder in elk geval posttraumatische klachten en/of een post-traumatische stress-stoornis en/of terugkerende nachtmerries) voor die [stiefdochter] ten gevolge heeft/hebben gehad;
Artikel 244 en/of 246, 248 Wetboek van Strafrecht
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 1991 tot en met [één dag voor geboortedag] 1992 meermalen, althans eenmaal (telkens) te [woonplaats], in elk geval in Nederland, met [stiefdochter], geboren op [geboortedag] 1980, die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande (telkens) in het ontuchtig
- geheel of gedeeltelijk uitkleden van die [stiefdochter] en/of
- brengen van een thermometer, althans een voorwerp, in de anus van die [stiefdochter] en/of
- door die [stiefdochter] laten inbrengen van een thermometer, althans een voorwerp, in de anus van/bij hem, verdachte en/of
- strelen met een ( vogel)veer, althans een voorwerp, over het ( deels) naakte lichaam van die [stiefdochter] en/of
- door die [stiefdochter] laten strelen met een ( vogel)veer, althans een voorwerp, over de penis en/of het (deels) naakte lichaam van hem, verdachte
- tonen van zijn, verdachtes, penis aan die [stiefdochter]
welk(e) voornoemd(e) feit(en) (telkens) zwaar lichamelijk letsel (te weten voortdurende en/of langdurige en/of ernstige psychische en/of lichamelijke klachten, waaronder in elk geval posttraumatische klachten en/of een post-traumatische stress-stoornis en/of terugkerende nachtmerries) voor die [stiefdochter] ten gevolge heeft/hebben gehad;
Artikel 247, 248 Wetboek van Strafrecht
6. hij op of omstreeks 20 mei 2011 te [woonplaats], in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie II, te weten een schietbuis, en/of een of meer wapens van categorie III, te weten een geweer (Acier special), en/of munitie van categorie III, te weten twee, althans een of meer (hagel)patronen (kaliber 16 Gauge, 16-ELEY), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Artikel 26 Wet wapens en munitie
3.1. De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft ten aanzien van meerdere van de ten laste gelegde feiten het verweer gevoerd dat de officier van justitie voor wat betreft die feiten niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Deze verweren worden hierna afzonderlijk voor feit 2 en 3 tezamen en voor feit 4 en 5 tezamen besproken.
3.1.1. Ten aanzien van feit 2 en 3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie op grond van artikel 359a lid 1 sub c van het Wetboek van Strafvordering ('Sv') niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, nu er ter zake van de op deze feiten berustende aangiftes en verhoren sprake is van een schending van de beginselen van een goede procesorde. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de aangiftes en verhoren ter zake van feit 2 en 3 op grond van artikel 359a lid 1 sub b Sv van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu er sprake is van onherstelbare vormverzuimen. Volgens de verdediging heeft het Openbaar Ministerie in strijd gehandeld met het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak, alsmede in strijd met de onschuldpresumptie. Ter onderbouwing van deze stelling wijst de raadsman er op dat tijdens de informatieavond op 25 mei 2011 door een zedenrechercheur is aangegeven dat er sprake was van seksueel misbruik en verdachte is daarbij als de dader van dit seksueel misbruik bestempeld. Dit terwijl de rechter-commissaris verdachte op 25 mei 2011 nog in vrijheid had gesteld wegens onvoldoende ernstige bezwaren. Voorts zijn voor de informatieavond naar meer dan 2000 ouders uitnodigingen gestuurd, terwijl lang niet al deze ouders kinderen hebben die zwemles hebben gehad van verdachte. De verklaringen die na de informatieavond zijn afgelegd zijn beïnvloed door de op die avond gedane mededelingen.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat niet-ontvankelijkheid niet op zijn plaats is en dat het verweer tot bewijsuitsluiting dient te worden verworpen. De gemeente Aalsmeer heeft de beslissing genomen om de ouders van kinderen, die in dezelfde omstandigheden als [meisje 1] les hebben gehad van verdachte, tijdens een bijeenkomst te informeren over de aanhouding en voorgeleiding van verdachte, ter voorkoming van onnodige bezorgdheid/onrust onder betrokken ouders. Dit was eveneens in het belang van de niet aangehouden mannelijke zwemleraren die werkzaam zijn bij het zwembad. Het Openbaar Ministerie heeft ingestemd met het houden van een dergelijke bijeenkomst. Daarbij heeft het Openbaar Ministerie de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de overheid voor het geestelijk welzijn van ouders en kinderen zorgvuldig afgewogen tegen het onderzoeksbelang en het belang van verdachte bij het onbekend blijven van informatie over de zaak waarvan hij wordt verdacht. Tijdens de informatieavond is door het Openbaar Ministerie met name uitleg gegeven over het strafproces en de procedure van voorlopige hechtenis en er is niet gesproken over de inhoud van het opsporingsonderzoek en de aard van de feiten.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, als bedoeld in artikel 359a lid 1 sub c Sv, wordt slechts in uitzonderlijke gevallen toegewezen. Daarvoor is alleen plaats in geval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte heeft de gemeente Aalsmeer, in overleg met de GGD en met instemming van politie en het Openbaar Ministerie, de beslissing genomen om de ouders van de kinderen die zwemles hebben gehad van verdachte te informeren. Op deze wijze kon immers onnodige bezorgdheid bij betrokken ouders en mogelijke maatschappelijke onrust worden voorkomen. Ter zake van de informatieavond geldt dat politie en justitie met uiterste behoedzaamheid en zorgvuldigheid te werk dienden te gaan in hun informatievoorziening over de aard van de beschuldiging en de persoon van verdachte, ter bescherming van de belangen van verdachte, alsmede in het belang van het opsporingsonderzoek. Tijdens de informatieavond is de naam van verdachte weliswaar niet genoemd, maar zijn voornaam, in combinatie met de eerste letter van zijn achternaam, is wel genoemd en - zo bevestigt getuige [getuige 1] - ouders hebben hieruit kunnen afleiden dat het om verdachte ging. Getuige [getuige 1] heeft voorts verklaard dat er tijdens de avond is aangegeven dat er sprake was van seksueel misbruik. Voorts is aan meer dan 2000 ouders een uitnodiging voor de informatieavond verzonden, terwijl zich in deze groep veel ouders bevonden van wie de kinderen geen zwemles hebben gehad van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze uitspraken en is de gevolgde handelwijze niet in alle opzichten zorgvuldig geweest ten opzichte van verdachte. Er is echter niet gebleken dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. De rechtbank heeft bij dit oordeel mede betrokken dat uit de processen-verbaal ter zake van de informatieavond en de mededelingen ter terechtzitting van de officier van justitie, die bij de informatieavond aanwezig was, duidelijk blijkt dat is gesproken over een verdenking van seksueel misbruik, dat een verdachte was aangehouden en dat hij inmiddels was vrijgelaten. Daarbij is duidelijk gemaakt dat het onderzoek nog liep. De uitlatingen zijn dan ook voldoende genuanceerd geweest en zijn niet in strijd met de onschuldpresumptie.
De officier van justitie is daarom ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Op grond van het voorgaande verwerpt de rechtbank ook het verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting van de aangiftes en verhoren ter zake van deze feiten, nu door de uitlatingen die zijn gedaan op de informatieavond niet een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Er is derhalve geen sprake geweest van enig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Onder 4.3.2. zal de rechtbank nader ingaan op de bewijswaardering van de verklaringen die na de informatieavond zijn afgelegd.
3.1.2. Ten aanzien van feit 4 en 5
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten, nu het recht tot vervolging van deze feiten verjaard is. De strafverzwarende omstandigheid van zwaar lichamelijk letsel, als bedoeld in artikel 248 van het Wetboek van Strafrecht ('Sr'), doet zich volgens de verdediging niet voor.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat niet-ontvankelijkheid op grond van verjaring van de feiten 4 en 5 niet aan de orde is, nu zich ter zake van deze feiten de strafverzwarende omstandigheid van zwaar lichamelijk letsel voordoet, als gevolg waarvan het recht tot strafvervolging niet verjaard is. Ten aanzien van feit 5 geldt voorts dat het recht tot strafvervolging voor het plegen van het strafbare feit als omschreven in artikel 244 Sr hoe dan ook niet verjaard is.
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 70 Sr bepaalt dat het recht tot strafvordering door verjaring vervalt in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld en in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van meer dan tien jaren is gesteld. Artikel 71 Sr bepaalt dat de termijn van verjaring aanvangt op de dag na die waarop het feit is gepleegd, behoudens bij de misdrijven omschreven in (onder meer) de artikelen 242 tot en met 250 Sr en als deze misdrijven gepleegd zijn ten aanzien van een persoon die de leeftijd van achttien jaren op het moment van het plegen nog niet heeft bereikt. In dat geval vangt de verjaringstermijn aan op de dag na die waarop die persoon achttien jaren is geworden.
Ten aanzien van feit 4 is aan verdachte primair het plegen van het strafbare feit als omschreven in de artikelen 246 en 248 Sr ten laste gelegd en subsidiair het plegen van het strafbare feit als omschreven in de artikelen 247 en 248 Sr. Ten aanzien van feit 5 is aan verdachte primair het plegen van het strafbare feit als omschreven in de artikelen 244 en/of 246 en 248 Sr ten laste gelegd en subsidiair het plegen van het strafbare feit als omschreven in de artikelen 247 en 248 Sr. Indien het plegen van het strafbare feit als omschreven in artikel 246 Sr respectievelijk 247 Sr bewezen kan worden en eveneens bewezen kan worden dat hierdoor zwaar lichamelijk letsel is opgetreden, als bedoeld in artikel 248 Sr, wordt de maximaal op te leggen gevangenisstraf verhoogd van acht respectievelijk zes jaren gevangenisstraf naar vijftien jaren gevangenisstraf. In dat geval wordt ook de verjaringstermijn verlengd van twaalf naar twintig jaren.
Het slachtoffer ter zake van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten, [stiefdochter], is geboren op [geboortedag] 1980. [stiefdochter] was in de periode waarop deze feiten zien nog geen achttien jaar, zodat de verjaringstermijn ter zake van deze beide feiten aanving op [één dag na geboortedag] 1998.
Het recht tot strafvordering ten aanzien van feit 5 primair, voor zover het ten laste gelegde feit ziet op het plegen van het strafbare feit als omschreven in artikel 244 Sr, is niet komen te vervallen door verjaring, nu de verjaringstermijn, indien er geen daad van vervolging zou hebben plaatsgevonden, pas zou komen te eindigen per [één dag na geboortedag] 2018.
Het recht tot strafvordering ten aanzien van feit 4 primair en subsidiair, alsmede ten aanzien van feit 5 primair, voor zover het ten laste gelegde feit ziet op het plegen van het strafbare feit als omschreven in de artikelen 246 en 248 Sr, en feit 5 subsidiair, is per [één dag na geboortedag] 2010 komen te vervallen door verjaring. Dit is enkel anders indien de strafverzwarende omstandigheid van zwaar lichamelijk letsel naast het gronddelict bewezen kan worden verklaard, in welk geval het recht tot strafvordering, zonder daad van vervolging, pas zou komen te vervallen per [één dag na geboortedag] 2018. De rechtbank is echter, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de strafverzwarende omstandigheid van zwaar lichamelijk letsel niet bewezen kan worden verklaard, zoals nader is gemotiveerd onder punt 4.3.1.
Conclusie
De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 5 primair, voor zover het ten laste gelegde feit ziet op het plegen van het strafbare feit als omschreven in artikel 244 Sr. De officier van justitie is wegens verjaring van het ten laste gelegde feit niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 4. De officier van justitie is om deze reden eveneens niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 5 primair, voor zover het ten laste gelegde feit ziet op het plegen van het strafbare feit als omschreven in de artikelen 246 en 248 Sr, en feit 5 subsidiair.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en voorts is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van de feiten 1 t/m 3, feit 5 primair, voor zover het ten laste gelegde feit ziet op het plegen van het strafbare feit als omschreven in artikel 244 Sr, en feit 6. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle primair ten laste gelegde feiten bewezen dienen te worden verklaard, met uitzondering van het ten laste gelegde feit 2, bij welk feit het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen dient te worden verklaard. Zij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Bij de afweging om in te stemmen met een informatieavond heeft het Openbaar Ministerie rekening gehouden met de mogelijke invloed die een dergelijke informatieavond kan hebben op aangiftes die daarna worden gedaan.
[meisje 1] heeft op 17 mei 2011 aan haar vader verteld dat de badmeester bij de vorige zwemles, op 13 mei 2011, met zijn vinger de opening van haar badpak zocht en toen de opening van haar poepgaatje. [meisje 1] heeft dit op dezelfde dag ook aan haar moeder verteld. Verdachte heeft op 13 mei 2011 zwemles gegeven aan [meisje 1]. In haar studioverhoor geeft [meisje 1] aan dat verdachte tijdens het rugzwemmen met zijn vinger in haar kont ging en dat zij scherpe nagels voelde. Deskundige Rassin geeft aan dat er op het verhoor van [meisje 1] weinig aan te merken valt en dat zij haar verklaringen spontaan aflegt. De verklaring van [meisje 1] is dan ook betrouwbaar. De verklaring van verdachte, dat hij het badpak van [meisje 1] goed heeft gedaan, legt hij pas laat af en past niet bij de verklaring van [meisje 1].
[meisje 2] heeft eind januari begin februari 2011, in ieder geval op een vrijdag, bij het ophalen van de zwemles aan haar moeder verteld dat de badmeester tijdens de zwemles aan haar hutseflutsie (vagina) had gezeten. De moeder doet op dat moment niets met deze mededeling. Naar aanleiding van de uitnodiging voor de informatieavond informeert de moeder bij [meisje 2] naar de betreffende zwemles eind januari begin februari 2011. [meisje 2] geeft aan dat de badmeester in haar zwembroekje had gezeten. [meisje 2] bevestigt dit bij haar vader en doet het ook voor. In haar studioverhoor geeft [meisje 2] aan dat de badmeester aan haar billetjes had gezeten toen zij zich verstopte achter/op zijn rug. [meisje 2] voelde een nagel en zegt dat de badmeester in haar billetjes ging, maar de vader van [meisje 2] zegt dat zij met "in" ook "bij" kan bedoelen. Verdachte erkent dat hij [meisje 2] tijdens de zwemles mogelijk bij haar billen heeft aangeraakt.
[meisje 3] vertelt aan haar broer en later aan haar ouders dat haar lievelingsbadmeester, die haar op dat moment geen zwemles meer geeft, tijdens het rugzwemmen aan haar billen had gezeten. In haar studioverhoor geeft [meisje 3] aan dat de badmeester wel twintig keer aan haar billen had gezeten en dat hij ook tussen haar billen is geweest.
Voor een bewezenverklaring van de eerste 3 feiten kan gebruik worden gemaakt van schakelbewijs, nu de bewijsmiddelen die betrekking hebben op verschillende feiten elkaar over en weer ondersteunen en daaruit een gang van zaken blijkt die op essentiële punten overeenkomt. Bij de feiten 1 en 3 vonden de handelingen van verdachte plaats tijdens het rugzwemmen.
Ter zake van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten blijkt uit de processen-verbaal van de politie en de verhoren van de ouders en kinderen dat de invloed van de informatieavond minimaal is geweest.
Tijdens de studioverhoren van de kinderen is conform de "Handleiding het kind als getuige" gebruik gemaakt van poppen en tekeningen, maar pas nadat het kind een of meer algemene verklaringen over de feiten had afgelegd. Voor wat betreft het gebruik van de poppen geldt dat er geen sprake is geweest van een spelinterview met anatomisch correcte poppen.
[stiefdochter] heeft aangifte gedaan tegen verdachte ter zake van seksueel misbruik tussen haar 6e en haar 12e jaar. De moeder van [stiefdochter] verklaart over de periode waarin en de omstandigheden waaronder het misbruik heeft plaatsgevonden. Het ten laste gelegde zwaar lichamelijk letsel kan bewezen worden verklaard, gelet op de verklaringen van [stiefdochter], haar moeder en de in het dossier aanwezige medische informatie over haar psychische schade.
Bij de doorzoeking van het huis van verdachte zijn wapens aangetroffen die kunnen worden aangemerkt als vuurwapens in de zin van de Wet Wapens en Munitie ('WWM').
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich - conform zijn schriftelijke pleitaantekeningen - op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Op de informatieavond van 25 mei 2011 zijn mededelingen gedaan over de aard van de beschuldiging tegen verdachte. Niet is uit te sluiten dat de in het vervolg afgelegde verklaringen zijn beïnvloed door de informatieavond. De ouders zijn beïnvloed door de informatie die zij op de avond hebben gekregen en de kinderen zijn vervolgens beïnvloed door de ouders.
Alle drie de studioverhoren van de minderjarige meisjes dienen op grond van artikel 359a lid 1 sub b Sv van het bewijs te worden uitgesloten, nu er sprake is van onherstelbare ernstige vormverzuimen bij de verhoren. Bij de verhoren is gebruik gemaakt van poppen en tekeningen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat deze verhoormethoden dubieus zijn en de Hoge Raad heeft in 1989 bepaald dat de resultaten van deze verhoormethoden niet zonder meer als bewijs mogen worden gebruikt. Tevens is er bij de verhoren sprake geweest van ontoelaatbare sturing door suggestieve vragen te stellen en voortdurend doorvragen. Tot slot hebben de verhoren te lang geduurd.
Voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten ontbreekt ondersteunend bewijs in de vorm van letselverklaringen dan wel getuigenbewijs. Alle feiten berusten op bewijs uit één bron.
Er is sprake van een onverklaarbare tegenstrijdigheid in de aangifte en het studioverhoor ter zake van het ten laste gelegde feit 2. In de aangifte wordt gesteld dat verdachte aan de hutseflutsie (de vagina) van [meisje 2] zou hebben gezeten, terwijl in het studioverhoor wordt gezegd dat verdachte aan de billen van [meisje 2] zou hebben gezeten.
Er is sprake van onverklaarbare tegenstrijdigheden in de aangifte en het studioverhoor van [meisje 3], alsmede het studioverhoor van [broer van meisje 3], de broer van [meisje 3]. De broer verklaart dat [meisje 3] aan hem heeft gezegd dat de badmeester aan haar plasser heeft gezeten, maar [meisje 3] zelf ontkent dit in haar verhoor. Binnen het gezin is veel gepraat over wat er zou zijn voorgevallen en naar de mening van de raadsman is de aangifte dan ook tot stand gekomen op basis van 'collaborative storytelling'.
Ter zake van feit 1 heeft verdachte een heldere verklaring afgelegd, namelijk dat hij het badpakje van [meisje 1] heeft goed gedaan toen zij terugkwam van de wc. Getuigen [getuige 2] en [getuige 1] bevestigen dat het rechttrekken van zwemkleding van de leerlingen tot de normale werkzaamheden van een badmeester behoort.
Verdachte heeft nimmer ontuchtige handelingen dan wel handelingen met een seksuele strekking verricht dan wel de (voorwaardelijk) opzet daarop gehad.
Uit de aangiftes kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van een specifieke modus operandi, nu de feitelijke gang van zaken in alle drie de gevallen zeer uiteenloopt, en dit staat dan ook aan het gebruik als schakelbewijs in de weg.
Voor het onder 4 en 5 ten laste gelegde geldt dat deze feiten zijn verjaard, nu het letsel van [stiefdochter] niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet. [stiefdochter] heeft gedurende 12 jaar normaal kunnen functioneren en heeft geen behandeling gehad voor haar psychische schade. [stiefdochter] heeft ook nog veelvuldig contact gehad met verdachte, waarbij zij onder meer geld van verdachte heeft geleend en zij hem tegenkwam in het zwembad. Er kan niet worden vastgesteld dat/of er een causaal verband bestaat tussen het letsel van [stiefdochter] en het vermeende seksueel misbruik door verdachte.
Ter zake van feit 5 geldt voorts dat zowel het seksuele misbruik als de periode waarin dit misbruik zou hebben plaatsgevonden niet kan worden bewezen. [stiefdochter] heeft haar vader en moeder toen zij 9 jaar was verteld over het strelen met een veer over de rug van verdachte. [stiefdochter] heeft daarna nooit meer iets aan een van haar ouders verteld over misbruik. De moeder van [stiefdochter] heeft toen zij door [stiefdochter] geïnformeerd werd over het veerincident aan [stiefdochter] gevraagd of er meer was voorgevallen dan het strelen met de veer en [stiefdochter] heeft dit ontkend. Het strelen met de veer is geen ontuchtige handeling. [stiefdochter] heeft in 2003 bij een informatief gesprek met de politie aangegeven dat het misbruik zou hebben plaatsgehad in de periode van 1986 t/m 1989. Verdachte en de moeder van [stiefdochter] zijn in juni 1991 officieel gescheiden en verdachte heeft zich op 14 november 1991 gevestigd op zijn huidige woonadres.
Ter zake van feit 6 geldt dat voor de schietbuis niet kan worden vastgesteld of het aangetroffen onderdeel een wezenlijk onderdeel van het wapen uitmaakt. Het geweer is niet werkzaam en er is geen onderzoek verricht naar de werkzaamheid ervan door middel van testschoten.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak zwaar lichamelijk letsel
Aan de orde is de vraag of ten aanzien van feit 4 primair en subsidiair en feit 5 primair, voor zover het ten laste gelegde feit ziet op het plegen van het strafbare feit als omschreven in de artikelen 246 en 248 Sr, en feit 5 subsidiair sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de strafverzwarende omstandigheid van zwaar lichamelijk letsel, zoals voorzien in artikel 248 Sr, niet bewezen kan worden verklaard. Uit het dossier wordt duidelijk dat aangeefster [stiefdochter] heeft te kampen met ernstige psychische klachten, waaronder een posttraumatische stressstoornis ('PTSS') en terugkerende nachtmerries. Echter, onafhankelijk van de vraag of de psychische schade zoals [stiefdochter] die heeft geleden - en nog steeds lijdt - kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van de wet, kan op basis van de stukken welke zich in het dossier bevinden niet worden vastgesteld dat er een causaal verband bestaat tussen het gestelde seksuele misbruik door verdachte en de psychische schade van [stiefdochter]. Voor dit oordeel heeft de rechtbank mede betrokken de opmerking ter zake van PTSS die prof. mr. dr. E. Rassin in zijn rapport over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen maakt, namelijk: dat de diagnose van PTSS op zichzelf niets zegt over wat er in het verleden is gebeurd en dat het een diagnose is die door de diagnoticus, zonder dat daar feitenonderzoek aan voorafgaat, wordt gesteld. In een therapeutische setting is de objectieve waarheid ondergeschikt aan de beleving van de cliënt. Men kan dus ook PTSS hebben, zonder te zijn getraumatiseerd. Aldus deskundige Rassin.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de strafverzwarende omstandigheid niet bewezen kan worden verklaard. Hieruit volgt - zoals al nader uiteengezet onder 3.1.2. - dat het recht tot strafvordering voor die feiten is verjaard, op grond waarvan de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte ten aanzien van deze feiten.
Ten aanzien van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair:
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Waardering studioverhoor [meisje 1]
[meisje 1] heeft eerst bij haar ouders en vervolgens bij de politie in een studioverhoor verklaard dat verdachte tijdens het rugzwemmen met zijn vingers naar de opening van haar badpak is gegaan en vervolgens naar de opening van haar poepgaatje. De moeder van [meisje 1] heeft verklaard dat zij aan [meisje 1] kon zien dat zij niet loog. In haar studioverhoor verklaart [meisje 1] dat verdachte met zijn vinger in haar kont ging en dat zij zijn nagel voelde.
De rechtbank is van oordeel dat er met de gehanteerde verhoormethode(n) geen sprake is van enig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en dat de verklaring van [meisje 1] betrouwbaar is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Deskundige Rassin geeft aan dat het verhoor van [meisje 1] begint met een goede instructie. In het vervolg verklaart [meisje 1] spontaan en gedetailleerd over het incident, nog voordat zij wordt verhoord aan de hand van poppen en tekeningen. Rassin stelt vast dat de verhoorder soms een suggestieve vraag stelt en merkt over het gebruik van poppen en tekeningen op dat dit een aanzienlijk risico van vals positieve uitkomsten meebrengt.
Rassin geeft aan dat er in termen van alternatieve scenario's weinig valt aan te merken op de verklaring van [meisje 1], nu de aangifte redelijk snel na de eerste verklaring van [meisje 1] bij haar ouders heeft plaatsgevonden. Dit maakt het ontstaan van een pseudo-herinnering minder waarschijnlijk. Rassin merkt over de duur van het verhoor op dat deze niet onredelijk is. [meisje 1] verstrekt de belastende informatie reeds vroeg in het verhoor.
De rechtbank deelt de kanttekeningen die Rassin heeft gemaakt.
De (belastende) verklaring van [meisje 1] stoelt naar het oordeel van de rechtbank niet overwegend op het gebruik van poppen en tekeningen. De rechtbank is van oordeel dat er weliswaar in enige mate sprake is geweest van suggestieve c.q. gesloten vraagstellingen, maar niet van zodanige aard dat daardoor een onaanvaardbare sturing is opgetreden en de resultaten van het verhoor als gevolg daarvan onbetrouwbaar zijn geworden, nu deze gesloten vragen voortbouwen op eerdere antwoorden van [meisje 1] op open vragen.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting van het studioverhoor van [meisje 1], nu met de gehanteerde verhoormethode(n) niet een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Daarbij acht de rechtbank, met inachtneming van het voorgaande, de verklaring op zich betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Alternatieve lezing verdachte
Verdachte heeft verklaard dat het badpak van [meisje 1] van voren en van achteren niet goed zat toen zij terugkwam van de wc. Hierdoor was een stukje schaamlip van [meisje 1] en haar bil zichtbaar. Verdachte heeft het badpak van [meisje 1] goed gedaan door zijn rechterhand onder de rug van [meisje 1] in haar badpak te steken en in de richting van haar bil te gaan. Vervolgens deed verdachte zijn hand aan de voorzijde onder het badpak van [meisje 1] en trok hij zijn hand naar beneden. Verdachte heeft verklaard dat hij als gevolg daarvan misschien te dicht bij de billen en vagina van [meisje 1] is gekomen, maar dat hij niet met zijn vingers in haar billen of vagina heeft gezeten.
Getuige [getuige 2], werkzaam bij het zwembad waar verdachte zwemleraar is als hoofd personeelszaken, heeft in haar verhoor bij de rechter-commissaris op 27 oktober 2011 verklaard dat zij heeft meegemaakt dat kinderen hun badpak niet meer goed aan hadden na het toiletbezoek en dat zij dan helpt om het badpak weer goed te doen. Getuige [getuige 1], werkzaam bij het zwembad als hoofd zwemzaken, heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat kinderen soms geholpen worden als zij hun badpakje niet meer goed krijgen, omdat deze zo strak zit, of niet goed om de billen heen zit. Getuigen [getuige 2] en [getuige 1] verklaren verder dat verdachte zeer fysiek is en dat hij kinderen soms onhandig vastpakt. [getuige 1] heeft verdachte daarop aangesproken, niet omdat zij dacht dat verdachte zich fysiek aangetrokken voelde tot kinderen, maar om te voorkomen dat er een verkeerd beeld zou kunnen ontstaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [meisje 1] weliswaar betrouwbaar is, maar slechts één bewijsmiddel is. Daarbij komt dat de door verdachte gegeven alternatieve lezing van het voorval, inhoudende dat hij het badpak van [meisje 1] heeft goed gedaan, welke alternatieve lezing ondersteuning vindt in de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1], geen weerlegging vindt in dit dossier of het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank acht daarom het ten laste gelegde feit 1 niet bewezen en verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 primair, subsidiair en meer subsidiair:
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden, nu [meisje 2] bij haar ouders enerzijds en in het studioverhoor anderzijds tegenstrijdig heeft verklaard ter zake van (een poging tot) seksueel binnendringen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde feit - te weten het plegen van ontuchtige handelingen - evenmin bewezen kan worden, zodat verdachte ook daarvan dient te worden vrijgesproken. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Bewijswaardering studioverhoor [meisje 2]
[meisje 2] heeft eind januari begin februari 2011 aan haar moeder verteld dat de badmeester, verdachte, tijdens de zwemles aan haar hutseflutsie (vagina) had gezeten. De moeder van [meisje 2] heeft aanvankelijk niets gedaan met deze opmerking, maar is naar aanleiding van de uitnodigingsbrief voor de informatieavond op 25 mei 2011 nadere vragen gaan stellen aan [meisje 2]. [meisje 2] gaf aan dat de badmeester in haar zwembroekje had gezeten en deed dit voor door haar hand van boven naar beneden, over haar kleding, naar haar kruis te brengen. In haar studioverhoor heeft [meisje 2] verklaard dat de badmeester in haar billen had gezeten. De vader van [meisje 2] heeft verklaard dat zij met "in" ook wel "bij" kan bedoelen.
De rechtbank is anders dan de raadsman heeft gesteld van oordeel dat er met de mogelijke beïnvloeding door de informatieavond, alsmede met de gehanteerde verhoormethode(n), geen sprake is van enig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Zoals onder 3.1.1. reeds is aangegeven is tijdens de informatieavond op 25 mei 2011 de voornaam van verdachte in combinatie met de eerste letter van zijn achternaam genoemd en is gesproken over (de verdenking van) seksueel misbruik.
Deskundige Rassin merkt over deze informatieavond op dat aangiftes die hierna zijn gedaan onderhevig zijn aan mogelijke beïnvloeding door "hindsight bias" (de kennis van achteraf is sturend in de interpretatie van gebeurtenissen in het verleden) en "collaborative storytelling" (al pratend komt men tot de conclusie dat een aanvankelijk onschuldige gebeurtenis toch kwaadaardig (b)leek). Rassin geeft aan dat mogelijk (onbedoeld) sturing kan hebben plaatsgevonden door de ouders van [meisje 2].
De rechtbank onderschrijft de kanttekeningen van Rassin en houdt met de genoemde mogelijkheid van beïnvloeding rekening bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de uitkomst van het studioverhoor van [meisje 2], maar is van oordeel dat de mogelijke invloed van hindsight bias naar aanleiding van de - op zichzelf gerechtvaardigde - informatieavond niet inhoudt dat een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
Rassin geeft aan dat het verhoor van [meisje 2] begint met een goede instructie. [meisje 2] verklaart spontaan dat de badmeester aan haar billen zat. Vervolgens wordt gebruik gemaakt van een anatomisch correcte tekening en later ook van poppen. Rassin merkt op dat de attributie van informatie (aan echte gebeurtenis versus suggestie die uitgaat van de tekening/pop) moeilijk is. De (belastende) verklaring van [meisje 2] stoelt echter niet overwegend op het gebruik van poppen en tekeningen. De rechtbank is van oordeel dat er in enige mate sprake is geweest van suggestieve c.q. gesloten vraagstellingen, maar niet van zodanige aard dat daardoor sturing is opgetreden en de resultaten van het verhoor onbetrouwbaar zijn geworden, nu deze gesloten vragen voortbouwen op eerdere antwoorden van [meisje 2] op open vragen. Rassin merkt over de duur van het verhoor op dat deze niet onredelijk is. Daarbij verstrekt [meisje 2] de belastende informatie reeds vroeg in het verhoor.
Daar waar Rassin nog wijst op de mogelijke invloed van hindsight bias op de ouders (en in het vervolg daarvan op [meisje 2]), acht de rechtbank de mogelijkheid van een pseudo-herinnering onder invloed van de ouders minimaal, nu [meisje 2] in haar studioverhoor anders (namelijk belastend) verklaart dan bij haar ouders.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de verdediging strekkende tot bewijsuitsluiting van het studioverhoor van [meisje 2], nu met de gehanteerde verhoormethode(n) niet een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Er zijn dan ook geen redenen om de aangifte en het studioverhoor van [meisje 2] van het bewijs uit te sluiten.
Alternatieve lezing verdachte
Verdachte heeft verklaard dat het een onderdeel van de zwemles bij jonge kinderen is dat zij "watervrij" (vrij van watervrees) worden gemaakt. Dit gebeurt met name door veel spelletjes te spelen. Tijdens de betreffende zwemles waren [meisje 2] en verdachte aan het spelen, waarbij [meisje 2] op de rug van verdachte was geklommen. Verdachte deed alsof hij dit niet doorhad. Op een bepaald moment reikte verdachte met zijn handen naar achteren richting de billen van [meisje 2], die hij ook vastpakte. Verdachte viel op dat moment naar achteren en zei hardop "hey, dat zijn mijn billen niet". Iedereen moest daarom lachen. Verdachte heeft hierbij niet de intentie gehad om zijn handen in het broekje van [meisje 2] te manoeuvreren.
Tijdens een zwemles en in het bijzonder het spelen van spelletjes in het zwembad bestaat fysiek contact tussen een zwemleraar en een leerling. Dit laat onverlet dat een zwemleraar behoedzaam en terughoudend dient te opereren in zijn aanrakingen. Verdachte heeft tijdens een stoeipartij, die zowel door hem als door [meisje 2] wordt omschreven, in het kader van het "watervrij" maken, een spelelement van de zwemles, aan de billen van [meisje 2] gezeten. Verdachte heeft hierbij naar zijn zeggen niet de intentie gehad om [meisje 2] op ontuchtige wijze te betasten. Het vastpakken van de billen van een leerling door een (zwem)leraar is in beginsel ongepast nu een dergelijke aanraking maatschappelijk niet acceptabel wordt geacht. Daarmee is de gedraging van verdachte in ieder geval ongepast geweest, namelijk niet passend binnen een behoorlijke en zorgvuldige beroepsuitoefening. Ongepast gedrag is echter niet gelijk te stellen met strafbaar, ontuchtig gedrag in de zin van het Wetboek van strafrecht. Hiervoor moet meer aan de hand zijn dan ongepast gedrag. De rechtbank dient vast te stellen dat er sprake is geweest van een handeling met een seksuele aard die in strijd is met algemeen aanvaarde normen. Het enkele feit dat een zwemleraar tijdens een stoeipartij aan de billen van een leerling heeft gezeten op de wijze zoals door verdachte is beschreven is hiervoor onvoldoende.
[meisje 2] heeft naast de aanraking van de billen tijdens een stoeipartij verder verklaard dat de badmeester zijn hand in haar broekje heeft gestopt. Op basis van dit verhoor heeft de rechtbank echter niet kunnen vaststellen dat verdachte ook daadwerkelijk met zijn hand in het broekje van [meisje 2] heeft gezeten. Voorafgaand aan het verhoor heeft [meisje 2] aan haar ouders laten zien hoe de badmeester haar aangeraakt zou hebben, namelijk doordat hij voorlangs over haar vagina wreef. Tijdens het studioverhoor toont [meisje 2] op een andere wijze hoe zij achterlangs aan haar billen aangeraakt zou zijn. Verder heeft de vader van [meisje 2] verklaard dat [meisje 2] met het woord " in" de billen ook wel "bij de billen" kan bedoelen.
Evenmin heeft de rechtbank andere gedragingen kunnen vaststellen die maken dat de aanraking van de billen van [meisje 2] seksueel getint was. De gedraging van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan te merken als ontuchtig. Hieruit volgt dat de rechtbank het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen acht en verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3 primair, subsidiair en meer subsidiair:
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewijswaardering studioverhoor [meisje 3]
In haar studioverhoor verklaart [meisje 3] dat verdachte met zijn vinger helemaal in haar kont ging en dat verdachte wel meer dan twintig keer aan haar poepgat had gezeten.
De rechtbank is van oordeel dat de uitkomst van het studioverhoor van [meisje 3], gelet op de gehanteerde verhoormethode(n), onbetrouwbaar is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Deskundige Rassin geeft aan dat het verhoor van [meisje 3] begint met een goede instructie. Na een uitgebreid inleidend gesprek komen verhoorder en [meisje 3] te spreken over de gebeurtenissen tijdens de zwemlessen, waarbij de verhoorder al zeer snel een smartboard met daarop een anatomisch correcte tekening van een meisje erbij pakt. [meisje 3] wijst op de tekening aan dat zij op haar rug is aangeraakt, waarna gericht (onder meer op de billen) en suggestief wordt doorgevraagd. Rassin merkt op dat [meisje 3] tijdens het verhoor op meerdere momenten aangeeft dat zij het antwoord op een bepaalde vraag niet weet, waarna sturend wordt doorgevraagd, waardoor pseudo-herinneringen kunnen ontstaan. Bij het verhoor wordt ook een anatomisch incorrecte tekening gebruikt, waarbij de bilpartij onevenredig groot is. Rassin concludeert dat de verklaring van [meisje 3] overwegend stoelt op het gebruik van tekeningen.
Ook geeft hij aan dat alternatieve verklaringen voor de uitkomst van het verhoor niet snel zijn ontzenuwd, nu de invloed van hindsight bias bij de ouders (en in het vervolg daarvan bij [meisje 3]) niet is weg te vlakken.
Op grond van de uitgewerkte verklaring van dit verhoor en de daarvan gemaakte videobeelden deelt de rechtbank de mening van Rassin en is de rechtbank van oordeel dat bij het verhoor van [meisje 3] op onzorgvuldige wijze gebruik is gemaakt van tekeningen, waaronder een tekening van een zeer grote bilpartij, en dat de betrouwbaarheid van de uitkomst van het verhoor negatief is beïnvloed door zeer suggestieve vraagstellingen en gericht doorvragen. Deze omstandigheden leiden ertoe dat de rechtbank de uitkomst van het studioverhoor van [meisje 3] onbetrouwbaar acht. Nu de rechtbank de uitkomst van het studioverhoor van [meisje 3] om deze reden buiten beschouwing laat, is de vraag of toepassing van artikel 359a Sv aan de orde is, verder niet van belang. (Zie: Hoge Raad 30 maart 2004, NJ 2004, 376.)
Nu de rechtbank de uitkomst van het studioverhoor van [meisje 3] buiten beschouwing laat, zal verdachte worden vrijgesproken van feit 3, omdat de enkele verklaring van de moeder dat haar dochter haar heeft verteld dat verdachte tijdens het rugzwemmen met zijn vinger in haar kont had gezeten, onvoldoende bewijs is, nu geen ander direct bewijs het ten laste gelegde ondersteunt.
Ten aanzien van feit 5 primair, voor zover het ten laste gelegde feit ziet op het plegen van het strafbare feit als omschreven in artikel 244:
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 5 primair ten laste gelegde feit, voor zover het ten laste gelegde feit ziet op het plegen van het strafbare feit als omschreven in artikel 244 Sr, niet bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Verdachte wordt beschuldigd van misbruik in de periode van 1 december 1991 tot en met [één dag voor geboortedag] 1992. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het ten laste gelegde misbruik in deze periode heeft plaatsgevonden. [stiefdochter] heeft immers verklaard dat het misbruik destijds in de woning van haar moeder, aan de [B-straat nr] te [woonplaats], heeft plaatsgevonden. De moeder van [stiefdochter], [ex-partner van verdachte], geeft echter in haar verhoren bij de politie aan dat de relatie tussen haar en verdachte is geëindigd toen [stiefdochter] nog op de lagere school zat, zij was toen 11 of 12 jaar oud, en dat verdachte na de scheiding niet meer in haar woning is geweest. Uit de GBA-gegevens van de gemeente [gemeente] blijkt dat verdachte zich op 14 november 1991 heeft ingeschreven op zijn huidige woonadres, zodat verdachte in ieder geval vanaf dat moment niet meer woonachtig is geweest aan de [B-straat nr] te [woonplaats]. Daarbij komt dat verdachte na de scheiding, aldus [ex-partner van verdachte], eerst nog enige tijd had gezworven en bij vrienden sliep en tevens geen contact meer heeft gehad met [stiefdochter] na het eindigen van de relatie. Kortom, al enige tijd voor de ten laste gelegde periode woonde verdachte niet meer op het adres waar het misbruik plaatsgevonden zou hebben en kwam hij op dit adres ook niet meer over de vloer.
Op grond van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde periode niet bewezen kan worden verklaard, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 5 primair ten laste gelegde, voor zover het ten laste gelegde feit ziet op het plegen van het strafbare feit als omschreven in artikel 244 Sr.
4.3.3. Redengevende feiten en omstandigheden
Ten aanzien van feit 6:
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de hierna in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.i
Verdachte is woonachtig op het adres [A-straat nr], [postcode] [woonplaats].ii Op 20 mei 2011 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op voornoemd adres. Bij de doorzoeking zijn een schietpen, een dubbelloops jachtgeweer en 2 patronen in beslag genomen.iii
Op 22 mei 2011 heeft een technisch onderzoek naar de aangetroffen vuurwapens plaatsgevonden.
Het onder itemnummer 4066125 in beslag genomen voorwerp is een schietbuis, die is vervaardigd voor het afschieten van een enkele patroon. De schietbuis mist weliswaar een gedeelte van de loop, maar blijft een wezenlijk onderdeel van een vuurwapen. De schietbuis is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, categorie II onder 4 van de Wet Wapens en Munitie ('WWM').
Het onder itemnummer 4066121 in beslag genomen voorwerp is een geweer van het model Acier special. Dit geweer is een voorwerp geschikt om projectielen door een loop af te schieten. Het geweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de WWM.
De onder itemnummer 4066126 in beslag genomen 2 patronen zijn hagelpatronen van het kaliber 16 Gauge met het bodemstempel 16-ELEY. Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1, onder 4, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de WWM. De patronen zijn geschikt om te worden afgeschoten met het in beslag genomen geweer.iv
4.3.4. Nadere bewijsoverweging
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het als feit 6 ten laste gelegde vuurwapenbezit wettig en overtuigend bewezen kan worden voor wat betreft beide aangetroffen vuurwapens. Uit onderzoek door de politie is gebleken dat de schietbuis weliswaar een gedeelte van de loop mist, maar dat het aangetroffen deel een wezenlijk onderdeel uitmaakt van een vuurwapen en als zodanig kan worden aangemerkt als een vuurwapen in de zin van de WWM. Ook voor wat betreft het aangetroffen geweer geldt dat dit kan worden aangemerkt als vuurwapen in de zin van de WWM. Daar doet niet aan af dat het geweer - zoals door de verdediging gesteld - niet werkzaam zou zijn, nu het vuurwapen in dat geval door herstel werkzaam zou kunnen worden gemaakt. Dat met het geweer geen test met proefschoten is verricht leidt evenmin tot een andere conclusie, nu een dergelijke test slechts van belang is voor het vaststellen van een overeenkomst met een bij justitie bestaande verzameling van niet-geïdentificeerde munitiedelen.
De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen
- Het onder 6 ten laste gelegde, te weten dat verdachte:
Op 20 mei 2011 te [woonplaats] een wapen van categorie II, te weten een schietbuis, en een wapen van categorie III, te weten een geweer (Acier special), en munitie van categorie III, te weten twee hagelpatronen (kaliber 16 Gauge, 16-ELEY), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren. Zij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Er is sprake van ernstige feiten, die verstrekkende gevolgen hebben voor het leven van ouders en kinderen. In het geval van [stiefdochter] heeft het seksuele misbruik door verdachte nog steeds invloed op haar dagelijks leven. Verdachte heeft [stiefdochter] seksueel misbruikt toen zij aan zijn zorg was toevertrouwd. Ter zake van de feiten 1 tot en met 3 waren de slachtoffers eveneens aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de zwemleraar geen gevaar voor hun kinderen vormt. Verdachte is al eerder veroordeeld voor verboden vuurwapenbezit.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in zijn huis twee vuurwapens en munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. De aanwezigheid van wapens draagt ook bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank acht dit een ernstig feit.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met het Uittreksel Justitiële Documentatie omtrent verdachte van 3 juni 2011 waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld. Er is derhalve sprake van recidive op het gebied van wapenbezit.
De rechtbank ziet aanleiding om ten voordele van verdachte af te wijken van de strafeis van de officier van justitie, omdat zij minder feiten bewezen verklaard heeft dan de officier van justitie bewezen vindt.
8.3.1. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen
Ten aanzien van [meisje 1]:
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1 geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [meisje 1] in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van [meisje 2]:
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - ten aanzien van het ten laste gelegde feit 2 geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [meisje 2] in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van [stiefdochter]:
Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - ten aanzien van het ten laste gelegde feiten 4 en 5 geen straf of maatregel is opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [stiefdochter] in haar vordering niet-ontvankelijk is.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
* Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder feit 4 primair en subsidiair en feit 5 primair, voor zover het ten laste gelegde feit ziet op het plegen van het strafbare feit als omschreven in de artikelen 246 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, en subsidiair ten laste gelegde.
* Verklaart de onder 1 tot en met 3 en 5 primair, voor zover het ten laste gelegde feit ziet op het plegen van het strafbare feit als omschreven in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht, ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
* Verklaart bewezen dat verdachte het onder 6 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
* Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
* Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 6:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie.
* Verklaart het bewezene strafbaar.
* Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
* Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
* Verklaart de benadeelde partij [meisje 1] niet-ontvankelijk in haar vordering.
* Verklaart de benadeelde partij [meisje 2] niet-ontvankelijk in haar vordering.
* Verklaart de benadeelde partij [stiefdochter] niet-ontvankelijk in haar vordering.
* Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. C.S. Schoorl en B.T. Beuving, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.N. Refos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 januari 2012.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
ii Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 mei 2011 (p. 38 t/m 45).
iii Een proces-verbaal van doorzoeking van 20 mei 2011 (p. 17 t/m 18).
iv Een proces-verbaal van technisch onderzoek van 22 mei 2011 (p. 31 t/m 37).