ECLI:NL:RBAMS:2012:BV0796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
1273569 / HA EXPL 11-51
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging bij aansluitende vluchten en de toepassing van het Sturgeon-arrest

In deze zaak vorderden eisers, [A] c.s., compensatie van Iberia voor vertragingen die zij hadden ondervonden tijdens hun retourreis van Havanna naar Amsterdam met een overstap in Madrid. De vertraging op de eerste vlucht van Havanna naar Madrid was minder dan drie uur, maar leidde ertoe dat eisers hun aansluitende vlucht naar Amsterdam misten. De totale vertraging bij aankomst in Amsterdam was 3 uur en 30 minuten. Eisers baseerden hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004, die compensatie regelt voor luchtreizigers bij vertragingen van drie uur of meer. Ze stelden dat, volgens het Sturgeon-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ook in het geval van aansluitende vluchten de totale vertraging relevant is voor het recht op compensatie.

Iberia voerde verweer en stelde dat de vertraging van de eerste vlucht niet meer dan drie uur bedroeg en dat de tweede vlucht niet vertraagd was. De kantonrechter oordeelde dat, gezien de definitie van 'eindbestemming' in de Verordening, de totale vertraging van meer dan drie uur recht gaf op compensatie. Iberia voerde ook aan dat er sprake was van overmacht, maar dit werd verworpen omdat Iberia onvoldoende bewijs had geleverd voor deze claim.

De kantonrechter oordeelde dat eisers recht hadden op een forfaitaire compensatie van € 300,00 per persoon, in plaats van de gevorderde € 600,00, en dat Iberia ook in de proceskosten moest worden veroordeeld. De wettelijke rente werd vastgesteld vanaf de datum van de dagvaarding. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd was. Het vonnis werd uitgesproken op 4 januari 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Rolnummer: 1273569 HA EXPL 11-51
Vonnis van: 4 januari 2012
F.no.: 718
Vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
1. [A],
2. [B],
beiden wonende te --,
3. [C],
4. [D],
beiden wonende te --,
5. [E],
6. [F],
beiden wonende te --,
7. [G],
8. [H],
beiden wonende te --,
eisers,
gemachtigde [I].
t e g e n
de vennootschap naar buitenlands recht,
Iberia Lineas Aérad de Espana Sociedad Anónima Operadora,
statutair gevestigd te Madrid, Spanje, en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde mr. [J].
Partijen zullen hierna [A] c.s. en Iberia worden genoemd.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 18 juli 2011 met producties,
- de conclusie van antwoord met producties,
- het tussenvonnis van 21 september 2011, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 17 november 2011, met de daarin genoemde stukken.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten en omstandigheden
1. [A] c.s. hebben bij Iberia een retourreis geboekt van Amsterdam naar Havanna (Cuba), met overstap in Madrid (Spanje). De planning voor de terugreis was als volgt (telkens wordt gerefereerd aan de lokale tijd):
Havanna – Madrid (IB6620): vertrek 23 juli 2009 om 22.50 uur, aankomst 24 juli 2009 om 14.00 uur;
Madrid – Amsterdam (IB3250): vertrek 24 juli 2009 om 15.50 uur, aankomst om 18.20 uur.
2. Vlucht IB6620 van Havanna naar Madrid is met vertraging uitgevoerd. Door deze vertraging, die minder dan drie uur bedroeg, hebben [A] c.s. vlucht IB3250 naar Amsterdam gemist. Zij zijn vervolgens omgeboekt naar vlucht IB3244, die op 24 juli 2009 om 19.20 uur vanuit Madrid is vertrokken en om 21.50 uur in Amsterdam is aangekomen. De totale vertraging van [A] c.s. bedroeg 3 uur en 30 minuten.
Vordering en verweer
3. [A] c.s. vorderen veroordeling van Iberia tot betaling van € 4.800,00 (per persoon € 600,00) en een bedrag van € 714,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2009, althans vanaf de dag der dagvaarding. Voorts vorderen [A] c.s. dat Iberia wordt veroordeeld in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis.
4. [A] c.s. baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening). [A] c.s. stellen dat Iberia vanwege de vertraging van de vluchten gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening (€ 600,00 per vlucht per passagier). Zij wijzen daarbij op de beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in het arrest van 19 november 2009 in de gevoegde zaken van Sturgeon-Condor en Bock-Air France met nummers C-402/07 en C-432/07 (hierna: het Sturgeon-arrest). In het Sturgeon-arrest is (onder meer) bepaald dat passagiers niet alleen in het geval van instapweigering of annulering aanspraak kunnen maken op de forfaitaire vergoeding van artikel 7 van de Verordening, maar ook in het geval van een vertraging van drie uur of langer, aldus steeds [A] c.s.
5. Met betrekking tot de ingangsdatum van de wettelijke rente stellen [A] c.s. dat op 4 augustus 2009 een sommatiebrief aan Iberia is verstuurd waarin een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven.
6. Iberia heeft verweer gevoerd dat, voor zover nodig, hierna aan de orde zal komen.
Beoordeling
7. Iberia erkent dat ingevolge het Sturgeon-arrest de forfaitaire vergoeding van artikel 7 van de Verordening in beginsel ook verschuldigd is in het geval van een vertraging van drie uur of langer.
8. Iberia voert evenwel aan dat geen sprake is van een vertraging van drie of langer. De twee vluchten voor de terugreis moeten ieder afzonderlijk worden beschouwd. Vlucht IB6620 van Havanna naar Madrid was weliswaar vertraagd, maar minder dan drie uur. Vlucht IB3250 was niet vertraagd, maar [A] c.s. hebben deze vlucht gemist vanwege de eerdergenoemde vertraging. Aan hen is vervolgens bijstand geboden conform de Verordening, aldus Iberia. Iberia heeft ter onderbouwing van haar standpunt een aantal beslissingen (op bezwaar) van de Inspectie Verkeer en Waterstaat overgelegd.
9. [A] c.s. stellen, kort gezegd, dat de vluchten niet afzonderlijk dienen te worden beschouwd, maar dat gekeken dient te worden naar de totale vertraging waarmee zij hun eindbestemming Amsterdam hebben bereikt. Die vertraging bedraagt meer dan drie uur, aldus [A] c.s.
10. De kantonrechter overweegt als volgt. In het Sturgeon-arrest heeft het HvJ EU, met verwijzing naar artikel 5, lid 1, sub c-iii, van de Verordening, vastgesteld dat passagiers die als gevolg van een annulering drie of meer uren tijd verliezen ten opzichte van de oorspronkelijke planning, recht hebben op de forfaitaire compensatie van artikel 7 van de Verordening (r.o. 57). Vervolgens heeft het HvJ EU, kort gezegd, overwogen dat op grond van het beginsel van gelijke behandeling passagiers die als gevolg van vertraging een vergelijkbaar tijdverlies van drie uur of meer lijden, eveneens aanspraak kunnen maken op de forfaitaire compensatie van artikel 7 van de Verordening (r.o. 58 t/m 60).
11. R.o. 61 van het Sturgeon-arrest luidt als volgt:
“In deze omstandigheden dient te worden vastgesteld dat de passagiers van vertraagde vluchten aanspraak kunnen maken op de in artikel 7 van de verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie wanneer zij door dergelijke vluchten drie of meer uren tijd verliezen, dat wil zeggen wanneer zij hun eindbestemming (onderstreping kantonrechter) drie of meer uren na de door de luchtvaartmaatschappij oorspronkelijk geplande aankomsttijd bereiken.”
12. Het begrip “eindbestemming” is in artikel 2, sub h, van de Verordening, voor zover relevant, als volgt gedefinieerd:
“de bestemming die vermeld staat op het bij de incheckbalie aangeboden ticket of, in geval van rechtstreeks aansluitende vluchten, de bestemming van de laatste vlucht. (…)”
13. De kantonrechter is van oordeel dat uit r.o. 61 van het Sturgeon-arrest, waarin expliciet wordt verwezen naar de eindbestemming, in samenhang met de definitie van dat begrip zoals gegeven in de Verordening, voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een (op financiële compensatie rechtgevende) vertraging van drie uur of meer, in het geval van een boeking die betrekking heeft op aansluitende vluchten, moet worden gekeken naar de bestemming van de laatste vlucht. Dat betekent in het onderhavige geval dat gekeken moet worden naar het verschil tussen de geplande aankomsttijd in Amsterdam en de daadwerkelijk aankomsttijd. Nu dit verschil meer dan drie uur bedraagt, kunnen [A] c.s. in beginsel aanspraak maken op de forfaitaire compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening.
14. Iberia beroept zich subsidiair op overmacht. Zij voert aan dat de vertraging van vlucht IB6620 van Havanna naar Madrid is te wijten aan buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden, bestaande uit een congestie in het luchtverkeer rondom de luchthaven van Havanna.
15. [A] c.s. hebben bij gebrek aan bewijs betwist dat sprake is van overmacht aan de zijde van Iberia.
16. De kantonrechter overweegt dat het, gezien de betwisting van het beroep op overmacht door [A] c.s., op de weg van Iberia had gelegen om dit beroep met concrete feiten en omstandigheden, en bij voorkeur met onderliggende stukken, te onderbouwen. Nu Iberia dit heeft nagelaten, wordt het beroep op overmacht als onvoldoende onderbouwd verworpen.
17. Uit het voorgaande volgt dat [A] c.s. gerechtigd zijn tot forfaitaire compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening. Iberia heeft zich nog beroepen op (overeenkomstige toepassing van) artikel 7 lid 2, sub c, van de Verordening, op grond waarvan, indien een vervangende vlucht wordt aangeboden en de (totale) vertraging, in het geval van een vlucht van meer 3.500 km, niet meer dan vier uur bedraagt, de forfaitaire compensatie met 50% kan worden verlaagd. [A] c.s. hebben ter comparitie erkend dat de vergoeding conform voornoemd betoog van Iberia met 50% verlaagd kan worden. De kantonrechter zal derhalve per passagier niet € 600,00, maar € 300,00 toewijzen.
18. Met betrekking tot de gevorderde wettelijke rente overweegt de kantonrechter dat, nu Iberia uitdrukkelijk heeft betwist dat zij bij brief van 4 augustus 2009 is gesommeerd tot betaling van schadevergoeding, het op de weg van [A] c.s. had gelegen op voornoemde brief over te leggen. Nu zij dit hebben nagelaten zal, conform het subsidiair gevorderde, als ingangsdatum voor de wettelijke rente de datum van de dagvaarding worden gehanteerd, te weten 18 juli 2011.
19. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door de kantonrechter gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. [A] c.s. hebben immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [A] c.s. vergoeding vorderen, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
20. Iberia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, conform de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis. De kosten aan de zijde van de [A] c.s. worden begroot op:
- explootkosten € 90,81
- griffierecht € 202,00
- salaris gemachtigde € 300,00 (2 punten × € 150,00) Totaal: € 592,81
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt Iberia om aan [A] c.s. ieder een bedrag te betalen van
€ 300,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2011,
II. veroordeelt Iberia in de proceskosten, aan de zijde van [A] c.s. tot op heden begroot op € 592,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis,
III. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. H.C. Bijleveld, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.