ECLI:NL:RBAMS:2012:BV0284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/671073-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op hoger beroep inzake rechtmatigheid inverzekeringstelling verdachte in zaak van openlijke geweldpleging tegen politieman

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling van de verdachte, die wordt verdacht van openlijke geweldpleging tegen een politieman op 4 augustus 2011 in Amsterdam. De verdachte was op 2 december 2011 voorgeleid aan de rechter-commissaris, die de inverzekeringstelling onrechtmatig oordeelde en de onmiddellijke invrijheidstelling beval. De officier van justitie heeft hiertegen op 6 december 2011 hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in raadkamer op 2 januari 2012 zijn zowel de raadsman van de verdachte als de officier van justitie gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wordt verdacht op basis van getuigenverklaringen en informatie van de criminele inlichtingeneenheid (CIE). De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling beoordeeld aan de hand van de informatie die op dat moment beschikbaar was.

De rechtbank concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte betrokken is geweest bij de mishandeling van de politieman, onderbouwd door getuigenverklaringen en informatie van de CIE. De rechtbank oordeelt dat de hulpofficier van justitie in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het belang van het onderzoek de inverzekeringstelling eist. De rechtbank verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris en oordeelt dat de inverzekeringstelling niet onrechtmatig is. De rechtbank bepaalt dat de inverzekeringstelling onverwijld verder ten uitvoer zal worden gelegd.

Uitspraak

Parketnummer: 13/671073-11
BESCHIKKING IN HOGER BEROEP
RECHTBANK AMSTERDAM
betreffende:
[verdachte]
geboren te Algerije op [geboortedatum 1] 1974
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
1. Procesverloop
Op 2 december 2011 is verdachte aan de rechter-commissaris voorgeleid om te worden gehoord overeenkomstig het bepaalde in artikel 59a Wetboek van Strafvordering (Sv). De rechter-commissaris heeft diezelfde dag de inverzekeringstelling onrechtmatig geoordeeld en de onmiddellijke invrijheidstelling bevolen. Tegen die beschikking heeft de officier van justitie tijdig – op 6 december 2011 – hoger beroep bij de rechtbank ingesteld. In raadkamer van 2 januari 2012 zijn gehoord de raadsman van verdachte en de officier van justitie.
2. Redengevende feiten en omstandigheden
Tegen verdachte is de verdenking gerezen dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen, dan wel zware mishandeling van een politieman op 4 augustus 2011 te Amsterdam.
De verdenking dat verdachte bij voornoemd feit betrokken is geweest, steunde ten tijde van de voorgeleiding aan de rechter-commissaris op het volgende:
• Op 8 november 2011 verklaarde getuige [getuige 1] dat zij verhalen heeft gehoord over een jongen die een politieman zou hebben mishandeld. Van een Marokkaanse man heeft zij gehoord dat er een Algerijnse man is met de naam [naam]. Dat is niet zijn echte naam. [naam] is gewelddadig, vertelt zij, en komt veel in het Oosterpark. Meestal na 14:00 uur en dan staat hij in de buurt van het basketbalveld. Hij komt veel in café het Slokje en café Wampie. Wat zij heeft gehoord van de Marokkaanse jongen is dat een politieagent door [naam] is mishandeld.
• Op 15 november 2011 is getuige [getuige 1] een foto van verdachte getoond. Zij verklaarde hierover dat de foto van de afgebeelde man de Algerijnse man is. Zij weet zijn naam niet. Zijn roepnaam is [naam] en hij hangt in het Oosterpark, aldus de getuige.
• In het proces-verbaal “toetsing ivs [verdachte]” van 1 december 2011 staat dat de criminele inlichtingeneenheid (CIE) de navolgende informatie heeft verschaft: “[PSEUDONIEM] (fon) heeft samen met [medeverdachte] een politieagent in Oost mishandeld. [pseudoniem] maakt vaak gebruik van een mes. [pseudoniem] houdt zich vaak op ’s-avond en ’s-nachts bij het kinderbadje in het Oosterpark.” In datzelfde proces-verbaal staat dat [pseudoniem] is genaamd [verdachte], geboren [geboortedatum 1] 1974 te [geboorteplaats]. Hij is ook bekend onder pseudoniem [pseudoniem], geboren [geboortedatum 2] 1974 te [geboorteplaats].
Na de voorgeleiding aan de rechter-commissaris en dus ook na diens beslissing is aan het dossier ter ondersteuning van bovengenoemde verdenking het volgende toegevoegd:
• In een proces-verbaal van 18 november 2011 schrijft een verbalisant dat de Marokkaanse man van wie getuige [getuige 1] de naam niet wilde noemen [medeverdachte] heet en dat hij woont in de [A-straat XX-X] te [plaats].
• In een proces-verbaal van 16 november 2011 verklaart een verbalisant dat hij enkele weken geleden heeft gesproken met [getuige 2]. Die vertelde hem dat [medeverdachte] meer zou weten van het voorval. [medeverdachte] heet volgens de verbalisant [medeverdachte] en woont in de [A-straat 1XX-X]. Op 15 november 2011 vertelt [getuige 2] de verbalisant telefonisch dat [medeverdachte] hem pas geleden heeft verteld dat hij samen met een vriend een man in de buurt van het Oosterpark heeft mishandeld. [getuige 2] weet dat het om het voorval van die politieman ging.
• De hiervoor geciteerde informatie van de CIE is vervat in een proces-verbaal van 1 november 2011. Daarin staat dat een oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie niet kan worden gegeven. Tevens staat daarin dat [medeverdachte] is: [medeverdachte] geboren [geboortedatum 3] 1971 te Marokko en wonende [A-straat 1XX-X] te [plaats].
3. De bestreden beschikking
De rechter-commissaris heeft zijn beslissing als volgt gemotiveerd:
“De rechter-commissaris oordeelt de inverzekeringstelling onrechtmatig en deelt dit aan verdachte mede en gelast de onmiddellijke invrijheidstelling. De rechter-commissaris overweegt daarbij dat ten laste van de verdachte in het dossier slechts de mededeling is van de CIE dat een zekere [pseudoniem] met [medeverdachte] een politieagent zou hebben mishandeld en dat die [pseudoniem] genaamd zou zijn [verdachte]. Daarin is niet opgenomen uit welke bron die informatie afkomstig is, wat de betrouwbaarheid van die bron is en op grond waarvan de politie concludeert dat [pseudoniem] [verdachte] is. Daarnaast is er slechts een de auditu verklaring van een getuige die weliswaar verklaart dat zij iets wil zeggen over verhalen die zij heeft gehoord over een jongen die een politieman zou hebben mishandeld, maar in haar verklaring vervolgens niet anders verklaart dan dat er een Marokkaanse man is die haar verteld heeft dat er een Algerijnse man bestaat die [naam] heet en die later op een foto de verdachte aanwijst als die [naam]. Zij verklaart echter niet dat, of op welke wijze, die [naam] betrokken zou zijn geweest bij de mishandeling. Daar komt bij, dat omdat de bron van de CIE-informatie verborgen is gebleven, het niet is uit te sluiten dat die bron hetzelfde is als de bron waar de getuige haar wijsheid aan ontleent.”
4. Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft op 15 december 2011 aan het hoger beroep ten grondslag gelegd – samengevat – dat er op grond van de aan de rechter-commissaris voorgelegde informatie wel een redelijk vermoeden van schuld bestond en dat dat vermoeden ook steunt vindt in het nadien toegezonden proces-verbaal met daarin de bevindingen met betrekking tot getuige [getuige 2].
5. Beoordeling
Uit het systeem van de wet volgt, dat de rechtbank in hoger beroep zelfstandig de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling toetst, op dezelfde gronden als de rechter-commissaris. Zij doet dit aan de hand van de informatie die ten tijde van het onderzoek in raadkamer beschikbaar is (ex nunc).
Een verdachte kan op grond van de artikelen 57 en 58 Sv in het belang van het onderzoek in verzekering worden gesteld voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Op grond van artikel 27 Sv wordt voordat de vervolging is aangevangen als verdachte aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Dit betekent dat wil iemand in verzekering kunnen worden gesteld er een redelijk vermoeden moet zijn dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat verdachte in een proces-verbaal van de CIE wordt aangewezen als betrokken bij de mishandeling van een politieagent, in samenhang met de getuigenverklaring van [getuige 1] die heeft gehoord dat verdachte betrokken is geweest bij voornoemd geweldsincident, ten aanzien van verdachte een redelijk vermoeden van schuld aan meergenoemd strafbaar feit voortvloeit.
De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat getuige [getuige 1] niet heeft verklaard dat [naam] betrokken zou zijn geweest bij de mishandeling. In haar getuigenverklaring zegt [getuige 1] echter dat zij heeft gehoord, dat “een politieagent door [naam] is mishandeld”. In zoverre mist het oordeel van de rechter-commissaris feitelijke grondslag.
Met de rechter-commissaris is de rechtbank van oordeel, dat niet kan worden uitgesloten dat de informant van de CIE en getuige [getuige 1] hun informatie aan dezelfde bron ontlenen. Dit neemt echter niet weg dat evenmin kan worden uitgesloten dat zij hun informatie aan verschillende bronnen ontlenen. In deze fase van het politieonderzoek kunnen nog niet alle vragen worden beantwoord die bij een eventuele vervolgingsbeslissing moeten worden beantwoord, en dat hoeft nu ook nog niet. Of ernstige bezwaren tegen verdachte bestaan, is nu nog niet aan het oordeel van de rechtbank onderworpen.
De rechtbank constateert ten slotte dat op het feit waarvan verdachte wordt verdachte voorlopige hechtenis is toegelaten en oordeelt dat de hulpofficier van justitie in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het belang van het onderzoek de inverzekeringstelling eist.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de beschikking waarvan beroep, oordeelt de inverzekeringstelling niet onrechtmatig en bepaalt dat de inverzekeringstelling onverwijld verder ten uitvoer zal worden gelegd.
Aldus gedaan op 03 januari 2012 door
mr. M.M. van der Nat, voorzitter,
mrs. J.H.J. Evers en P. Peters, rechters,
in tegenwoordigheid van S.J. Klein, griffier,