ECLI:NL:RBAMS:2012:BV0226

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
504962 / KG ZA 11-1869 SR/BB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op onrechtmatige uitlatingen door gedaagde over Nanada Music B.V. en eiser

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam is behandeld, vorderde Nanada Music B.V. een verbod op onrechtmatige uitlatingen door gedaagde, die zich in de media negatief had uitgelaten over Nanada en eiser. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitlatingen van gedaagde geen steun in de feiten vonden en dat zij onrechtmatig waren. Gedaagde had onder andere beschuldigingen geuit van oplichting, valsheid in geschrifte en fraude, zonder dat hiervoor bewijs was geleverd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitlatingen schadelijk waren voor de reputatie van Nanada en dat er een gerechtvaardigd belang was om gedaagde te verbieden dergelijke uitlatingen te doen. Het verbod werd opgelegd met een dwangsom van € 5.000 voor elke overtreding. De voorzieningenrechter weigerde echter om gedaagde te verplichten tot het versturen van een rectificatie, omdat er geen bewijs was dat gedaagde zich na de vaststellingsovereenkomst van 23 november 2011 nog onrechtmatig had uitgelaten. De kosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is gewezen op 5 januari 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 504962 / KG ZA 11-1869 SR/BB
Vonnis in kort geding van 5 januari 2012
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NADA MUSIC B.V.,
gevestigd te Hilversum,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NANADA MUSIC B.V.,
gevestigd te Hilversum,
3. [eiser 3],
wonende te [woonplaats],
eisers bij dagvaarding van 6 december 2011,
advocaat mr. G.J.T.M. van den Bergh en mr. B. Brouwer te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde] BEHEER B.V.,
gevestigd te Hilversum,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
gedaagde sub 2 (ook voor gedaagde sub 1) in persoon verschenen.
Eisers worden gezamenlijk in enkelvoud aangeduid als Nanada en gedaagden gezamenlijk in enkelvoud als [gedaagde].
1. De procedure
1.1. Op 14 september 2011 heeft een behandeling in kort geding plaatsgevonden in de zaak met nummer 496731/ KG ZA 1235. In die zaak vorderde [gedaagde] in conventie om Nada Music B.V. en Nanada Music B.V. te veroordelen de incasso van het aan [gedaagde] toekomende auteursrechtaandeel te staken en gestaakt te houden en zorg te dragen voor de rechtstreekse uitbetaling van het aan [gedaagde] toekomende auteursrechtaandeel in die landen waarin zich geen auteursrechtenorganisatie bevindt, beide veroordelingen totdat in de bodemprocedure is beslist over de ontbinding van de tussen partijen bestaande muziekuitgave-overeenkomsten. In reconventie vorderden Nada Music B.V. en Nanada Music B.V. om de door [gedaagde] gelegde beslagen ter verzekering van een door [gedaagde] gestelde vordering op Nada Music B.V. en Nanada Music B.V. aan gederfde royaltyinkomsten, op te heffen. Daarnaast vorderden Nada Music B.V. en Nanada Music B.V. in reconventie om [gedaagde] te veroordelen alle onrechtmatige uitingen over Nanada in de media en tegen subuitgevers te staken en gestaakt te houden, alsmede tot het (laten) plaatsen dan wel verzenden van een rectificatie. Ten slotte had Nanada een voorwaardelijke vordering in reconventie tot terugbetaling van door Nanada aan [gedaagde] gedane voorschotbetalingen ingediend.
1.2. Op de zitting van 14 september 2011 is gesproken over een mogelijke schikking tussen partijen en heeft de voorzieningenrechter in overeenstemming met partijen een raamwerk opgesteld voor een vaststellingsovereenkomst. Op basis daarvan hebben partijen na 14 september 2011 dooronderhandeld hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot een op 23 november 2011 door partijen getekende vaststellingsovereenkomst. In deze vaststellingsovereenkomst zijn partijen kort gezegd overeengekomen i) dat [gedaagde] de door hem in het verleden aan Nanada overgedragen uitgaverechten per 1 juli 2011 van Nanada terugkoopt voor een bedrag van € 210.000,00, onder de ontbindende voorwaarde van betaling binnen drie maanden, ii) dat de exploitatie van de terugovergedragen uitgaverechten door Nanada wordt gestaakt (met dien verstande dat Nanada de zogenaamde pipeline-inkomsten met betrekking tot de exploitatie vóór 1 juli 2011 kan blijven innen), en iii) dat het geschil tussen partijen over de afrekening van royalty’s op grond van de muziekuitgave-overeenkomsten in het verleden wordt voorgelegd aan een college van bindend adviseurs.
1.3. Naar aanleiding van de door partijen op 23 november 2011 gesloten vaststellingsovereenkomst heeft [gedaagde] zijn vordering in conventie in het onder 1.1 vermelde kort geding geroyeerd en hebben Nada Music B.V. en Nanada Music B.V., met uitzondering van de vorderingen aangaande de onrechtmatige uitingen en de rectificaties, hun vorderingen in reconventie geroyeerd.
Op verzoek van de voorzieningenrechter zijn de overgebleven vorderingen van Nada Music B.V. en Nanada Music B.V. in een nieuw kort geding aan de voorzieningenrechter voorgelegd. De behandeling van dit kort geding heeft na verplaatsing op 21 december 2011 plaatsgevonden.
1.4. Ter terechtzitting van 21 december 2011 heeft Nanada gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. [gedaagde] ook een pleitnota.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
Aan de zijde van Nanada: [naam 1] met mrs. Van den Bergh en Brouwer.
Aan de zijde van [gedaagde]: [naam gedaagde].
2. De feiten
2.1. Nada Music B.V. en Nanada Music B.V. vormen gezamenlijk een muziekuitgeverij en houden zich bezig met de exploitatie, administratie en het beheer van muziekuitgaverechten in binnen- en buitenland. [eiser 3], verder te noemen [eiser 3], is de directeur van voornoemde vennootschappen.
2.2. [naam gedaagde] Beheer B.V. is een vennootschap van [gedaagde]. [gedaagde] is tekstdichter, componist en auteur van muziekwerken, waarvan een groot deel samen met zijn broer [naam broer gedaagde] (onder de naam ‘[artiestennaam]’) is gecomponeerd.
2.3. Medio 2009 is tussen partijen een zakelijk conflict ontstaan ter zake de afrekening van royalty’s op grond van de tussen hen (en [broer gedaagde]) in het verleden gesloten muziekuitgave-overeenkomsten.
Naar aanleiding daarvan hebben [gedaagde] en [broer gedaagde] op 8 juni 2009 de volledige uitgeefrelatie met Nanada buitengerechtelijk ontbonden. Tussen Nanada en [broer gedaagde] is vervolgens een schikking bereikt, waarna de zakelijke relatie tussen hen is voortgezet.
2.4. Nanada heeft op 17 juli 2009 bij deze rechtbank een bodemprocedure aanhangig gemaakt waarin onder meer een verklaring voor recht wordt gevorderd dat de buitengerechtelijke ontbinding van de tussen partijen gesloten muziekuitgave-overeenkomsten zonder rechtsgevolg dan wel nietig is.
2.5. Op 5 juli 2010 hebben partijen een Voorovereenkomst gesloten, bedoeld als voorlopige vaststelling van het geschil en een ‘staakt het vuren’, ter voorbereiding van een definitieve schikking in het geschil over de afrekening van royalty’s.
Artikel 6.4 van deze voorovereenkomst luidt als volgt:
‘[gedaagde] garandeert dat hij alle vijandelijkheden tegenover Nanada met onmiddellijke ingang zal staken en gestaakt zal houden zulks onder mededeling daarvan aan ondermeer Buma / Stemra resp. de zusterorganisaties alsmede aan de subpublishers die door hem zijn aangeschreven. Daartoe zal hij in overleg met Nanada een concept opstellen – zulks uiterlijk binnen vier dagen na ondertekening van deze overeenkomst - en deze uiterlijk twee dagen na volledige overeenstemming verzenden onderverzending van een kopie daarvan naar (de advocaat van) Nanada. Partijen zullen in overleg treden terzake de eventueel gezamenlijk bericht waarin de beëindiging van de tussen hen bestaande Geschillen worden bevestigd.’
2.6. Op 20 april 2011 heeft [gedaagde] ten laste van Nanada onder de ABN AMRO bank beslag gelegd voor een gestelde vordering op Nanada van € 375.000,=.
Op 6 juli 2011 heeft [gedaagde] ten laste van Nanada onder Buma Stemra beslag gelegd voor een gestelde vordering van € 1.187.900,=. Na de zitting van 14 september 2011 zijn deze beslagen vrijwillig door [gedaagde] opgeheven.
2.7. In augustus 2011 heeft (de advocaat van) [gedaagde] aan (één van de) subuitgevers een brief gestuurd met het verzoek een accountantsonderzoek toe te staan. In de brief staat onder meer vermeld:
‘They ([gedaagde], vrzr.) unfortunately received only very inadequate and incomplete information from their publishers Nada Music B.V. and Nanada Music B.V.’
2.8. Op 14 september 2011 heeft het onder 1.1 omschreven kort geding plaatsgevonden. In dat kort geding is in het geschil over de afrekening van royalty’s op grond van de muziekuitgave-overeenkomsten tussen partijen een schikking getroffen, welke schikking, kort weergegeven onder 1.2, is vastgelegd in een op 23 november 2011 door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst.
De vordering in reconventie aangaande de onrechtmatige uitingen maakte geen onderdeel uit van de schikking.
2.9. In de periode 2009 tot 14 september 2011 zijn in de verschillende week- en dagbladen onder meer de volgende publicaties verschenen:
‘De muzikale broers [artiestennaam] voelen zich flink belazerd door [eiser 3]. Afgelopen twintig jaar zou voormalig diskjockey [eiser 3] als muziekuitgever ruim een miljoen euro aan royalty’s van [achternaam gedaagde]-hits zoals ‘Rock me Amadeus’ en ‘You’re in the army now’ achterover hebben gedrukt. [eiser 3] verkocht de rechten van de succesvolle composities stiekem via andere bedrijfjes in het buitenland, waardoor [artiestennaam] nog niet de helft kregen van de opbrengst waar ze recht op hadden. Dit stelt [gedaagde], die [eiser 3] samen met zijn broer [naam broer gedaagde] voor de rechter gaat dagen om hun geld terug te eisen.’ (De Telegraaf, 9 juli 2009)
‘[gedaagde] (…) vermoedt dat de auteursrechtenorganisatie (Buma Stemra, vrzr.) informatie voor hem achterhoudt. Buma Stemra zou jarenlang hebben toegestaan dat de internationale rechten op de hits van [gedaagde] en zijn broer [naam broer gedaagde] werden afgeroomd door hun uitgever [eiser 3] en diens bedrijf Nanada. “Zonder dat wij het wisten accepteerde Buma de tussenkomst van buitenlandse subuitgevers. Sommige daarvan zelfs in eigendom van [eiser 3] zelf. Hierdoor liepen wij een groot deel van onze inkomsten mis.”’ (De Telegraaf, 26 mei 2010)
‘[eiser 3] (…) zou volgens [artiestennaam] achter hun rug de inkomsten van bekende hits als Rock me Amadeus en You’re in the Army Now via het buitenland achterover hebben gedrukt. [gedaagde]: “Ik hoop dat met de beslaglegging de zaak nu serieus wordt genomen en dat er eindelijk een rechtszaak komt. Door [eiser 3] ben ik zeker 2,5 miljoen euro aan inkomsten misgelopen. Ik was er graag met praten uitgekomen, maar [eiser 3] weigert om de tafel te gaan zitten.”’ (AD, 27 april 2011).
‘Al jarenlang ligt [gedaagde] met [eiser 3] in de clinch over geld. De hoogte van het bedrag is zelfs [gedaagde] niet bekend. Volgens eigen zeggen krijgt hij steeds nieuwe informatie die de claim doet groeien. Aan Story vertelt hij: ‘Ik denk dat ik zo’n tweeënhalf tot drie miljoen euro tegoed heb, maar het kan net zo goed tien miljoen euro zijn.’(…)
Waar het precies om gaat? Op een gegeven moment ontdekte ik dat [eiser 3] (…) de royalty’s van veel van onze hits via een aantal buitenlandse bedrijven achterover drukte. Hierdoor zijn mijn broer [naam broer gedaagde] en ik veel geld misgelopen’, vervolgt [gedaagde]. ‘[eiser 3] verkocht onze nummers, zonder dat wij daar toestemming voor hadden gegeven, door aan het buitenland. (…)
‘Met eigen ogen heb ik gezien dat het bedrijf van [eiser 3] er een schaduwboekhouding op na hield. (…) Er werd dus doelbewust geld onttrokken, en op veel grotere schaal dan ik aanvankelijk veronderstelde. Naar mijn mening heeft [eiser 3] mij stelselmatig verkeerde informatie verstrekt en ben ik jarenlang misleid. (…)’ ‘Ik heb daarom op 11 januari dit jaar aangifte gedaan van oplichting en valsheid in geschrifte. Deze kwestie houdt me dag en nacht bezig en trekt ook een enorme wissel op mijn gezin. (…)’ (Story, 10 mei 2011)
2.10. In de periode na de zitting van 14 september 2011 tot ondertekening van de vaststellingsovereenkomst op 23 november 2011 zijn in de pers verschillende malen uitlatingen van [gedaagde] gepubliceerd met de strekking dat Nanada weigert een overeenkomst te tekenen voor het terugoverdragen van uitgaverechten op liedjes van [gedaagde] en dat zij daarvoor meer geld wil dan aanvankelijk was afgesproken.
2.11. Verder heeft [gedaagde] op de website www.quotenet.nl op 3 november 2011 het volgende geschreven:
‘[eiser 3] betaalde [naam 2] om zijn tegenstanders te bezoedelen’
en
‘[eiser 3] staat op plaats 306 met een geschat vermogen van 99 miljoen euro – dat is kolder! [eiser 3] heeft ruim 100 miljoen euro verloren aan zijn golfresort Castro Marim in Portugal. Op drie van zijn panden, te weten Amsterdam, Loosdrecht en Hilversum rusten loodzware hypotheken. Verder zijn er tientallen miljoenen euro’s verspeeld met slechte investeringen. Wel kon hij journalist [naam 2] betalen om artikelen voor De Telegraaf te schrijven om zijn “tegenstanders” te bezoedelen. [eiser 3] heeft geen geld om de miljoenen die ik van hem tegoed heb te betalen. [gedaagde].’
2.12. In een e-mail van 4 november 2011 aan [eiser 3] en mr. Van den Bergh, die hij in kopie aan de redactie van het blad Quote heeft gestuurd, heeft [gedaagde], voor zover hier relevant, het volgende geschreven:
‘Het aardige van het voor [eiser 3] zeer negatieve bericht in de Quote 500 is dat mijn naam er prominent in genoemd wordt. Dit blijkt een directe aanleiding te zijn voor een hele reeks aanvragen voor interviews met mij. Eindelijk krijg ik zo de kans om rustig en haarfijn uit de doeken te doen welk een vuig spel met mij door jullie is gespeeld.
(…) het meerdere malen betalen van [naam 2] om mij het graf in te schrijven, de onophoudelijke reeks smoezen en leugens die jullie beiden hanteren om de zaak eindeloos te rekken en uit te stellen. Verder nog de onwaarschijnlijk lange lijst aan wanprestaties gepleegd door [eiser 3], met [naam 1] in zijn kielzog, het plegen van fraude…the list goes on and on. (…)
[eiser 3] heeft op de meest grove wijze mijn vertrouwen in hem beschaamd en mijn leven tot een hel gemaakt. Dit Quote-artikel zet een stap in de goede richting in het kader van de totale teloorgang van [eiser 3], de eens zo machtige mediamagnaat met politieke aspiraties. Dit artikel zal echter zeker niet het laatste zijn. [eiser 3], ik noem jouw gedrag misdadig.’
2.13. In een klachtbrief van 21 november 2011 aan de Amsterdamse Orde van Advocaten over mr. Van den Bergh heeft [gedaagde] voor zover hier van belang het volgende geschreven:
‘De heer [eiser 3] heeft zich inmiddels al schuldig gemaakt aan het omkopen van journalist [naam 2].’
2.14. Nadat [gedaagde] de door hem onder 2.6 genoemde beslagen vrijwillig had opgeheven heeft hij verschillende malen in e-mails aan [eiser 3] en diens advocaat geschreven dat hij weer tot het leggen van beslagen onder de bank en Buma Stemra en op onroerend goed van [eiser 3] zal overgaan.
3. Het geschil
3.1. Nanada vordert samengevat, op straffe van een dwangsom:
I. [gedaagde] te bevelen onmiddellijk na betekening van dit vonnis alle onrechtmatige uitingen (in woord en/of geschrift) betreffende Nanada en/of [eiser 3] in de media (televisie, persbureaus, kranten, tijdschriften, internet en overige media) dan wel tegen andere derde partijen, waaronder subuitgevers, collectieve beheersorganisaties en andere relevante partijen in de muziekindustrie, te staken en gestaakt te houden, waaronder in elk geval begrepen de uitingen zoals vermeld onder I a tot en met m van het petitium van de dagvaarding;
II. [gedaagde] te bevelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan alle media een persbericht, inhoudende een rectificatie, te sturen met een inhoud zoals vermeld onder II van het petitum van de dagvaarding;
III. [gedaagde] onmiddellijk na betekening van dit vonnis te verbieden om opnieuw conservatoire beslagmaatregelen te treffen ten laste van Nanada;
IV. [gedaagde] te veroordelen onmiddellijk na betekening van dit vonnis artikel 6.4 van de tussen partijen op 5 juli 2010 gesloten Voorovereenkomst na te komen.
Ten slotte vordert Nanada om [gedaagde] in de proceskosten te veroordelen, vermeerderd met de nakosten.
3.2. Nanada heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat de uitingen van [gedaagde] zoals omschreven onder 2.9 tot en met 2.13 onrechtmatig jegens haar zijn. De uitingen zijn volgens Nanada feitelijk onjuist en berokkenen haar grote schade. Als gevolg van de onrechtmatige uitingen dreigen met Nanada contracterende partijen, waaronder auteurs en buitenlandse (sub)uitgevers hun vertrouwen in Nanada te verliezen en niet meer met Nanada zaken te willen doen. Door te suggereren dat [eiser 3] in de financiële problemen zit worden ook andere zakelijke belangen van [eiser 3] en zijn imago aangetast. Een verbod op het doen van verdere uitlatingen is volgens Nanada dan ook gerechtvaardigd. Daarnaast wenst Nanada een rectificatie van de door [gedaagde] gedane uitlatingen om de aangerichte reputatieschade zoveel mogelijk te herstellen. Verder stelt Nanada er belang bij te hebben dat aan [gedaagde] een beslagverbod wordt opgelegd. Volgens haar bestaat er gelet op de dreigementen van [gedaagde] een gegronde vrees dat [gedaagde] zonder deugdelijke grondslag wederom zal overgaan tot het leggen van beslag. Deze beslagen zullen schadelijke gevolgen voor de bedrijfsvoering van Nanada alsmede voor haar reputatie hebben. [gedaagde] zou met het leggen van beslag jegens Nanada misbruik van bevoegdheid maken en onrechtmatig handelen.
Nanada heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat [gedaagde] met zijn lastercampagne jegens Nanada in strijd handelt met artikel 6.4 van de op 5 juli 2010 tussen partijen gesloten Voorovereenkomst.
3.3. [gedaagde] heeft verweer gevoerd dat voor zover van belang hierna onder de beoordeling aan de orde zal komen.
4. De beoordeling
4.1. Omdat in dit geval sprake is van een procedure waarin een voorlopige voorziening wordt gevorderd, zal de voorzieningenrechter artikel 127a lid 1 en lid 2 Rv - waarin is bepaald dat aan het niet tijdig betalen van het griffierecht consequenties worden verbonden - buiten beschouwing laten. Toepassing van deze bepaling zou immers, gelet op het belang van één of beide partijen bij de toegang tot de rechter, leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.2. Uitgangspunt is dat toewijzing van de vorderingen van Nanada een beperking zou inhouden van het in artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) neergelegde grondrecht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Daarnaast dient een dergelijke beperking proportioneel te zijn. Van een beperking die bij de wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor het antwoord op de vraag of dit het geval is, dienen alle omstandigheden van het betrokken geval in ogenschouw te worden genomen en de wederzijdse belangen te worden afgewogen. Het belang van [gedaagde] is dat hij zich kritisch, vrijelijk en waarschuwend moet kunnen uitlaten over kwesties die in de muziekwereld spelen en hem als componist en auteur van verschillende muziekwerken aangaan. Daar tegenover staat het belang van Nanada dat zij niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen.
4.3. Duidelijk is dat [gedaagde] niet tevreden is over de wijze waarop door Nanada uitvoering is gegeven aan de tussen partijen in het verleden gesloten muziekuitgave-overeenkomsten en dat hij van mening is dat hij op grond van die overeenkomsten nog een aanzienlijk bedrag van Nanada te vorderen heeft. Op zich staat het [gedaagde] vrij om zijn twijfels over de gang van zaken rond de afrekening van royalty’s door Nanada naar buiten te brengen. [gedaagde] heeft echter -kennelijk met de bedoeling zijn mening kracht bij te zetten- onder meer verkondigd dat:
a. Nanada [gedaagde] heeft opgelicht;
b. Nanada zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte;
c. Nanada een aanzienlijk bedrag aan royalty’s achterover heeft gedrukt;
d. Nanada stiekem de rechten op composities van [gedaagde] zou hebben verkocht via bedrijven in het buitenland;
e. Nanada en Buma Stemra onder één hoedje spelen met het oogmerk om [gedaagde] te benadelen;
f. Nanada verantwoordelijk is voor de (financiële) problemen van [gedaagde];
g. Nanada niet bereid zou zijn geweest met [gedaagde] om de tafel te gaan voor een oplossing van het conflict;
h. [gedaagde] een miljoenenclaim op Nanada heeft;
i. Nanada zich schuldig heeft gemaakt aan fraude en zich misdadig jegens [gedaagde] heeft gedragen;
j. Nanada opzettelijk relevante informatie heeft achtergehouden bij de afrekening van royalty’s.
4.4. [gedaagde] heeft over deze uitlatingen verklaard dat ze feitelijk juist zijn en derhalve door hem mogen worden gedaan. Volgens [gedaagde] kan hij met stukken onderbouwen dat hij als gevolg van de frauduleuze praktijken van Nanada thans een aanzienlijke vordering op Nanada heeft.
Of het juist is dat [gedaagde] een aanzienlijke vordering aan onbetaald gebleven royalty’s op Nanada heeft kan hier niet worden vastgesteld. Daarvoor is een nader onderzoek naar de feiten nodig waarvoor een kort geding zich niet leent.
Inmiddels zijn partijen in de vaststellingsovereenkomst van 23 november 2011 overeengekomen dat zij zich voor de beantwoording van die vraag tot een college van bindend adviseurs zullen wenden, die na onderzoek een oordeel zal geven over de vraag of [gedaagde] ter zake de uitbetaling van royalty’s nog een vordering op Nanada heeft. Vooruitlopend daarop kan de juistheid van de stelling van [gedaagde] op dit punt niet worden aangenomen.
Dat geldt al helemaal voor de stelling van [gedaagde] dat Nanada zich bij de uitvoering van de muziekuitgave-overeenkomsten schuldig heeft gemaakt aan praktijken die niet door de beugel kunnen en/of zelfs strafbaar zijn, zoals oplichting, valsheid in geschrifte en fraude. Voorshands blijkt nergens uit dat Nanada zich aan deze praktijken schuldig heeft gemaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vinden deze beschuldigingen dan ook onvoldoende steun in de feiten. Het enkele feit dat [gedaagde] de stellige overtuiging heeft dat Nadana zich schuldig heeft gemaakt aan onoorbare praktijken is daarvoor onvoldoende.
4.5. [gedaagde] heeft verder in de pers de suggestie gewekt dat Nanada niet over voldoende financiële middelen beschikt om [gedaagde] te betalen. Ook hiervoor geldt dat [gedaagde], die dit volgens hem van horen zeggen had, tegenover de gemotiveerde betwisting van Nanada, niets heeft laten zien waarop dit wijst, zodat niet kan worden gezegd dat deze stelling van [gedaagde] steun vindt in de feiten.
4.6. [gedaagde] heeft ook verkondigd dat Nanada journalist [naam 2] heeft betaald c.q. heeft omgekocht om een negatief artikel over [gedaagde] voor de Telegraaf te schrijven. Aanvankelijk heeft [gedaagde] betwist dat hij de term ‘omkopen’ heeft gebezigd, maar uit de klachtbrief van 21 november 2011 aan de Orde van Advocaten blijkt wel degelijk dat hij over ‘omkoping’ heeft gesproken. Een dergelijk vergaande beschuldiging mag zonder dat deze op feiten is gebaseerd niet door [gedaagde] naar buiten worden gebracht. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat het een slip of the pen is geweest, maar dat doet aan de onrechtmatigheid van de uitlating niets af.
4.7. Verder heeft [gedaagde] naar aanleiding van de notering van [eiser 3] in de Quote 500 op www.quotenet.nl geschreven dat deze notering onterecht is omdat [eiser 3] een aanzienlijke investering in een golfresort in Portugal heeft verloren. Ter zitting heeft [gedaagde] hierover gezegd dat hij deze informatie heeft van een medewerker van [eiser 3]. Dat is echter onvoldoende om te kunnen zeggen dat deze stelling steun vindt in de feiten.
4.8. Al met al moet worden geconcludeerd dat op dit moment geen van de door [gedaagde] gedane uitingen steun vindt in het thans beschikbare feitenmateriaal. Daarnaast is aannemelijk dat de uitingen schadelijk zijn voor Nanada. Door [gedaagde] wordt immers een beeld geschetst van een malafide bedrijf, waarbinnen praktijken worden gehanteerd die niet door de beugel kunnen en zelfs strafbaar zijn. De vrees voor het verliezen van zakelijke contacten is daarmee gerechtvaardigd. Verder wekt [gedaagde] met zijn ongefundeerde uitlatingen over de slechte financiële positie van het bedrijf Nanada en [eiser 3] privé de indruk dat zij niet goed voor hun geld zijn, hetgeen eveneens reputatieschade kan opleveren.
4.9. Onder de gegeven omstandigheden weegt het belang van Nanada op bescherming van haar goede naam zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde]. [gedaagde] heeft met zijn uitlatingen niet de zorgvuldigheid in acht genomen die in het maatschappelijk verkeer wordt vereist. Hij heeft hiermee onrechtmatig gehandeld jegens Nanada. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 10 lid 2 EVRM en die gelden bij een inperking van de vrijheid van meningsuiting.
4.10. Gelet op het voorgaande is toewijzing van het gevorderde verbod tot het doen van onrechtmatige uitlatingen gerechtvaardigd. [gedaagde] heeft weliswaar verklaard dat zijn vóór 14 september 2011 gedane uitlatingen buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat de zitting van 14 september 2011 als een nieuw begin gold, maar daarin wordt hij niet gevolgd. De onrechtmatige uitlatingen zijn immers expliciet buiten de schikking gehouden, zodat deze nog steeds aan een beoordeling onderhevig zijn. Ook wordt voorbij gegaan aan de stelling van [gedaagde] dat Nanada geen belang meer heeft bij een verbod, omdat hij niet meer van plan is om zich in negatieve zin over Nanada uit te laten. [gedaagde] heeft over de na 14 september 2011 gedane uitingen gezegd dat deze uitsluitend zijn gedaan uit frustratie dat het niet sneller tot een ondertekening van de vaststellingsovereenkomst kwam. Wat daar ook van zij, gelet op de voorgeschiedenis van partijen heeft Nanada een gerechtvaardigd belang bij een verbod. Dit verbod zal wel in meer algemene bewoordingen worden geformuleerd dan is gevorderd. Het verbod geldt per uiting totdat aannemelijk is dat deze voldoende steun in de feiten vindt. Wanneer één van de uitingen voldoende steun in de feiten vindt zal opnieuw moeten worden bezien of [gedaagde] zich daarover mag uitlaten.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd.
Aan het verzoek van [gedaagde] om, als hem een verbod wordt opgelegd, een dergelijk verbod ook [eiser 3] op te leggen wordt voorbij gegaan. Daartoe had [gedaagde] een eis in reconventie moeten instellen.
4.11. [gedaagde] zal niet worden veroordeeld tot het versturen aan alle media van een persbericht met daarin een rectificatie van zijn uitlatingen. Onder de gegeven omstandigheden waarbij partijen op 23 november 2011 ter beslechting van hun geschil een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en waarbij niet is gebleken dat [gedaagde] zich nadien nog onrechtmatig over Nanada heeft uitgelaten, zal een rectificatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter haar doel voorbij schieten. Aan het negatieve effect van de uitlatingen zal weer aandacht worden geschonken, terwijl partijen nu net een weg zijn ingeslagen waarbij een definitieve streep onder hun geschil wordt gezet. De voorzieningenrechter acht dit vonnis, waarvan Nanada de inhoud zelf aan de media kenbaar kan maken, voldoende om Nanada in haar belangen tegemoet te komen.
4.12. Het gevorderde beslagverbod voor de toekomst is te verstrekkend om te worden toegewezen. In het voorkomende geval dat [gedaagde] voor dezelfde vordering weer een beslagrekest indient, zal tegen de omstandigheden van dat moment moeten worden beoordeeld of het verlof al dan niet verleend kan worden. Daar kan thans niet op worden vooruitgelopen. [gedaagde] heeft overigens ter zitting verklaard niet van plan te zijn om tot beslaglegging over te gaan en dat hij daar ook niet meer mee zal dreigen. Wel zal worden bepaald dat [gedaagde] bij het indienen van een beslagrekest jegens Nanada de tussen partijen op 23 november 2011 gesloten vaststellingsovereenkomst alsmede dit vonnis aan het beslagrekest zal moeten hechten.
4.13. De vordering tot nakoming van artikel 6.4 van de Voorovereenkomst van 5 juli 2010 is evenmin toewijsbaar. Los van de vraag of deze overeenkomst in zijn geheel niet achterhaald is door de vaststellingsovereenkomst van 23 november 2011 kunnen naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan artikel 6.4 geen gevolgen meer worden verbonden. In het artikel 6.4 is de garantie opgenomen dat [gedaagde] alle vijandelijkheden tegenover Nanada zal staken en daarbij is uitgewerkt op welke wijze onder andere Buma Stemra daarvan op de hoogte moet worden gesteld (Daartoe zal hij ([gedaagde], vrzr.) in overleg met Nanada een concept opstellen).
Daar is echter in het geheel geen uitvoering aan gegeven en nergens blijkt uit dat Nanada [gedaagde] daar eerder op heeft aangesproken. Bovendien heeft Nanada onvoldoende belang bij een veroordeling tot nakoming van artikel 6.4 van de voorovereenkomst, nu [gedaagde] reeds een verbod wordt opgelegd om zich onrechtmatig over Nanada uit te laten.
4.14. Nu partijen over en weer in het (on)gelijk worden gesteld, worden de kosten tussen hen gecompenseerd als hierna te melden.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, steeds totdat voor een uitlating voldoende aannemelijk is dat deze steun vindt in de feiten, in de media (televisie, persbureaus, kranten, tijdschriften, internet en overige media) te staken en gestaakt te houden onrechtmatige uitlatingen (in woord en/of geschrift) over Nanada en/of [eiser 3], als het suggereren dat Nanada en/of [eiser 3] zich schuldig maakt aan strafbare feiten zoals oplichting, valsheid in geschrifte, fraude en omkoping en het verkondigen dat Nanada en/of [eiser 3] in een slechte financiële positie verkeert en [eiser 3] bij een investering in een golfresort in Portugal een aanzienlijk geldbedrag heeft verloren,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan Nanada een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere keer dat hij in strijd handelt met hetgeen onder 5.1 staat vermeld,
5.3. bepaalt dat [gedaagde] bij het indienen van een beslagrekest met betrekking tot een vordering jegens Nanada terzake van royalty’s de tussen partijen op 23 november 2011 gesloten vaststellingsovereenkomst alsmede dit vonnis aan het beslagrekest zal moeten hechten,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2012.?