ECLI:NL:RBAMS:2012:9208

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
HA RK 12-152
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-tijdige indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, die zich niet kon verenigen met de gang van zaken in een lopende procedure. Het verzoek tot wraking was ingediend op 11 april 2012, terwijl de feiten die tot het verzoek leidden al eerder aan de verzoeker bekend waren gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoeker op de hoogte was van de relevante feiten sinds 17 februari 2012, toen hij een brief ontving van de griffier waarin de beslissing van de rechter werd meegedeeld. De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten bekend zijn.

De rechtbank constateerde dat de verzoeker zich in zijn wrakingsverzoek baseerde op een vermoeden dat de rechter in zijn huidige zaak dezelfde rechter was die eerder een onwelgevallige beslissing had genomen. Dit vermoeden bleek onjuist, aangezien de beslissing in kwestie door een andere rechter was genomen. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen aanleiding was voor een mondelinge behandeling, omdat het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank besloot dat de behandeling van de oorspronkelijke zaak met zaaknummer 1280552 CV EXPL 11-29522 hervat zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 11 april 2012 gedane en onder rekestnummer HA RK 12-152 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.J.T. Karskens, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

Verloop van de procedure

Verzoeker is gedaagde in een procedure bij de rechtbank bekend onder zaaknummer 1280552 CV EXPL 11-29522.
In deze zaak is door de eisende partij op de rol van 16 februari 2012 een conclusie van dupliek in reconventie met bijlagen ingediend.
Bij brief van 17 februari 2012 heeft de griffier voormelde conclusie naar verzoeker toegezonden met de mededeling dat de zaak was verwezen naar de rol van 16 maart 2012 voor een schriftelijke reactie van verzoeker.
Na verkregen uitstel heeft verzoeker op de rol van 11 april 2012 schriftelijk gereageerd. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol van 10 mei 2012 voor het wijzen van vonnis.
Op 27 april 2012 is opgemerkt dat verzoeker in zijn op de rol van 11 april 2012 overgelegde reactie een verzoek tot wraking heeft gedaan, waarna het verzoek in handen is gesteld van de wrakingskamer.
Nadien heeft de secretaris van de wrakingskamer geprobeerd telefonisch en schriftelijk contact met verzoeker op te nemen omdat verzoeker uitging van een onjuiste veronderstelling met betrekking tot de rechter tegen wie zijn verzoek tot wraking was gericht en de wrakingskamer wenste te vernemen of hij zijn verzoek na kennisneming van de juiste feiten wilde handhaven
Telefonisch contact kon niet tot stand worden gebracht en op een brief van de secretaris van 16 mei 2012 heeft verzoeker niet gereageerd.
De behandeling van het verzoek heeft vervolgens onnodige vertraging opgelopen, omdat het uitblijven van een reactie van verzoeker op die brief eerst onlangs is gesignaleerd. De wrakingskamer verontschuldigt zich voor die vertraging.
2. De ontvankelijkheid van het verzoek
2.1
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 37 lid 1 Rv bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.2 Op de rol van 16 februari 2012 heeft de wederpartij van verzoeker een conclusie van dupliek in reconventie met bijlagen ingediend. Deze conclusie is door de griffier bij brief van 17 februari 2012 aan verzoeker toegezonden. In deze brief is verzoeker medegedeeld dat de zaak naar de rol van 15 maart 2012 was verwezen en dat de rechter had beslist dat verzoeker uitsluitend op de bijlagen mocht reageren. Na verkregen uitstel heeft verzoeker op de rol van 11 april 2012 schriftelijk gereageerd.
2.3
In zijn reactie van 11 april 2012 heeft verzoeker medegedeeld het onaanvaardbaar te vinden dat hij slechts zou mogen reageren op de bij conclusie van dupliek in reconventie overgelegde bijlagen. Verzoeker vermoedt dat hij te maken heeft met dezelfde rechter die een paar jaar geleden heeft beslist dat verzoeker met zijn makelaarskantoor ontruimd mocht worden. Daarom wraakt verzoeker de rechter.
2.4
Op grond van de wet dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die tot de wraking aanleiding hebben gegeven aan de verzoeker bekend zijn geworden. Bij brief van 17 februari 2012 is verzoeker de beslissing van de rechter kenbaar gemaakt. Nu het verzoek eerst is gedaan op 11 april 2012 is het niet tijdig gedaan, zodat alleen al om deze reden verzoeker in zijn verzoek tot wraking niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.5
Voor een mondelinge behandeling van het verzoek bestaat dan ook geen aanleiding. Het in artikel 39 lid 1 Rv als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de rechtbank niet toe omdat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.6
Ten overvloede overweegt de wrakingskamer nog dat het verzoek niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Immers het verzoek is niet gebaseerd op concrete, op de betrokken rechter toegespitste argumenten. De enkele omstandigheid dat een kantonrechter jaren geleden een verzoeker onwelgevallige beslissing heeft genomen, kan geen grond tot wraking opleveren. Bovendien beperkt verzoeker zich tot het vermoeden dat de hem thans onwelgevallige beslissing is genomen door mr. Karskens. Dat vermoeden is onjuist. Die beslissing is niet door mr. Karskens, maar door mr. Ulrici genomen, zodat ook de feitelijke grondslag voor het wrakingsverzoek ontbreekt. De bezwaren van verzoeker richten zich bovendien tegen een processuele beslissing van de rechter. Dat wil zeggen een beslissing over het (verdere)verloop van de procedure. Een dergelijke bezwaar kan evenwel, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen, behoudens hier niet gebleken bijzondere omstandigheden, geen grond voor wraking opleveren.
3. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De rechtbank:
 verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
 bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer 1280552 CV EXPL 11-29522 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van indiening van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. J.A.J. Peeters, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en C.L.J.M. de Waal, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.