ECLI:NL:RBAMS:2012:9207

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2012
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
HA RK 12.422
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters van de rechtbank Rotterdam in strafzaken

In deze zaak is een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de rechtbank Rotterdam die betrokken waren bij de behandeling van strafzaken tegen de verzoekers. Het wrakingsverzoek werd behandeld door rechters van de rechtbank Amsterdam, die als plaatsvervangers bevoegd waren. De verzoekers, verdachten in strafzaken, voerden aan dat de rechters partijdig waren en dat hun recht op een eerlijk proces werd geschaad. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, met als uitgangspunt dat een wrakingsverzoek niet bedoeld is om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. De rechtbank oordeelde dat de betrokken rechters niet vooringenomen waren en dat de verzoekers voldoende gelegenheid hadden gehad om hun verdediging te voeren. De rechtbank benadrukte dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn en dat de door de rechters genomen beslissingen niet onbegrijpelijk waren. De verzoekers waren in staat om hun standpunten naar voren te brengen, en de rechtbank concludeerde dat de rechters niet onpartijdig waren geweest. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd op 26 november 2012 bekendgemaakt, en de behandeling van de strafzaken werd hervat in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

wrakingskamer
Beschikking op de op 22 november 2012 ter zitting gedane en onder rekestnummer
HA RK 12.422 ingeschreven verzoeken van:
1. [verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
raadsvrouw: mr. O. Saki, advocaat te Rotterdam,
2. [verzoeker 2],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman: mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Rotterdam,
welk verzoeken strekken tot wraking van mrs. J.W. Klein Wolterink, S.S. van Nijen en P. Volker, leden van de rechtbank belast met de behandeling van strafzaken tegen verzoekers, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
Op 14 november 2012 is dezelfde strafkamer gewraakt door medeverdachten van verzoekers. Dat wrakingsverzoek is afgewezen op 14 november 2012 onder rekestnummer 12.414.
Op 21 november 2012 is door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank de behandeling voortgezet van de tegen verzoekers aanhangig gemaakte strafzaken. Bij gelegenheid van die behandeling hebben verzoekers de rechters gewraakt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- de ter zitting van 21 november 2012 door de griffier van de meervoudige kamer gemaakte voorlopige aantekeningen;
- een concept proces-verbaal van deze zitting;
- een e-mail van mr. [A] van 12 november 2012 aan de IND met het verzoek om de ongewenstverklaring van [verzoeker 2] verzoeker op te heffen in verband met de behandeling van zijn strafzaak van 14 tot en met 26 november 2012;
- het antwoord van een medewerker van de IND van 20 november 2012, dat inhoudt dat een ongewenstverklaring tijdelijk kan worden opgeheven als overkomst van de vreemdeling noodzakelijk is. In het geval van een strafrechtelijke rechtszaak geldt dat alleen wanneer de rechtbank vindt dat de vreemdeling aanwezig moet zijn of als een gemachtigde niet kan volstaan. De overgelegde brief van het openbaar ministerie is daarom niet voldoende, aldus de IND;
- het schriftelijk wrakingsverzoek van [verzoeker 2] van 21 november 2012;
- een concept proces-verbaal van de zitting van de meervoudige kamer van 14 november 2012;
- de ter zitting van 14 november 2012 door de griffier van de meervoudige kamer gemaakte voorlopige aantekeningen;
- de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2008 (LJN: BD5891) met het bijgehorende proces-verbaal en een uitspraak van het Europese Hof voor de rechter van de mens van 10 juli 2012, overgelegd op 14 november 2012 bij de behandeling van het eerste wrakingsverzoek;
- de schriftelijke uitwerking van de beslissing van de wrakingskamer van 14 november 2012 (rekestnummer 12.414) en het proces-verbaal van de behandeling ter zitting van dat wrakingsverzoek.
De rechters hebben bij monde van de voorzitter meegedeeld dat zij niet berusten in de wrakingsverzoeken.
De verzoeken zijn behandeld op 22 november 2012 waar [verzoeker 1], de raadslieden, de rechters en de officieren van justitie, mrs. M. van Solingen en W.D. de Boer, zijn gehoord. De raadslieden hebben pleitaantekeningen overgelegd en de raadsman van [verzoeker 2] heeft daarnaast handgeschreven schriftelijke aantekeningen overgelegd. Het openbaar ministerie heeft handgeschreven aantekeningen overgelegd.
De uitspraakdatum is bepaald op 26 november 2012.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoekers zijn verdachten in strafzaken geregistreerd onder de parketnummers 09-750249 en 10-750088 welke zaken door de rechters gelijktijdig met zaken tegen 11 medeverdachten worden behandeld. De geplande behandeldagen lopen van 14 tot en met 23 november 2012 en 26 en 27 november zijn gereserveerd voor een eventuele uitloop van de behandeling.
Volgens het voorlopig proces-verbaal van de zitting van 14 november 2012 heeft de raadsvrouw van [verzoeker 1] verklaard dat haar cliënt aanwezig wil zijn bij de behandeling van zijn zaak maar momenteel wegens medische redenen niet in staat is te komen. Hij wil ter zitting per tapgesprek aangeven of hij wel of geen deelnemer is geweest aan dat gesprek en wat de inhoud van dat gesprek was. Daarom heeft zij het verzoek gedaan om de behandeling aan te houden.
Volgens het voornoemd proces-verbaal heeft mr. [A] namens de raadsman van [verzoeker 2] meegedeeld dat hij niet gemachtigd is, en dat de raadsman geen contact heeft gehad met zijn cliënt. Zijn cliënt is via vreemdelingenbewaring het land uitgezet. Hiermee verband houdende heeft de verdediging contact met de officier van justitie gehad. Op advies van de officier van justitie heeft de verdediging een brief aan de IND geschreven en zijn andere stappen ondernomen om een laissez passer te krijgen. Dit is niet gelukt. Zelfs als dit was gelukt, was de inzet van het openbaar ministerie nog niet voldoende geweest. Zijn cliënt heeft geen geld en hij kan het niet bekostigen om terug te komen. Hiervoor zou het openbaar ministerie ook inspanningen moeten leveren. Mr. [A] verzoekt de rechtbank om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechters hebben gelet op de medische stukken die zijn overgelegd met betrekking tot [verzoeker 1] besloten het onderzoek te onderbreken tot 21 november 2012. Het niet-ontvankelijkheidsverweer van [verzoeker 2] wordt verworpen. [verzoeker 2] wist dat er een strafzaak tegen hem liep en hij heeft een advocaat. Het ligt op zijn weg om contact te onderhouden met zijn advocaat ook als hij in het buitenland is. Niet gebleken is, aldus de rechters, dat [verzoeker 2] er alles aan gedaan heeft om ter zitting aanwezig te kunnen zijn en evenmin dat het openbaar ministerie op enigerlei wijze verwijtbaar heeft gehandeld of is tekort geschoten.
Volgens het voorlopig proces-verbaal van de zitting van 21 november 2012 heeft de raadsvrouw van [verzoeker 1] het verzoek gedaan om alle tapgesprekken die (mogelijk) voor het bewijs tegen haar cliënt worden gebruikt ter zitting af te spelen om hem in de gelegenheid te stellen die gesprekken te becommentariëren. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. Daartoe is kort samengevat overwogen dat de verdediging de tapgesprekken na een daartoe strekkend verzoek op DVD heeft ontvangen en dus de mogelijkheid heeft gehad om alle gesprekken te beluisteren. [verzoeker 1] heeft daarna het standpunt ingenomen dat alle gesprekken worden betwist die aan hem werden toegeschreven. Vervolgens heeft de rechtbank bepaald dat er stemvergelijkend onderzoek zou plaatsvinden. [verzoeker 1] mocht een selectie opgegeven en heeft toen 800 gesprekken opgegeven. De rechter-commissaris heeft vervolgens een selectie van 29 gesprekken gemaakt. Er is in voldoende mate tegemoet gekomen aan de belangen van [verzoeker 1], aldus de rechters.
Nadat de oudste rechter een aantal tapgesprekken voorhoudt aan [verzoeker 1] en daar vragen over stelt, herhaalt de raadsvrouw haar standpunt over het beluisteren van de tapgesprekken ter zitting en wraakt zij de rechtbank. Doordat haar cliënt geen gelegenheid krijgt de taps te beluisteren en te becommentariëren hebben de rechters volgens haar daarmee de objectieve schijn van partijdigheid gewekt en stellen zij efficiency boven waarheidsvinding.
De waarnemend raadsman van [verzoeker 2] heeft ter zitting de rechtbank verzocht om [verzoeker 2] op te dragen om ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet om de persoonlijke verschijning van [verzoeker 2] te gelasten.
Vervolgens heeft de waarnemend raadsman de rechtbank gewraakt. De rechtbank heeft de schijn gewekt het aanwezigheidsrecht van verzoeker minder belangrijk te achten dan efficiency. De verdediging heeft er volgens hem alles aan gedaan om verzoeker aanwezig te laten zijn, maar zonder hulp van de rechtbank lukt dat niet. De rechtbank heeft de sleutel in handen voor de aanwezigheid van [verzoeker 2] in handen, aldus de waarnemend raadsman.

2. Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - zakelijk weergegeven -gronden.
2.2
[verzoeker 1] heeft aangevoerd dat het dragend bewijs in dit onderzoek wordt gevormd door ongeveer 1400 tapgesprekken. Hij heeft vanaf het begin van het onderzoek betwist deelnemer te zijn aan gesprekken die aan hem worden toegeschreven. Een verzoek om tolken en verbalisanten die de stemherkenning hebben gedaan als getuige te mogen horen, is eerder door de rechtbank afgewezen. De rechtbank heeft vervolgens de verdediging opgedragen om een selectie te maken van de betwiste gesprekken. Het was onmogelijk om alle tapgesprekken in één maand te beluisteren, ook al omdat aan verzoeker in detentie aanvankelijk geen laptop ter beschikking werd gesteld. Daarom zijn reeds door hem beluisterde en betwiste gesprekken opgegeven voor onderzoek. Uiteindelijk heeft de rechter-commissaris slechts 29 gesprekken die in het dossier aan verzoeker worden toegedicht laten onderzoeken. De conclusie van dat onderzoek is dat een deel van die gesprekken niet aan [verzoeker 1] kan worden gekoppeld. Gelet hierop en gelet op het feit dat niet alle gesprekken die door de verdediging zijn opgegeven, zijn onderzocht en de verdediging niet in de gelegenheid was om alle tapgesprekken te beluisteren, heeft [verzoeker 1] er groot belang bij dat alle belastende gesprekken die aan hem worden voorgehouden ter zitting worden afgespeeld zodat hij kan zeggen of hij deelnemer was aan dat gesprek en wat de inhoud en de context van zo’n gesprek was, ook al omdat de gesprekken die ter zitting aan hem voorgehouden gaan worden door de oudste rechter als bewijsmiddel werden aangemerkt.
2.3
[verzoeker 1] heeft aangevoerd dat de rechtbank door zijn reële verzoek af te wijzen hem belet op een deugdelijke wijze zijn verdediging te voeren. Daardoor is de objectieve schijn van partijdigheid gewekt. De rechtbank heeft procesefficiency boven waarheidsvinding gesteld.
2.4
Namens [verzoeker 2] is aangevoerd dat het wrakingsverzoek ontvankelijk is, ook al was initieel sprake van een mondeling verzoek door een niet-gemachtigd raadsman. Het mondeling wrakingsverzoek is in de avond schriftelijk herhaald, nadat contact had plaatsgevonden met [verzoeker 2] en deze toen de raadsman heeft gemachtigd om het wrakingsverzoek in te dienen. Daar komt bij dat de rechters op 14 november 2012 ruimte hebben gegeven aan de (niet gemachtigde) raadsman om een niet-ontvankelijkheidsverweer te voeren en een aanhoudingsverzoek te doen. Op de zitting van 21 november 2012 heeft de rechtbank die ruimte weer gegeven. Namens [verzoeker 2] doet de raadsman doet een beroep op een artikel van [B], in Trema 2002, nr. 4, de conclusie van de advocaat-generaal en de annotatie bij NJ 2003, 723. Er is hier sprake van een uitzonderlijk geval, waardoor het wrakingsverzoek aanvankelijk kon worden gedaan door de niet-gemachtigde raadsman.
2.5
Inhoudelijk heeft [verzoeker 2] aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechters hebben geweigerd om een document te verstrekken waarin is opgenomen dat het noodzakelijk is dat hij ter terechtzitting verschijnt. De beslissing om dat document niet te verstrekken, om reden dat het niet noodzakelijk zou zijn dat hij ter zitting verschijnt, brengt mee dat hij niet ter zitting kan verschijnen. Op deze wijze wordt het aanwezigheidsrecht dat hij wil uitoefenen gefrustreerd. De rechtbank heeft de sleutel in handen. De onpartijdigheid van de rechters lijdt schade, omdat de rechters het belangrijker lijken te vinden dat de behandeling van de zaak volgens planning kan doorgaan, dan dat [verzoeker 2] zich kan uitlaten over de beschuldigingen. In dit verband is van belang dat inmiddels al het mogelijke is gedaan om een laisser passer
te verkrijgen, al heeft de raadsman bij de behandeling van het wrakingsverzoek toegegeven dat dit sneller had gemoeten. Er is gedaan wat het openbaar ministerie heeft geadviseerd. Maar gelet op de e-mail van de IND is alleen een laisser passer te krijgen als de rechters een document verstrekken. De IND heeft geen eigen beslissingsruimte. Het is een onbegrijpelijk beslissing dat de rechters dit hebben geweigerd, want de verdediging van [verzoeker 2] is door het openbaar ministerie op het verkeerde been gezet. De beslissing is ook onbegrijpelijk gelet op de overweging van de rechters op de zitting van 14 november 2012 dat het openbaar ministerie geen verwijt te maken valt en dat [verzoeker 2] niet al het mogelijke heeft gedaan. Door aldus te handelen, krijgt [verzoeker 2] geen eerlijk proces. [verzoeker 2] is thans wel in staat om naar Nederland te komen.

3.De reactie van de rechters

3.1
De rechters hebben bij monde van de voorzitter aangevoerd dat het onduidelijk was wat het onverwachte verzoek ter zitting om alle voor te houden gesprekken ter zitting te beluisteren zou toevoegen aan het al van [verzoeker 1] bekende standpunt dat hij medeverdachte [medeverdachte] niet kende. Er is ook geen verzoek gedaan om bepaalde specifieke gesprekken te beluisteren en ook is niet concreet aangevoerd dat hij niet is betrokken bij de 29 geselecteerde gesprekken.
3.2
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzoek van [verzoeker 2] hebben de rechters zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op een eerdere zitting is het niet-ontvankelijkheidsverweer al gevoerd. [verzoeker 2] was uitgezet en had geen geld om naar Nederland te komen. Aanhouding en het afgeven van een bevel is op die zitting niet gevraagd, bovendien had mr. [A] naar eigen zeggen geen contact gehad met [verzoeker 2] en was zijn verblijfplaats onbekend.

4.Het standpunt van het openbaar ministerie

4.1
[verzoeker 1] beschikte al in augustus 2011 over alle tapgesprekken. Tot 23 januari 2012 is niet gebleken dat hij in de penitentiaire inrichting om een laptop heeft gevraagd en vanaf 17 april 2012 was hij op vrije voeten. Hij heeft dus voldoende gelegenheid gehad om zijn verweer op dit punt te nader te onderbouwen en de gesprekken te beluisteren. Door de voorzitter van de meervoudige kamer zijn de tapgesprekken niet als bewijsmiddel aangemerkt.
4.2
Het verzoek van [verzoeker 2] is primair niet-ontvankelijk omdat het is gedaan door een niet-gemachtigd raadsman en deze geen contact heeft gehad met [verzoeker 2] over de indiening van het wrakingsverzoek.
4.3
De situatie dat de rechters efficiency hebben laten prevaleren boven waarheidsvinding doet zich niet voor. Het wrakingsverzoek lijkt geen ander doel te dienen dan vertraging van het proces. De verdediging laat andere zaken prevaleren boven het voeren van een adequate verdediging. De beslissingen van de rechters zijn niet onbegrijpelijk.

5.De beoordeling van de verzoeken

5.1
De rechtbank acht het verzoek van [verzoeker 2] wel ontvankelijk. Dit omdat het verzoek verband houdt met de aanwezigheid van [verzoeker 2] ter zitting en ook niet gemachtigde raadslieden zich op dit punt ter zitting mogen uitlaten. Het wrakingsverzoek ter terechtzitting is bovendien herhaald door een kort daarop volgend schriftelijk wrakingsverzoek ingediend door een gemachtigd raadsman.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.3
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.4
Het betoog van verzoekers komt er in de kern, kort samengevat, op neer dat de gewraakte rechters een beslissing hebben genomen die in het licht van hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, onbegrijpelijk is.
5.5 Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
5.6
Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan doordat deze door vooringenomenheid van de rechters is ingegeven.
5.7
Naar het oordeel van de wrakingskamer getuigen de door de rechters genomen beslissingen daarvan niet.
5.8
[verzoeker 1] is ruimschoots in de gelegenheid geweest om de tapgesprekken te beluisteren. Hij is door de rechters ook tegemoet gekomen door hem de gelegenheid te bieden een selectie te maken voor nader onderzoek. Daarvan is geen (reëel) gebruik gemaakt. Van de uiteindelijk geselecteerde gesprekken is niet met zekerheid gesteld dat hij daar niet bij betrokken was en [verzoeker 1] heeft niet specifiek gesteld welke gesprekken nog nader beluisterd zouden moeten worden. Dit mocht van hem in dit stadium van de zaak worden verwacht. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de beslissing van de rechters niet onbegrijpelijk.
5.9
Het recht van [verzoeker 2] om ter zitting aanwezig te zijn is belangrijk, maar niet absoluut en kent grenzen. [verzoeker 2] heeft al in een verder verleden contact gehad met de raadsman en het was vanaf dat moment duidelijk dat hij bij de terechtzitting aanwezig wilde zijn. Toch heeft de raadsman lange tijd geen actie ondernomen om dat te realiseren. Kort voor de zittingsdatum heeft de raadsman hierover contact gehad met het openbaar ministerie en daarna met de IND. Toen bleek dat van de IND medewerking nodig is om de ongewenstverklaring (tijdelijk) op te heffen. Eerst vlak voor het einde van het onderzoek ter terechtzitting is een verzoek gedaan aan de rechtbank om opdracht te geven om [verzoeker 2] ter zitting te laten komen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de beslissing van de rechters niet onbegrijpelijk.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- wijst de verzoeken tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de strafzaken van verzoekers met parketnummers 750249-09 en 750088-10 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. A.A.M. van Oosten, H.J. Tijselink en C.M. Degenaar, leden, rechters-plaatsvervanger te Rotterdam en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 november 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.