ECLI:NL:RBAMS:2012:9204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
28 november 2013
Zaaknummer
HA RK 12.33
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen mr. E. Pennink en wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 november 2012 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoekers tegen mr. E. Pennink, kantonrechter te Amsterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend op 27 januari 2012 en was gebaseerd op de stelling dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt. Verzoekers voerden aan dat de rechter in hun zaak onterecht de akte van de wederpartij had geaccepteerd terwijl zij uitstel hadden gekregen voor hun eigen reactie. Daarnaast werd er geklaagd over een gele sticker op het dossier die het kopiëren van stukken verbood, wat volgens verzoekers aantoont dat de rechter zich met de zaak bemoeide terwijl het wrakingsverzoek nog in behandeling was.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen, omdat de gronden niet specifiek gericht waren op mr. Pennink en de gestelde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om de schijn van partijdigheid aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de rechter beide partijen de gelegenheid had gegeven om een akte na descente in te dienen en dat de procedure correct was verlopen. Bovendien werd opgemerkt dat verzoekers herhaaldelijk zonder deugdelijke grond wrakingsverzoeken indienden, wat leidde tot de toepassing van de anti-misbruikbepaling. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers niet in behandeling zou worden genomen.

De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer en is definitief, aangezien er geen voorziening openstaat tegen deze beslissing. De procedure in de onderliggende zaak met nummer CV 10-6511 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beschikking op het bij brief van 27 januari 2012 gedane en onder rekestnummer HA RK 12.33 ingeschreven verzoek van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E. Pennink, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het wrakingsverzoek ingekomen op 27 januari 2012, nader aangevuld op 7 februari 2012 en 8 juni 2012;
  • de schriftelijke reactie van 21 februari 2012 van de griffier van de rechter naar aanleiding van het verzoek van de wrakingskamer om informatie over het verloop van de procedure;
  • de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek d.d. 17 juli 2012;
  • het proces-verbaal van de wrakingskamer van 17 oktober 2012;
  • de schriftelijke reactie van 25 oktober 2012 van de rechter naar aanleiding van het proces-verbaal van de wrakingskamer d.d. 17 oktober 2012;
  • de schriftelijke reactie van 25 oktober 2012 van de griffier van de rechter naar aanleiding van het proces-verbaal van de wrakingskamer d.d. 17
  • de brief van verzoekers van 6 november 2012 met hun verzoek tot uitstel van de behandeling op 13 november 2012;
  • de brief van de secretaris van de wrakingskamer van 7 november 2012 waarbij het verzoek om uitstel van verzoekers van 6 november 2012 is afgewezen;
  • de brief van verzoekers van 12 november 2012.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Verzoekers hebben op 8 juni 2012 verzocht om de behandeling aan te houden. Dit verzoek is gehonoreerd en de behandeling is bepaald op 17 oktober 2012. De behandeling is vervolgens opnieuw aangehouden en nader bepaald op 13 november 2012, omdat partijen niet verschenen waren en in de oproepbrieven verkeerde data waren vermeld. Bij brief van 6 november 2012 hebben verzoekers opnieuw om aanhouding van de behandeling gevraagd, wegens medische redenen van verzoeker. Bij brief van 7 november 2012 heeft de griffier namens de wrakingskamer meegedeeld aan verzoekers dat het verzoek tot aanhouding niet op voorhand zal worden toegewezen. De redenen daarvoor waren dat de behandeling al meerdere malen was aangehouden, de rechtsgang in het geding zou komen en er geen zicht op was wanneer verzoekers wel zouden kunnen verschijnen. Verzoekers zijn in de gelegenheid gesteld iemand te machtigen en om nog een nadere schriftelijke reactie te geven. Bij brief van 12 november hebben eisers laten weten vast te houden aan hun aanhoudingsverzoek en een wrakingsverzoek jegens de wrakingskamer in te dienen voor het geval het aanhoudingsverzoek zou wordt afgewezen.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 november 2012, Verzoekers zijn niet ter zitting verschenen.
I. Het verzoek om aanhouding
De rechtbank heeft ter zitting van 13 november 2012 beslist het verzoek om aanhouding niet te honoreren. De motivering van die beslissing luidt als volgt.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is er geen aanleiding het verzoek om aanhouding van verzoekers te honoreren. De rechtbank stelt voorop dat het wrakingsverzoek al sinds 27 januari 2012 loopt. De behandeling is al eerder aangehouden wegens medische redenen en daarbij is rekening gehouden met de door verzoekers opgegeven verhinderdata. Verzoekers hebben kort voor de behandeling van het wrakingsverzoek een nieuw verzoek tot aanhouding gedaan op dezelfde gronden, waarbij niet te kennen is gegeven welke concrete medische omstandigheden verzoeker [verzoeker] beletten om aanwezig te zijn, en evenmin wanneer de zaak dan wel behandeld zou kunnen worden. Ten aanzien van verzoeker is een in de Servische taal opgestelde verklaring opgenomen, waarin de rechtbank – ook na vertaling hiervan - geen concrete reden van verhindering kan lezen. Ten aanzien van verzoekster is slechts gesteld dat zij op medisch advies niet kan verschijnen. Een daarop betrekking hebbend stuk of andere onderbouwing is echter niet overgelegd. Verzoekers hebben evenmin gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zich te laten vertegenwoordigen of om schriftelijk te reageren op de inlichtingen van de rechter en diens griffier.
II. Beslissing inzake het verzoek tot wraking van de wrakingskamer
De rechtbank heeft ter zitting van 13 november 2012 beslist tot niet ontvankelijk verklaring van het verzoek tot wraking van de wrakingskamer. De motivering van die beslissing luidt als volgt.
Verzoekers hebben in hun brief van 12 november 2012 de wrakingskamer gewraakt voor het geval deze volhardt in het standpunt de zaak op 13 november 2012 niet aan te houden en de zaak niet in de ‘slaapstand’ te zetten. Volgens verzoekers blijkt hier partijdigheid uit. Verzoekers stellen in het buitenland te verblijven wegens medische behandeling van verzoeker, het is de schuld van de rechtbank dat de behandeling van het wrakingsverzoek veel langer heeft geduurd dan noodzakelijk is en verzoekers hebben nadrukkelijk te kennen gegeven dat het van belang is dat zij aanwezig zijn
bij de behandeling van het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer acht verzoekers niet ontvankelijk in het meest recente wrakingsverzoek, gelet op het ontbreken van een andere grond dan de omstandigheid dat verzoekers de beslissing om het aanhoudingsverzoek niet te honoreren onjuist achten. De mededeling dat de wrakingskamer wordt gewraakt indien het aanhoudingsverzoeker niet wordt gehonoreerd, kan niet als een onderbouwing van het wrakingsverzoek worden beschouwd. Zou dat anders zijn, dan kan de behandeling van een wrakingsverzoek oneindig worden uitgesteld; het aanvaarden van een dergelijke motivering zou dan ook in strijd komen met de eisen van behoorlijke rechtspleging. Ten overvloede wordt overwogen dat het in de aanvullende gronden van 8 juni 2012 gedane verwijt dat alle rechters van de rechtbank racistisch en dus onbevoegd zijn om te oordelen in zaken van verzoekers evenmin is gericht tegen individuele rechters. Er is derhalve geen grond voor het in behandeling nemen van het wrakingsverzoek.
III. Het verzoek tot wraking van mr. E. Pennink
De rechtbank is aldus ter openbare terechtzitting van 13 november 2012 toegekomen aan de behandeling van het verzoek tot wraking van Mr. E. Pennink. De rechtbank heeft de rechter aldaar gehoord. Verzoekers zijn, als eerder gesteld, niet ter zitting verschenen.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoekers zijn eisende partij in een bij de rechtbank aanhangige zaak onder nummer CV 0.6511.
Op 27 september 2011 heeft in die zaak een descente plaatsgevonden in de woning van verzoekers. De zaak is daarna door de rechter naar de rol gewezen voor akte na descente aan de zijde van partijen. Beide partijen hebben daarna een akte genomen. Vervolgens is door de rechter bepaald dat beide partijen op hun beider aktes mochten reageren. De tegenpartij van verzoekers heeft dat gedaan op 9 januari 2012. Verzoekers hebben na verzoek om uitstel de gelegenheid gekregen om te reageren op de rol van 6 februari 2012.
Op 3 februari 2012 hebben verzoekers het dossier mogen inzien.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
2.1
De rechter heeft de schijn van partijdigheid gewekt. Hij heeft na de descente de zaak naar de rol verwezen voor akte na descente aan de zijde van verzoekers. Terwijl aan verzoekers uitstel was verleend voor hun reactie, heeft de rechter in de tussentijd een akte van de wederpartij van verzoekers geaccepteerd. De partijdigheid van de rechter blijkt eruit dat hij ten gunste van de wederpartij kennelijk van zijn eigen beslissing is teruggekomen en ook uit het feit dat twee brieven van verzoekers niet zijn geaccepteerd met de mededeling dat zij op dat moment niet aan de beurt waren om stukken in het geding te brengen. De wederpartij was ook niet aan de beurt, maar haar akte werd wel geaccepteerd, terwijl de brieven van verzoekers niet eens een inhoudelijk standpunt behelsden. De rechter heeft tot tweemaal toe een eiswijziging toegestaan. Ook dat geeft blijk van partijdigheid.
2.2
Op 3 februari 2012 is aan verzoekers op hun verzoek inzage in het dossier verleend. Op het dossier bleek een gele sticker te zijn geplakt met de mededeling dat niets uit het dossier mocht worden gekopieerd of overgeschreven. Volgens de twee medewerkers van de rechtbank die aanwezig waren, was dit in opdracht van de rechter gebeurd. Hieruit blijkt dat de rechter ondanks de indiening van het wrakingsverzoek zich nog met de zaak bemoeide, terwijl de behandeling was geschorst. Deze schorsing bleek echter niet uit het dossieromslag. De rechter wilde de zaak kennelijk door laten gaan, alsof er geen sprake was van een wraking. Het dossier was evenmin volledig.
2.3
Voorts hebben verzoekers geëist dat een andere rechtbank de zaak van verzoekers zal behandelen. Verzoekers wijzen er op dat eiser een klacht tegen de rechtbank Amsterdam heeft ingediend bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), dat er aangifte is gedaan tegen medewerkers van de rechtbank Amsterdam, waaronder de President, dat er een collectieve eis tot schadevergoeding loopt tegen de rechtbank Amsterdam, en dat sprake is van racisme. In de aanvullende gronden van 8 juni 2012 hebben verzoekers nader aangevoerd dat, vanwege racisme waardoor de rechtspaak niet onpartijdig is, geen van de rechters van de rechtbank Amsterdam enige zaak van verzoekers mag behandelen.

3.De reactie van de rechter

De rechter stelt dat hij niet betrokken is geweest bij de gang van zaken op 3 februari 2012 en evenmin bij de plaatsing van de gele sticker op het dossier. Hij heeft geen verklaring voor het ontbreken van het wrakingsverzoek in het dossier.

4.De gronden van de beslissing

4.3
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.4
De gronden gericht tegen de rechtbank Amsterdam, dan wel alle rechters in de rechtbank Amsterdam, kunnen niet slagen, nu deze verwijten niet individueel op mr. Pennink zijn gericht.
4.5
Ten aanzien van de wel op mr. Pennink toegespitste gronden overweegt de rechtbank het volgende. Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een rechtzoekende persoonlijk, dan wel aangaande een concreet standpunt in een zaak, partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.5
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door verzoekers gestelde feiten en omstandigheden niet dat de rechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt. De rechter heeft blijkens rol beide partijen in de gelegenheid gesteld een akte na descente te nemen. Dat in de brief die door de griffie aan verzoekers is gestuurd, alleen stond vermeld dat zij mochten reageren, is logisch, omdat deze brief alleen aan verzoekers was gericht.
4.6
Het wrakingsverzoek is per abuis door een griffiemedewerker als processtuk voor de rolzitting van 6 februari 2012 beschouwd. Verzoekers hadden immers op hun verzoek tot die datum de gelegenheid gekregen om te reageren op de akte van de wederpartij. Het wrakingsverzoek is daarom aanvankelijk niet aan de rechter voorgelegd en op het dossier was nog niet vermeld dat de procedure was geschorst. Op 3 februari 2012 heeft de griffier dit in een telefoongesprek met verzoekers meegedeeld. De procedure is daarna alsnog geschorst.
4.7
De gele sticker is volgens de griffier waarschijnlijk op het dossier aangebracht naar aanleiding van aanhoudende telefonische verzoeken van verzoeker dat hem geen gelegenheid tot kopiëren werd geboden. Die gelegenheid behoefde ook niet gegeven te worden, omdat in principe alle processtukken aan partijen worden toegestuurd en verzoeker niet had laten weten niet over alle stukken te beschikken. Bovendien is verzoekers gelegenheid tot inzage in het dossier gegeven. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de rechter na de indiening van het wrakingsverzoek met het dossier nog enige bemoeienis heeft gehad.
4.8
Het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.
4.9
Omdat verzoekers bij herhaling zonder deugdelijke grond wrakingsverzoeken indienen, en thans het standpunt hebben ingenomen dat geen van de Amsterdamse rechters onpartijdig is, ziet de rechtbank aanleiding in deze zaak de anti-misbruikbepaling op te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verzoekers geen enkel rechtens te respecteren belang gehad bij indiening van het onderhavige verzoek. Kennelijk was het enige doel de voortgang van de procedure te frustreren. De rechtbank is daarom van oordeel dat verzoekers misbruik maken van de bevoegdheid om een verzoek tot wraking te doen. De rechtbank zal daarom op de voet van artikel 39 lid 4 Rv. bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers in de onderhavige zaak niet in behandeling wordt genomen.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de procedure met zaaknummer CV 10-6511 wordt voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingsverzoek werd ingediend;
  • bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers gericht tegen deze rechter in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter en mrs. J. Knol en A.J. Dondorp, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv geen voorziening open.