In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 november 2012 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoekers tegen mr. E. Pennink, kantonrechter te Amsterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend op 27 januari 2012 en was gebaseerd op de stelling dat de rechter de schijn van partijdigheid had gewekt. Verzoekers voerden aan dat de rechter in hun zaak onterecht de akte van de wederpartij had geaccepteerd terwijl zij uitstel hadden gekregen voor hun eigen reactie. Daarnaast werd er geklaagd over een gele sticker op het dossier die het kopiëren van stukken verbood, wat volgens verzoekers aantoont dat de rechter zich met de zaak bemoeide terwijl het wrakingsverzoek nog in behandeling was.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen, omdat de gronden niet specifiek gericht waren op mr. Pennink en de gestelde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om de schijn van partijdigheid aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de rechter beide partijen de gelegenheid had gegeven om een akte na descente in te dienen en dat de procedure correct was verlopen. Bovendien werd opgemerkt dat verzoekers herhaaldelijk zonder deugdelijke grond wrakingsverzoeken indienden, wat leidde tot de toepassing van de anti-misbruikbepaling. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers niet in behandeling zou worden genomen.
De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer en is definitief, aangezien er geen voorziening openstaat tegen deze beslissing. De procedure in de onderliggende zaak met nummer CV 10-6511 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indiening van het wrakingsverzoek.