In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. T.P.J. de Graaf, rechter te Amsterdam, op basis van de indruk dat de rechter hem verdenkt van het procederen op oneigenlijke gronden. Verzoeker, eigenaar van een pand, had een splitsingsvergunning aangevraagd die door het Stadsdeel was geweigerd. Tijdens de zitting op 6 september 2012 heeft de rechter opmerkingen gemaakt die verzoeker de indruk gaven dat hij de weigering van de splitsingsvergunning zou willen gebruiken om een schadeclaim tegen zijn huurder, [A], te verhogen. Deze opmerkingen wekten bij verzoeker de vrees van vooringenomenheid en partijdigheid van de rechter.
De wrakingskamer heeft geoordeeld dat de gewraakte opmerkingen van de rechter, hoewel bedoeld om inzicht te krijgen in de drijfveren van verzoeker, niet voldoende waren ingeleid en toegelicht. Dit leidde tot de conclusie dat verzoeker terecht de indruk had dat de rechter hem oneigenlijke motieven toedichtte. De rechtbank benadrukt dat een rechter de ruimte moet hebben om schikkingmogelijkheden te onderzoeken, maar dat dit niet ten koste mag gaan van de onpartijdigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is, en heeft het wrakingsverzoek dan ook toegewezen.
De beslissing is genomen door de rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2012, waarbij de voorzitter en de leden van de kamer de uitspraak hebben gedaan. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 8:18 lid 5 AWB.