In deze zaak gaat het om een verzoek tot wraking van mr. G.C. Boot, kantonrechter te Amsterdam, ingediend door verzoeker op 2 juli 2012. Het verzoek is gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen zou zijn, omdat hij niet direct de eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard in een aanhangige civiele procedure, waarin ook een faillissement van een van de eisende partijen speelt. Verzoeker stelt dat de rechter al voor de comparitie op de hoogte had moeten zijn van een tussenarrest van het Gerechtshof, en dat het voortzetten van de procedure getuigt van vooringenomenheid.
De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden die door verzoeker zijn aangevoerd, beoordeeld. De rechtbank stelt voorop dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer oordeelt dat de door verzoeker genoemde feiten, zowel op zichzelf als in onderling verband, geen grond opleveren voor een zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid. De rechter kan bij een comparitie niet aanstonds een vordering niet-ontvankelijk verklaren, maar kan besluiten dat vonnis zal worden gewezen of de zaak aanhouden. De aanhoudingsbeslissing in deze zaak is niet onbegrijpelijk en er is geen bewijs van subjectieve of objectieve vooringenomenheid van de rechter.
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af en bepaalt dat de procedure met zaaknummer 1327532 CV EXPL 12-6446 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is gegeven door de wrakingskamer op 25 juli 2012, met mr. C. von Meyenfeldt als voorzitter en mrs. J. Knol en A.W.H. Vink als rechters.