ECLI:NL:RBAMS:2012:9185

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2012
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
HA RK 12-280
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van rechters in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een schriftelijk verzoek tot wraking van de rechters in een echtscheidingsprocedure. Verzoeker, die verweerder is in de onderliggende zaak, heeft het wrakingsverzoek ingediend op basis van de vrees voor partijdigheid van de rechters. Hij stelt dat de rechtbank niet heeft gereageerd op zijn verweer dat het aanvullende verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. Verzoeker is van mening dat de rechtbank bij de rolbeschikking van 10 juli 2012 een datum voor beschikking heeft bepaald zonder een nieuwe mondelinge behandeling te houden, wat zijn vrees voor een onpartijdige behandeling heeft versterkt. Hij wijst erop dat de rechters in hun eerdere beschikking van 13 juni 2012 al een oordeel hebben geveld dat de vrouw's verzoek tot verhuizing naar Nederland zal worden toegewezen, wat volgens hem een vooringenomenheid impliceert.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd is. De rechters hebben hun beslissingen gemotiveerd en de wrakingskamer oordeelt dat de gang van zaken in de procedure niet leidt tot de conclusie dat de rechters partijdig zijn. De wrakingskamer benadrukt dat het enkele feit dat de rechtbank verzoeker niet volgt in zijn verweer geen wrakingsgrond oplevert. De rechters hebben hun standpunt toegelicht en de wrakingskamer heeft geen feiten of omstandigheden gevonden die een ander oordeel rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen, en de procedure in de onderliggende zaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het bij brief van 13 juli 2012 gedane en onder rekestnummer HA RK 12-280 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
nader te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: mr. E.K.E. van Herk
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. M.E.A. Nijssen, F. Hoogendijk en L. Baggerman, leden van de familiekamer van de rechtbank te Amsterdam, hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- het schriftelijke verzoek tot wraking van 13 juli 2012, met bijlagen;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 6 augustus 2012;
- de faxbrief van mr. A.G.J. van Lokven (de gemachtigde van de wederpartij in de procedure waarin het wrakingsverzoek is gedaan) van 20 juli 2012;
- de faxbrief van mr. E.K.E. van Herk van 23 juli 2012.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2012 waar verzoeker, vergezeld door zijn gemachtigde, is verschenen. De rechters zijn niet verschenen, maar hebben hun standpunt middels het verweerschrift van 6 augustus 2012 toegelicht. De gemachtigde van verzoeker heeft het verzoek ter zitting nader toegelicht aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen.
Op 24 augustus 2012, de dag van de mondelinge behandeling, is mondeling uitspraak gedaan. De schriftelijke uitspraak is nader bepaald op 7 september 2012.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) [verzoeker], verzoeker in deze wrakingsprocedure, is verweerder in een door de rechters behandelde zaak onder nummer FA RK 11-9713.
b) In die procedure is op 22 november 2011 door verzoekster [de vrouw] (hierna: de vrouw) een verzoek tot echtscheiding ingediend en heeft zij tevens om vervangende toestemming verzocht om met de drie minderjarige kinderen van partijen naar Phoenix, Verenigde Staten, te verhuizen.
c) Naar aanleiding van dit verzoek heeft er op 14 mei 2012 een mondelinge behandeling plaatsgevonden en zijn de kinderen, voor zover ouder dan 12 jaar, gehoord.
d) Bij deelbeschikking van 13 juni 2012 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken en het verzoek tot vervangende toestemming afgewezen. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen:
“4.2.1.17: Alle factoren in aanmerking nemende is de rechtbank van oordeel dat de vrouw haar stelling dat het voor haar noodzakelijk is om [woonplaats] metterwoon te verlaten voldoende heeft toegelicht en dat de man die stelling onvoldoende onderbouwd heeft weersproken. (…)
4.2.1.18: (…) De rechtbank ziet het voorgaande in relatie tot de omstandigheid dat partijen in de aanvang van hun besprekingen een verhuizing naar Nederland als een serieuze optie hebben gezien. Daarbij is naar voren gekomen dat familie van partijen in Nederland woont en dat zowel partijen als de kinderen de Nederlandse taal goed beheersen.
4.2.3.1: (…) Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vervangende toestemming tot verhuizing is het voorstelbaar dat partijen in onderling overleg tot een andere bestemming dan Phoenix komen hetgeen gevolgen zal hebben voor de door de man te betalen bijdragen en de tussen de man en de kinderen geldende zorgregeling. (…)”
e) Op 22 juni 2012 heeft de vrouw een “aanvullend verzoek tot vervangende toestemming tot verhuizing naar Nederland” ingediend.
f) Dit verzoek is op 28 juni 2012 door de griffier naar de gemachtigde van [verzoeker] verzonden, met daarbij een kruisjesbrief waarop de mededeling ‘gaarne schriftelijke reactie op aanvullend verzoek, uiterlijk 9 juli 2012’ was aangekruist.
g) Bij brief van 2 juli 2012 heeft de gemachtigde van [verzoeker] de rechtbank medegedeeld dat dit aanvullende verzoek naar haar mening niet-ontvankelijk diende te worden verklaard.
h) De gemachtigde van de vrouw heeft daarop bij faxbrieven van 3 juli 2012 gereageerd.
i) De gemachtigde van [verzoeker] heeft bij faxbrief van 4 juli 2012 gereageerd op deze faxbrieven van 3 juli 2012.
j) Op 10 juli 2012 heeft de griffier aan partijen een fax gezonden met als bijlage een formulierbrief ‘pro forma-zitting’ waarin staat vermeld dat de zaak wordt aangehouden tot 23 juli 2012 voor de schriftelijke reactie van [verzoeker] op het aanvullend verzoek van de vrouw. Voorts staat op het formulier vermeld dat in beginsel beschikking zal worden gewezen op 8 augustus 2012.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Aan het verzoek wordt samengevat ten grondslag gelegd dat de gang van zaken in deze procedure feiten en omstandigheden oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daartoe voert [verzoeker] ten eerste aan dat de rechtbank aan zijn verweer, dat het aanvullende verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, voorbij is gegaan. Volgens [verzoeker] heeft de rechtbank blijkens de ‘rolbeschikking’ van 10 juli 2012 kennelijk besloten om het aanvullende verzoek ontvankelijk te verklaren en op de aangewezen wijze in behandeling te nemen. Volgens [verzoeker] had de rechtbank het aanvullende verzoek echter moeten terugsturen naar de advocaat van de vrouw of had zij bij tussenbeslissing het verzoek niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het verzoek van de vrouw om naar Phoenix te verhuizen was immers door de rechtbank afgewezen. Daartegen kon de vrouw een rechtsmiddel aanwenden; een aanvullend verzoek was echter niet meer mogelijk.
2.2
Daarnaast voert [verzoeker] aan dat er naar aanleiding van het aanvullende verzoek een nieuwe mondelinge behandeling had moeten plaatsvinden en dat de kinderen hieromtrent opnieuw gehoord hadden moeten worden. Doordat de rechtbank bij ‘rolbeschikking’ van 10 juli 2012 direct een datum voor beschikking heeft bepaald, is bij [verzoeker] de gerechtvaardigde vrees ontstaan dat ieder nader verweer van hem zinloos zou zijn. Juist vanwege de diep ingrijpende gevolgen en de onomkeerbaarheid van een toegewezen verzoek mocht het aanvullende verzoek van de vrouw niet worden afgedaan zonder nadere zitting en uitsluitend op basis van de eerder aangevoerde argumenten en de overwegingen uit de beschikking van 13 juni 2012. Bovendien blijkt volgens [verzoeker] uit het feit dat hij op zeer korte termijn moest reageren op het aanvullende verzoek, dat de rechtbank kennelijk alleen oog heeft voor de argumenten van de vrouw.
2.3
[verzoeker] voert verder aan dat het – op grond van de overwegingen van de rechtbank in de beschikking van 13 juni 2012 – op voorhand vast staat dat de familiekamer het verzoek tot verhuizing naar Nederland zal toewijzen. Volgens [verzoeker] hebben de rechters in de beschikking van 13 juni 2012, met name in rechtsoverwegingen 4.2.1.17 en 18, een zodanig oordeel over de zaak uitgesproken dat zij reeds op de einduitspraak op het aanvullende verzoek zijn vooruitgelopen.
2.4
Ten slotte voert [verzoeker] aan dat de voorzitter van de familiekamer tijdens de mondelinge behandeling aan de vrouw heeft gevraagd of zij tevens had overwogen om naar Nederland te verhuizen. Deze vraag kan volgens [verzoeker] als subjectieve, althans in ieder geval (ook) als objectieve partijdigheid worden uitgelegd.

3.De reactie van de rechters

3.1
De rechters hebben aangevoerd dat het ingrijpend karakter voor partijen en hun kinderen van een verhuizing en het belang op korte termijn duidelijkheid te bieden voor de kinderen, die in september weer naar school moeten, voor de meervoudige kamer mede richtinggevend zijn geweest voor de procesbeslissingen die in de onderhavige procedure zijn genomen.
3.2
Volgens de rechters levert het enkele feit dat de rechtbank [verzoeker] niet heeft gevolgd in zijn ontvankelijkheidsverweer geen wrakingsgrond op, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Tegen die beslissing kan in hoger beroep worden opgekomen.
3.3
Verder voeren de rechters aan dat de kritiek van [verzoeker] op r.o. 4.2.1.17 van de beschikking van 13 juni 2012 (zie r.o. 1c van deze beschikking) een visie van [verzoeker] op het oordeel van de rechtbank betreft. De rechters zien niet in hoe dit gemotiveerde oordeel een grond voor wraking oplevert. [verzoeker] kan hiertegen in hoger beroep opkomen.
3.4
Ten aanzien van de kritiek van [verzoeker] op r.o. 4.2.1.18 van de beschikking van 13 juni 2012 voeren de rechters aan dat deze passage niet meer dan een feitelijke weergave behelst van hetgeen uit het dossier blijkt en ter terechtzitting naar voren is gekomen. [verzoeker] heeft zelf subsidiair in zijn verweerschrift verwoord dat een verhuizing van de vrouw en de kinderen naar Nederland in plaats van Phoenix meer voor de hand zou liggen.
3.5
Daarnaast voeren de rechters aan dat [verzoeker] tegen de verleende reactietermijn geen bezwaar heeft gemaakt en voor zijn verweer geen uitstel heeft gevraagd. De rechters zien niet in hoe deze procesbeslissingen zouden kunnen leiden tot het verwijt van vooringenomenheid. Er is geen aanleiding voor de veronderstelling dat het schriftelijk verweer van [verzoeker] niet als elk ander verweer zou worden behandeld. Een mondelinge behandeling van het aanvullend verzoek achtte de rechtbank niet aanstonds noodzakelijk, gelet op hetgeen in het kader van het verzoek met betrekking tot een verhuizing naar Phoenix ter zitting al naar voren was gebracht aangaande een verhuizing naar Nederland. Ook de kinderen hadden zich al uitgelaten over een verhuizing naar Nederland. Als het schriftelijk verweer van [verzoeker] daartoe aanleiding zou geven zou de rechtbank desondanks partijen uitnodigen voor een nadere mondelinge behandeling. Ook zou daarin grond kunnen worden gevonden voor uitstel van de uitspraak op het aanvullend verzoek.
3.6
Uit het feit dat de voorzitter van de familiekamer aan de vrouw heeft gevraagd naar Nederland als alternatieve verhuisbestemming, volgt geen partijdigheid. De vraag paste bij het aftasten van alternatieve oplossingsmogelijkheden en vloeide direct voort uit hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren kwam.
3.6
Het voorgaande brengt volgens de rechters mee dat er geen sprake is van vooringenomenheid en dat het door [verzoeker] ingediende wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
Bij de mondelinge behandeling van dit wrakingsverzoek heeft de gemachtigde van [verzoeker] medegedeeld dat zij de wrakingsgrond als omschreven in r.o. 2.4 intrekt. Deze grond van het wrakingsverzoek behoeft derhalve geen behandeling meer.
4.2
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.3
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.4
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist zijn, maar om te onderzoeken of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.4
Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing, waaronder begrepen de motivering, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan door vooringenomenheid van de rechter.
4.5
Dat is in deze procedure niet het geval. De bevoegdheid om een verzoek van een der partijen ontvankelijk te verklaren en om vervolgens over dit verzoek te oordelen, al dan niet na het gelasten van een (nadere) comparitie, behoort tot het rechterlijk domein. De impliciete beslissing om het “aanvullende verzoek” ontvankelijk te achten en het daaruit blijkende voornemen om daarop te beslissen zonder een (nadere) comparitie te houden levert niet een feit op waarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechter.
4.6
Ook de motivering van de beschikking van 13 juni 2012 levert geen (schijn van) vooringenomenheid jegens [verzoeker] op. De rechters hebben immers, naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, overwogen dat het voor de vrouw noodzakelijk is om uit [woonplaats] te verhuizen, maar dat zij geen toestemming krijgt voor verhuizing naar Phoenix. Dat zij vervolgens de vraag aan de orde stellen naar welk land dan wel verhuisd zou kunnen worden is niet een beslissing die redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan door vooringenomenheid van de rechters. Dat de rechters daarmee de indruk hebben gewekt op de einduitspraak op het aanvullende verzoek te zijn vooruitgelopen, zoals [verzoeker] hen verwijt, kan zo zijn, maar wijst niet op vooringenomenheid jegens [verzoeker], maar eerder op een voorlopig oordeel op basis van hetgeen tot dat moment was aangevoerd. De door [verzoeker] op dat punt gegeven uitleg valt niet in de motivering te lezen. Voor het oordeel dat de rechters bij de beoordeling van de vordering van de vrouw jegens [verzoeker] partijdig zijn, dan wel dat de vrees van [verzoeker] voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, bestaat dan ook geen grond.
4.7
Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet zijn gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
4.8
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking af;
 bepaalt dat de procedure met zaaknummer FA RK 11-9713 wordt voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend;
Aldus gegeven door mrs. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en A.J. Dondorp, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Ganzeboom, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 september 2012.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.