ECLI:NL:RBAMS:2012:9182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2012
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
HA RK 264.2012
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van voorzieningenrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 juli 2012 een mondeling verzoek tot wraking ontvangen van een verzoeker, die zich geconfronteerd zag met een rechtszaak aangespannen door de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op zowel subjectieve als objectieve gronden. De verzoeker stelde dat de voorzieningenrechter, mr. S.P. Pompe, zonder redelijke grond had aangegeven geen kennis te willen nemen van de door hem ingediende producties. Dit wekte bij de verzoeker de vrees dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie, zoals in zijn verzoek werd omschreven. Daarnaast stelde de verzoeker dat rechters in het algemeen te zeer in shock zouden zijn door de ernstige strafbare feiten die hij had aangevoerd, waardoor zij niet onafhankelijk konden rechtspreken.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat de beslissing van de voorzieningenrechter om de ingediende producties niet te accepteren, niet voldoende grond biedt voor de conclusie van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat het beginsel van hoor en wederhoor vereist dat stukken aan de wederpartij worden toegezonden. Bovendien was de tweede wrakingsgrond te algemeen en niet specifiek genoeg om tot wraking te leiden. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker met zijn wrakingsverzoek geen rechtens relevante bedoelingen nastreefde, maar enkel de rechtsgang trachtte te belemmeren. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat verdere wrakingsverzoeken van de verzoeker niet in behandeling zouden worden genomen.

De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. N.C.H. Blankevoort, J. Knol en A.W.H. Vink, en werd mondeling uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open op grond van artikel 39, vijfde lid, Rv.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer

Beschikking op het onder rekestnummer HA RK 264.2012 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
wonende te [woonplaats],
welk verzoek strekt tot wraking van mr. S.P. Pompe, hierna: voorzieningenrechter.

1.Verloop van de procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het verzoek tot wraking met bijlagen van 9 juli 2012;
  • een proces-verbaal van de zitting van 9 juli 2012 in de zaak met rolnummer 520610 KG ZA 12-912.
De voorzieningenrechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 juli 2012 alwaar verzoeker en de voorzieningenrechter zijn gehoord. Over en weer is in tweede termijn nog gereageerd waarna de behandeling is gesloten.
De uitspraak is mondeling gegeven op 9 juli 2012.
Deze beschikking vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

1.Feiten

a) Verzoeker is door de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam in kort geding gedagvaard om op 9 juli 2012 te verschijnen voor de voorzieningenrechter te Amsterdam.
b) Op 9 juli 2012 heeft in de zaak een mondelinge behandeling ten overstaan van de voorzieningenrechter plaatsgevonden waarvan door de griffier een proces-verbaal is opgemaakt. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft verzoeker de voorzieningenrechter gewraakt.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
De subjectieve grond tot wraking berust samengevat op de gedachte dat de rechter zonder redelijke grond bij monde van de griffier heeft laten weten geen kennis te willen nemen van de door verzoeker voorafgaand aan de zitting ingediende producties. Verzoeker is na indiening daarvan telefonisch door een medewerker van de rechtbank ter kennis gegeven dat producties ook aan de wederpartij verzonden dienen te worden en dat deze indien dat niet zou gebeuren, geweigerd zouden worden. Verzoeker heeft gemotiveerd aangegeven waarom de stukken niet aan de wederpartij verzonden dienen te worden. Door geen kennis te (willen) nemen van deze stukken heeft de voorzieningenrechter bij verzoeker de gerechtvaardigde vrees gewekt deel uit te maken van de door verzoeker in zijn verzoek omschreven criminele organisatie. Er is volgens verzoeker op die grond sprake van een omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de voorzieningenrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert.
2.2
De objectieve wrakingsgrond berust samengevat op de gedachte dat het de ervaring van verzoeker is dat de rechters te ernstig in shock raken als gevolg van de ernstige strafbare feiten die verzoeker onder de aandacht heeft gebracht, om de zaken die hen vervolgens worden voorgelegd te behandelen. Deze omstandigheid voorkomt dat de voorzieningenrechter in de tegen verzoeker aangespannen rechtszaak als de boodschapper van het slechte nieuws, onafhankelijk rechtspreken kan, aldus verzoeker.

3.Gronden van de beslissing

4.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is immers niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.4
Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing zo onjuist is dat deze redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan vanuit vooringenomenheid van de rechter.
4.5
Naar het oordeel van de wrakingskamer is de aan de voorzieningenrechter toe te rekenen beslissing om de door verzoeker ingediende producties niet te accepteren, in het licht van hetgeen daaromtrent ter zitting naar voren is gebracht, onvoldoende grond om van vooringenomenheid te kunnen spreken. Dat de stukken aan de wederpartij moeten worden toegezonden is immers een gevolg van het procesrechtelijke beginsel van hoor en wederhoor. Aan het verzoek om de stukken alsnog ter zitting over te mogen leggen is de rechter niet toegekomen omdat verzoeker de rechter direct bij aanvang van de zaak heeft gewraakt.
4.6
De tweede wrakingsgrond is gericht tegen de Nederlandse rechter in het algemeen en mist een op dit geval en deze rechter toegespitste onderbouwing. Dat kan niet tot wraking leiden. Voor het oordeel dat de rechter bij de beoordeling van de vordering jegens verzoeker partijdig is, dan wel dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, bestaat dan ook geen grond.
4.7
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zijn er termen te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker, voor zover die verzoeken zich richten tot de voorzieningenrechter in deze zaak, niet in behandeling zullen worden genomen. Uit de aard, de inhoud en de woordkeuze van de objectieve wrakingsgrond, als in het verzoek omschreven, trekt de wrakingskamer de conclusie dat verzoeker met zijn verzoek geen rechtens relevante bedoelingen nastreeft, maar slechts het oogmerk heeft een effectieve rechtsgang te belemmeren door reeds op voorhand en zonder concrete onderbouwing, de onpartijdigheid van elke Nederlandse rechter in twijfel te trekken. Het op die grond nog voor aanvang van de behandeling ter zitting wraken van de voorzieningenrechter dient te worden beschouwd als misbruik in de zin van art. 39 lid 4 Rv.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen;
  • bepaalt dat de procedure met zaaknummer HA EXPL 12-149 wordt voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend;
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, J. Knol, en A.W.H. Vink, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.