ECLI:NL:RBAMS:2012:9178

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2012
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
HA RK 12.259
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in een strafzaak wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak gaat het om een mondeling verzoek tot wraking van de rechter, mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, in een strafprocedure. Het verzoek is ingediend door de raadsman van de verzoeker, die stelt dat de rechter zich vooringenomen heeft getoond door buiten aanwezigheid van de verdediging contact te hebben gehad met de officier van justitie. Dit zou in strijd zijn met artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 5 juli 2012, waarbij de verzoeker, zijn raadsman, de rechter en de officier van justitie zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat het overleg tussen de rechter en de officier van justitie uitsluitend betrekking had op de ordening van het dossier en niet over de inhoud daarvan. De rechtbank oordeelt dat de contacten tussen de rechter en de officier van justitie geen schijn van partijdigheid wekten, omdat deze contacten in lijn waren met eerdere afspraken en de strekking van het overleg niet in strijd was met de wet. De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af en bepaalt dat de behandeling van de strafzaak wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het op 5 juli 2012 ter zitting gedane en onder rekestnummer
HA RK 12.259 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het Huis van bewaring “[locatie]” te [plaats],
verzoeker,
raadsman: mr. B.M. Beg,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzitter van de meervoudige kamer, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 5 juli 2012, bij welke gelegenheid de rechtbank verzoeker, de raadsman, de rechter - die heeft verklaard niet in de wraking te berusten - en de officier van justitie heeft gehoord. Bij die gelegenheid heeft de raadsman de volgende stukken besproken en aan de rechtbank overhandigd:
  • het proces-verbaal terechtzitting van 12 april 2012;
  • de brief van de officier van justitie aan de raadsman van 10 mei 2012;
  • de faxbrief van de raadsman aan de strafgriffie, de officier van justitie en de rechter-commissaris van 17 mei 2012;
  • de brief van de officier van justitie aan de raadsman van 7 juni 2012;
  • de brief van de raadsman aan de strafgriffie, de officier van justitie en de rechter-commissaris van 14 juni 2012;
  • de brief van de raadsman aan de strafgriffie, de officier van justitie en de rechter-commissaris van 4 juli 2012.
Na afloop van het debat is na een korte schorsing direct mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt de uitwerking daarvan.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
a. Verzoeker is verdachte in de strafzaak met parketnummer 13/666459-11.
Ter terechtzitting van 12 april 2012 heeft een meervoudige kamer, waarvan de rechter voorzitter is, aan de officier van justitie opdracht gegeven aan het strafdossier een bepaalde ordening te geven. In het proces-verbaal van die zitting is daaromtrent vermeld:
“De officier van justitie wordt bevolen het dossier nogmaals te ordenen. De rechtbank geeft daarbij de voorkeur aan een in één geheel doorgenummerd dossier. Als dat niet mogelijk blijkt te zijn, dient er aan de rechtbank en de verdediging een nieuwe kopie van het
originele dossier te worden verstrekt met één doorlopende inhoudsopgave. Daarbij kan het dossier worden opgedeeld in compartimenten met behulp van tabs om de leesbaarheid te vergroten.”
In de brief van 10 mei 2012 heeft de officier van justitie aan de raadsman meegedeeld op welke wijze het dossier zou worden geordend. Blijkens de brief was dat “in overleg met de rechtbank” zo “afgesproken”.
De raadsman heeft in de brief van 17 mei 2012 opgemerkt dat kennelijk was afgeweken van het bevel van de rechtbank van 12 april 2012, dat achter zijn rug om overleg heeft plaatsgevonden tussen de officier van justitie en de rechtbank, dat deze handelwijze in strijd is met artikel 12 RO en dat buiten zijn aanwezigheid de beslissing van de rechtbank kennelijk is ingetrokken. Hij heeft de officier van justitie en de rechter verzocht om hem te laten weten tussen welke functionarissen de contacten hadden plaatsgevonden, wat de inhoud daarvan was geweest en hem daarvan schriftelijk te berichten.
De officier heeft daarop in haar brief van 7 juni 2012 aan de raadsman meegedeeld dat zij inderdaad overleg heeft gehad met de rechter over de ordening van het dossier en de indeling daarvan, te weten doornummeren of voorzien van een doorlopende index, opdelen in compartimenten en tabs invoegen. In dat overleg is besloten tot het verstrekken van een nieuwe kopie van het originele dossier, met een doorlopende inhoudsopgave, opgedeeld in compartimenten en voorzien van tabbladen. Volgens de officier van justitie betrof het dus overleg over de opdracht van de rechtbank.
Bij brief van 4 juli 2012 heeft de raadsman opnieuw aan de rechter verzocht om te laten weten welke contacten hebben plaatsgevonden met betrekking tot de samenstelling van het dossier. Aan de rechter en de officier van justitie heeft hij verzocht mee te delen op welke wijze het dossier uiteindelijk is samengesteld en op welke wijze dat tot stand is gekomen.
Op 5 juli 2012 is het onderzoek ter terechtzitting voortgezet. Bij aanvang daarvan heeft de voorzitter meegedeeld dat zij contact heeft gehad met de officier van justitie over het dossier. Dit overleg had volgens haar geleid tot een “tussenoplossing”. Daarop heeft de raadsman de rechter verzocht om zich te verschonen. Nadat zij dat geweigerd had, heeft hij namens verzoeker het wrakingsverzoek gedaan.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende - zakelijk weergegeven -gronden.
De rechter heeft zich vooringenomen getoond, dan wel de schijn daarvan gewekt. Het contact dat de rechter buiten aanwezigheid van de raadsman heeft gehad met de officier van justitie is in strijd met artikel 12 van de Wet op de rechterlijke organisatie, hierna RO. De raadsman is door de rechter van dat contact ook niet op de hoogte gesteld. De rechter heeft zelfstandig een beslissing genomen die afwijkt van de eerdere beslissing van de rechtbank. De rechter heeft daarmee de vrees gewekt dat
zij partijdig is. Het wrakingsverzoek is tijdig gedaan, omdat de raadsman pas kort voor de zitting vernam dat de rechter opnieuw voorzitter van de meervoudige kamer zou zijn.

3.De reactie van de rechter

Volgens de rechter heeft zij zich niet partijdig getoond noch de schijn van partijdigheid gewekt. Het is juist dat kort voor de zitting is bepaald dat zij opnieuw voorzitter zou worden van de meervoudige kamer. Als gevolg daarvan hebben de brieven van de raadsman haar pas één dag voor de zitting bereikt. Omdat de raadsman recht had op beantwoording van zijn brieven, wilde de rechter bij aanvang van de zitting met de raadsman bespreken dat haar contact met de officier van justitie betrekking heeft gehad op het ordenen van het dossier en niet over de samenstelling daarvan. Met het woord “tussenoplossing” heeft zij gedoeld op de twee alternatieven die het bevel van de rechtbank van 12 april 2012 bevatte, namelijk het doornummeren van het bestaande dossier of het verstrekken van een nieuwe kopie van het originele dossier met één doorlopende inhoudsopgave. Zij heeft hierover gesproken met de officier van justitie in een kamer die gelegen was naast de kamer waar het dossier was opgeslagen. Daardoor was de rechter in staat het dossier fysiek te zien en kon de officier van justitie haar standpunt over de verkozen ordening van het dossier beter toelichten.

4.De reactie van de officier van justitie

De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij contact met de rechter heeft gezocht, eerst telefonisch en later persoonlijk. Die gesprekken zijn alleen gegaan over de wijze van ordenen van het dossier en niet over de inhoud daarvan. De officier van justitie heeft van de rechtbank de opdracht gekregen om het dossier opnieuw te ordenen. In het kader daarvan bleek het praktischer om het dossier in hoofdstukken in te delen dan het door te nummeren. De gesprekken gingen dus over de index van het dossier, bijvoorbeeld over de vraag of tabbladen al dan niet genummerd moesten worden en of het wenselijk was om in kleur te kopiëren.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerecht-vaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3
De rechtbank stelt vast dat op 12 april 2012 een strafkamer onder voorzitterschap van de rechter aan de officier van justitie de opdracht heeft gegeven aan het strafdossier een bepaalde ordening te geven, dat de officier van justitie daarna met de rechter telefonisch contact heeft opgenomen met het voorstel dit iets anders uit te voeren en dat zij de rechter bij zich heeft uitgenodigd om haar voorstel visueel uit te leggen. Vast staat dat de rechter tot dat doel met de officier van justitie het dossier heeft bekeken en het voorstel heeft besproken. Hun mondeling contact had uitsluitend betrekking op de ordening die aan het dossier moest worden gegeven. Over de inhoud daarvan is niet gesproken. De rechter is akkoord gegaan met het voorstel en de officier van justitie heeft daaraan vervolgens uitvoering gegeven. Aan de op 12 april 2012 gegeven opdracht is dus een iets anders uitvoering gegeven dan in het proces-verbaal van die dag is vermeld. De officier van justitie heeft de raadsman van verzoeker van het voorgaande vrijwel onmiddellijk hierna op de hoogte gesteld.
5.4
Verzoeker klaagt niet over het resultaat van dit overleg, maar wel over het feit dat dit buiten aanwezigheid van de verdediging heeft plaatsgevonden. Volgens hem had de gegeven opdracht uitsluitend ter terechtzitting gewijzigd mogen worden. Dit onderling overleg buiten de verdediging om, zo stelt verzoeker, heeft bij hem de objectief gerechtvaardigde vrees gewekt dat de rechter niet onpartijdig is.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft dit onderling overleg tussen officier van justitie en rechter buiten aanwezigheid van de verdediging deze vrees niet kunnen wekken. De contacten die de rechter met de officier van justitie heeft gehad, hebben uitsluitend de ordening van het dossier tot onderwerp gehad. Over de inhoud daarvan is niet gesproken. Bovendien was de strekking en uitkomst van dit overleg geheel in lijn met de eerder ter terechtzitting besproken varianten. Kennelijk was het het meest praktisch dat toch nog een iets andere oplossing werd gekozen en over die oplossing klaagt verzoeker niet. Waar de rechter ter gelegenheid van de terechtzitting van heden heeft gesproken over een tussenoplossing, heeft zij, naar verzoeker heeft moeten begrijpen, slechts bedoeld uit te leggen dat een iets andere variant als oplossing was gekozen dan eerder besproken.
5.6
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat artikel 12 RO contacten zoals de hier besproken contacten tussen een rechter en een officier van justitie niet verbiedt.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de strafzaak van verzoeker met parketnummer 13/666459-11 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter en mrs. K.A. Brunner en P.H.A. Knol, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.