ECLI:NL:RBAMS:2012:9135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2012
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
HA RK 12-136
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juli 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. E.R.S.M. Marres, kantonrechter te Amsterdam. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 18 april 2012, naar aanleiding van een vonnis van 5 april 2012 waarin de vordering van verzoeker werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het verzoek ontvankelijk was, omdat de termijn tussen het vonnis en het indienen van het verzoek niet te lang was. De verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat hij een door verzoeker ingediende conclusie van dupliek in reconventie had geweigerd, terwijl eerdere stukken wel waren geaccepteerd. De rechter heeft in zijn reactie aangegeven dat de weigering van de conclusie gebaseerd was op het Landelijk rolreglement voor de Sector Kanton, dat voorschrijft dat per fax ingediende conclusies niet worden aanvaard. De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker en de reactie van de rechter zorgvuldig gewogen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure met zaaknummer CV 11-25930 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beschikking op het bij brief van 18 april 2012 gedane en onder rekestnummer HA RK 12-136 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E.R.S.M. Marres, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
het schriftelijke verzoek tot wraking van 18 april 2012, met bijlagen;
de schriftelijke reactie van de rechter 18 juni 2012;
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 juni 2012 waar verzoeker en de rechter, vergezeld door zijn teamvoorzitter, zijn verschenen. Verzoeker heeft het verzoek ter zitting nader toegelicht aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.
De rechter heeft het verzoek bestreden.
Over en weer is in tweede termijn nog gereageerd, waarna de behandeling is gesloten. De uitspraak is nader bepaald op 6 juli 2012.

1.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan.
a) Verzoeker is eiser in conventie en gedaagde in reconventie in een bij de rechter aanhangige zaak onder nummer CV 11-25930.
b) Een door klager in de procedure ingediende conclusie van dupliek in reconventie is door de rechter geweigerd.
c) Bij vonnis van 5 april 2012 heeft de rechter de door verzoeker in conventie ingestelde vordering afgewezen en in reconventie partijen opgeroepen voor een comparitie.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1
Aan het verzoek wordt samengevat ten grondslag gelegd dat de rechter een door verzoeker per fax ingediende conclusie van dupliek in reconventie heeft geweigerd, terwijl een eerder per fax toegezonden conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie zonder enige opmerking is ontvangen en aanvaard. Nadat door verzoeker alsnog de originele stukken waren verzonden is hem door de griffier schriftelijk medegedeeld dat hij geacht werd bekend te zijn met het feit dat de originele stukken een dag voor de zitting ontvangen dienen te zijn. Daarnaast werd medegedeeld dat de rechter geen reden zag om aan te nemen dat de brief waarin gelegenheid geboden wordt tot herstel niet ontvangen zou zijn. Een dergelijke brief is echter niet door hem ontvangen. Vanzelfsprekend zou verzoeker aan een dergelijk verzoek gehoor gegeven hebben. Gezien de korte termijn tussen twee rolzittingen, wordt door de griffie in dit soort gevallen doorgaans per telefoon contact gezocht met het verzoek de originele stukken toe te zenden. Dit is niet gebeurd. Daarbij behoefde verzoeker evenmin te vermoeden dat een per telefax verzonden exemplaar niet zou volstaan aangezien dit eerder ook geaccepteerd is en de stukken geen bijlagen bevatten die door de verzending slecht leesbaar zouden zijn. Verzoeker acht dit onbegrijpelijk.
2.2
Op 5 april 2012 heeft de rechter vonnis gewezen. In dit vonnis is de vordering van verzoeker afgewezen zonder dat voorafgaand een comparitie gelast is. Het vonnis bevat naast een volstrekt onjuiste feitenweergave, welke niet steunt op het procesdossier, een aantal onbegrijpelijke beslissingen. Anders dan in het vonnis vermeld is er nimmer een tweede beroep geweest. Er is een tweede bezwaar-schriftprocedure gevolgd waarbij de Verklaring omtrent gedrag (VOG) verleend is. Deze procedure is daarbij, in strijd met de vaststelling in het vonnis, niet door de huidige gemachtigde doch door verzoeker gevoerd. Anders dan door de rechter is overwogen betrof de declaratie van verzoeker niet de werkzaamheden in het beroep, doch de voorafgaande werkzaamheden in de bezwaarfase die overeenkomstig de opdracht zijn uitgevoerd. De wederpartij heeft zich niet tot verzoeker gewend om de zaak aan de rechter voor te leggen doch om zo spoedig mogelijk over een VOG te kunnen beschikken. De zaak is nooit voor een rechter geweest.
2.3
Een ander volstrekt onbegrijpelijke en ongemotiveerde beslissing is dat de vordering in conventie zonder een inlichtingencomparitie werd afgewezen. Een motivering waarom voorbij gegaan wordt aan de door verzoeker aangevoerde argumenten ontbreekt geheel. Sterker, uit niets blijkt dat door de rechter kennis is genomen van de door hem aangevoerde argumenten. In reconventie beveelt de rechter daarentegen wel een inlichtingencomparitie. De rechter wenst nadere inlichtingen over de onderbouwing van de schadevordering, hetgeen ziet op de hoogte van de schadevergoeding. Aan de vraag of er überhaupt schade is geleden wordt geheel voorbij gegaan. Dit terwijl de door verzoeker aangevoerde verweren daar wel aanleiding toe geven. Uit een brief van de gemachtigde van de wederpartij blijkt dat deze de rechtsoverweging op dezelfde wijze heeft gelezen als verzoeker.
2.4
Uit het hiervoor gestelde volgt dat de rechter een vonnis gewezen heeft waarbij middels een onnodig formele opstelling de conclusie van dupliek in reconventie buiten beschouwing is gelaten. Vervolgens blijkt niet dat de rechter op enige wijze kennis heeft genomen van de in eerdere processtukken door verzoeker aangevoerde feiten of argumenten. Het gehele vonnis is gebaseerd op het standpunt van de wederpartij waarbij overigens enkele vaststaande doch essentiële feiten onjuist weergegeven worden.
2.5
Verder heeft de rechter het onnodig geacht een comparitie te gelasten overeenkomstig de verplichting ex artikel 131 Rv, terwijl niet gemotiveerd is waarom deze zaak niet geschikt zou zijn voor een comparitie. Vervolgens is wel een comparitie bevolen ten aanzien van de vordering in reconventie, terwijl niet valt in te zien waarom beide vorderingen niet in één comparitie behandeld kunnen worden. De rechter heeft echter meteen vonnis gewezen en de vordering in conventie afgewezen.
2.6
Uit het gehele procesverloop volgt een duidelijke tendens van nadelige en onbegrijpelijke beslissingen die samen een zwaarwegende aanwijzing opleveren van vooringenomenheid van de rechter.

3.De reactie van de rechter

3.1
De rechter heeft aangevoerd dat de wet voorschrijft dat een wrakingsverzoek wordt gedaan, zodra de verzoeker met de betreffende feiten bekend is geworden. Het wrakingsverzoek dateert van 19 april 2012, geruime tijd nadat verzoeker op de hoogte kwam van de feiten waarop hij zich beroept. De rechter refereert zich aan het oordeel van de wrakingskamer omtrent de gevolgen van dit tijdsverloop.
3.2
De rechter heeft voorts aangevoerd dat de wet aan een beslissing omtrent het houden van een comparitie na antwoord geen motiveringseisen stelt. In de praktijk - in ieder geval in de kantonpraktijk - zal men in instructievonnissen slechts bij uitzondering een concrete motivering aantreffen. Hoe met het achterwege laten daarvan bij verzoeker de vrees zou zijn gewekt voor rechterlijke partijdigheid, is de rechter niet duidelijk.
3.3
De constatering dat verzoeker zijn conclusie van dupliek in reconventie niet tijdig op de voorgeschreven wijze heeft ingediend, berust op art. 2.2 van het Landelijk rolreglement voor de Sector Kanton. Uit dat reglement volgt dat per fax ingediende conclusies niet worden aanvaard. De griffie heeft verzoeker vervolgens schriftelijk medegedeeld dat de originele stukken op de rol van 26 januari 2012 konden worden ingediend. Daarbij wordt gewezen op het feit dat de per fax verzonden stukken geacht worden niet te zijn ingediend, wanneer de originele conclusie niet tijdig ter griffie wordt ontvangen. Ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat verzoeker dat schrijven niet tijdig heeft ontvangen, valt uit de toepassing van het rolreglement geen vrees voor rechterlijke partijdigheid af te leiden. Dat wordt niet anders door de constatering dat de griffie de per fax ingediende repliek/antwoordconclusie van verzoeker wél heeft aanvaard.
3.4
Dat in het vonnis de woorden beroep en bezwaar zijn verwisseld berust op een kennelijke verschrijving. De overweging dat de wederpartij in de fase van het tweede bezwaar bijstand van zijn huidige gemachtigde heeft gehad is uit de stukken afgeleid. Duidelijk is dat verzoekers het oneens is met de beslissing, maar de rechter acht het niet gepast dat hij in het kader van een tegen hem gericht wrakingsverzoek of in welk ander verband dan ook zijn eerdere beslissing inhoudelijk verdedigt, toelicht of nader onderbouwt.
3.5
Nadat de zaak was afgeconcludeerd, zag de rechter geen aanleiding om in conventie een inlichtingencomparitie te gelasten. Anders dan verzoeker suggereert, is er ook geen motiveringsplicht voor de beslissing om in dat stadium van een procedure geen inlichtingencomparitie te gelasten.
3.6
Het bezwaar dat voorbij is gegaan aan de vraag of er überhaupt schade is geleden - zo zal ook ter comparitie blijken - berust op een onjuiste lezing van het vonnis. Waar overwogen is dat de onderbouwing van de reconventionele schadevordering vooralsnog niet toereikend voorkomt, kan dat immers zowel het bestaan als de omvang van de beweerde schade betreffen.
De rechter is dan ook van mening dat de wraking ongegrond moet worden verklaard.

4.De ontvankelijkheid van het verzoek

4.1
Op grond van artikel 36 Sv wordt het wrakingsverzoek gedaan zodra feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.2
Naar het oordeel van de wrakingskamer is de termijn gelegen tussen 5 april 2012, de datum waarop het vonnis is gewezen en de termijn waarop het verzoek is gedaan niet dermate lang dat verzoeker het verzoek niet tijdig heeft gedaan. Aan verzoeker mag enige bedenktijd worden gegund alvorens het verzoek in te dienen. Verzoeker heeft aannemelijk gemaakt dat hij de tijd gelegen tussen kennisneming van de beslissing en indiening van het verzoekschrift nodig heeft gehad voor het opstellen daarvan. Verzoeker kan in zijn verzoek worden ontvangen.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv, dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
5.3
Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten systeem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt - wat hier niet aan de orde is -, vormt dat op zichzelf
beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist zijn, maar om te onderzoeken of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
5.4
Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing, waaronder begrepen de motivering, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan door vooringenomenheid van de rechter.
5.5
Dat is niet het geval. De bevoegdheid om de vordering van verzoeker in conventie af te wijzen zonder dat voorafgaand een comparitie is gelast, behoort tot het rechterlijk domein. De weigering van de uitsluitend per fax ingediende conclusie is gebaseerd op het Landelijk rolreglement voor de Sector Kanton. Deze beslissingen, ook indien deze in onderlinge samenhang worden bekeken, noch de motivering of het achterwege laten daarvan, leveren een feit op waarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechter. Dit volgt evenmin uit de overige ter zitting aangevoerde stellingen van verzoekers.
5.6
Uit de motivering van de beslissing om in reconventie nog wel een comparitie te gelasten is geen (schijn van) vooringenomenheid jegens verzoeker af te leiden. De door verzoeker op dat punt gegeven uitleg valt niet in de motivering te lezen. Verzoeker krijgt op de comparitie nog de gelegenheid zijn standpunt omtrent de reconventionele vordering naar voren te brengen. Dat de wederpartij de rechtsoverweging op dezelfde wijze zou hebben gelezen als verzoeker doet hieraan niet af. Voor het oordeel dat de rechter bij de beoordeling van de vordering jegens verzoeker partijdig is, dan wel dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, bestaat dan ook geen grond.
6. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet zijn gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 verklaart het verzoek ontvankelijk;
 wijst het verzoek tot wraking af;
 bepaalt dat de procedure met zaaknummer CV 11-25930 wordt voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend;
Aldus gegeven door mrs. C.P.E. Meewise, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en C.L.J.M. de Waal, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.