In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2012 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een besloten vennootschap, vertegenwoordigd door mr. R. Moszkowicz, tegen mr. I.H.J. Konings, de rechter die de zaak behandelde. Het wrakingsverzoek was ingediend op 12 april 2012 en betrof een procedure waarin verzoekster betrokken was als eisende partij in een civiele zaak. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen grond was voor de vrees van partijdigheid van de rechter. De rechter had een beslissing genomen die niet onbegrijpelijk was, en de anti-misbruikbepaling werd toegepast. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek kennelijk was ingediend om de voortgang van de procedure te frustreren.
De procedure begon met een getuigenverhoor op 12 april 2012, waarbij de advocaat van verzoekster zich wenste te ontrekken. Mr. Moszkowicz vroeg om aanhouding van het getuigenverhoor, maar de rechter besloot de aanwezige getuige van de tegenpartij te horen. Dit leidde tot bezwaren van mr. Moszkowicz, die stelde dat de beslissing van de rechter onbegrijpelijk was en de schijn van partijdigheid wekte. De rechter verdedigde haar beslissing door te wijzen op de lange duur van de procedure en de belangen van de tegenpartij.
De rechtbank concludeerde dat de gronden voor het wrakingsverzoek onvoldoende waren en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. Bovendien was de rechter in kwestie niet dezelfde rechter die in een andere zaak een verzoek tot aanhouding had afgewezen, wat ook een argument van mr. Moszkowicz was. De rechtbank besloot dat het wrakingsverzoek misbruik van recht was en dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zou worden genomen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en tegen deze beslissing stond geen voorziening open.