ECLI:NL:RBAMS:2012:8200

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
13-706692-12 RK 12-6176
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering aan Frankrijk op basis van onvoldoende omschreven strafrechtelijke betrokkenheid

Op 30 november 2012 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank constateerde dat de strafrechtelijk verwijtbare betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feitencomplex onvoldoende was omschreven in het EAB. De uitvaardigende justitiële autoriteit had geen aanvullende gegevens kunnen verstrekken, wat leidde tot een schending van artikel 2, tweede lid onder e van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank weigerde daarom de verzochte overlevering aan Frankrijk.

De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 23 augustus 2012. Het EAB was uitgevaardigd op 19 juni 2012 door het Tribunal de Grande Instance de Marseille en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij zes strafbare feiten volgens het Franse recht. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

Tijdens de procesgang zijn er verschillende zittingen geweest, waarbij de rechtbank op 16 oktober 2012 een tussenbeslissing heeft genomen omdat het onderzoek niet volledig was. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om nadere informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te verkrijgen. Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de informatie in het EAB niet voldeed aan de vereisten van de OLW, wat leidde tot de weigering van de overlevering. De rechtbank heeft de geschorste gevangenhouding opgeheven en verklaarde dat er geen gewoon rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/706692-12
RK nummer: 12/6176
Datum uitspraak: 30 november 2012
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 augustus 2012 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juni 2012 door het Tribunal de Grande Instance de Marseille, Frankrijk, en strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon:
[opgeëiste persoon]
geboren te [plaats] op [1977],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en verblijvend op het adres [adres 1], [postcode] [plaats 1],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De eerste behandeling van de vordering vond plaats op 2 oktober 2012. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. T.P. van der Eerden.
De rechtbank heeft op 16 oktober 2012 een tussenbeslissing gewezen aangezien haar onder de beraadslaging is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
De behandeling van de vordering is voortgezet op 16 november 2012. Ook nu heeft het verhoor plaatsgevonden in tegenwoordigheid van genoemde officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft zich opnieuw doen bijstaan door zijn raadsman.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen, omdat de rechtbank het noodzakelijk heeft geoordeeld dat er nadere informatie werd ingewonnen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit, zoals nader omschreven in de tussenbeslissing.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij onder meer de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrant issued on 10 May 2012 by the investigating judge.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan zes naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in rubriek e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze tussenuitspraak gehecht.

4.De tussenbeslissing

Bij faxbericht van 24 augustus 2012 is namens de officier van justitie de volgende vraag gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
Mr. [opgeëiste persoon] has a large business in ‘container shipping’. For this reason his involvement in the shipping of containers does not in itself seem to substantiate the intentional involvement in the carriage of the drugs in those containers.
Would it be possible to provide us with some more information as to why he is suspected of intentionally and knowingly shipping the cannabis resin in the supposedly empty containers?
Dit faxbericht houdt onder meer nog de volgende opmerking in:
If we could assist you by an interrogation of mr. [opgeëiste persoon] with regard to the suspicions against him, or the involvement of others – we would be happy to do so.
De rechtbank heeft na de behandeling van de vordering op 2 oktober 2012 geconstateerd dat de uitvaardigende justitiële autoriteit deze vraag (nog) niet had beantwoord. Een reactie op de suggestie van een rogatoir verhoor van de opgeëiste persoon in Nederland is eveneens uitgebleven.
In verband hiermee is het onderzoek ter zitting bij uitspraak d.d. 16 oktober 2012 heropend, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de beantwoording van de vraag en een reactie op de suggestie te bewerkstelligen.

5.Reactie van de uitvaardigende justitiële autoriteit

Per e-mail d.d. 11 november 2012 heeft de vicevoorzitter belast met het onderzoek namens de uitvaardigende justitiële autoriteit op de door het IRC gestelde vragen geantwoord.
In deze e-mail valt te lezen dat
  • de onderzoeksrechter geen verdere gegevens over de mogelijke betrokkenheid van de opgeëiste persoon heeft dan datgene dat al staat vermeld in de samenvatting van de feiten van het EAB.
  • dat het de oorspronkelijke wens van de onderzoeksrechter was dat de opgeëiste persoon als verdachte in Nederland gehoord zou worden in het kader van een internationale rogatoire commissie en dat vervolgens, afhankelijk van de ingewonnen informatie gedurende het verhoor, mogelijk een EAB zou worden uitgevaardigd.
  • dat op 13 september 2011 een coördinatiebijeenkomst heeft plaatsgevonden bij ‘Eurojust’ en dat tijdens die bijeenkomst is gebleken dat een EAB zou moeten worden uitgevaardigd nog voordat kon worden overgegaan tot een verhoor.
Ten slotte verklaart de onderzoeksrechter het volgende:
‘Mocht de opgeëiste persoon niet in aanmerking komen voor een uitlevering op basis van het EAB, dan zou ik als het genoemde bevel is verlopen, een internationale rogatoire commissie willen uitvaardigen zodat hij gehoord kan worden als verdachte, wat mijn oorspronkelijke wens was’.

6.De vereisten van artikel 2, tweede lid onder e OLW

Artikel 2, tweede lid OLW bepaalt aan welke vereisten een EAB moet voldoen en welke gegevens een EAB ten minste moet bevatten. Artikel 2, tweede lid onder e OLW bepaalt dat een EAB in elk geval een beschrijving moet bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit.
In het kader van dit artikel is door de officier van justitie op 24 augustus 2012 nadere informatie opgevraagd met betrekking tot de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, met name in verband met de omstandigheid dat
involvement in the shipping of containers does not in itself seem to substantiate the intentional involvement in the carriage of the drugs in those containers.”
Ook de rechtbank heeft het noodzakelijk geoordeeld dat de in het EAB beschreven betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de feiten nader wordt omschreven, zoals vermeld in de faxbrief van 24 augustus 2012 van de Officier van Justitie, en heeft met dat doel het onderzoek heropend.
Uit het antwoord van de onderzoeksrechter blijkt dat er geen verdere gegevens zijn over de (mogelijke) betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het in het EAB omschreven feitencomplex dan die reeds in het EAB vermeld staan.
De rechtbank stelt dan ook vast dat de strafrechtelijk verwijtbare betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feitencomplex onvoldoende staat omschreven in het EAB, terwijl de uitvaardigende justitiële autoriteit geen verdere gegevens op dit punt heeft kunnen verstrekken.
Dit levert een ongenoegzaamheid op en een schending van artikel 2, tweede lid onder e OLW.
De rechtbank zal mitsdien de verzochte overlevering weigeren en zich over de overige gevoerde verweren niet verder uitlaten.

7. Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8. Beslissing

WEIGERTde opgeëiste persoon
[opgeëiste persoon]over te leveren aan het Tribunal de Grande Instance de Marseille, Frankrijk, ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
HEFT OPde geschorste gevangenhouding.
Aldus gedaan door
mr. S.A. Krenning, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 november 2012.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]