4.5.In dit geding, in de relatie tussen BDN en [gedaagde 1], kan als vaststaand worden aangenomen dat [naam vennootschap 3] de partij was op wie de verbintenis rustte om de facturen te betalen. [gedaagde 1] heeft voorts niet betwist dat de facturen inhoudelijk correct zijn; BDN heeft bij dagvaarding nog gewezen op door [gedaagde 1] in een e-maildiscussie aangevoerde argumenten om de facturen onbetaald te laten en BDN heeft daar vervolgens in het lichaam van de dagvaarding ook weerwoord op gegeven, maar [gedaagde 1] heeft bij zijn antwoord in dit geding niet aangevoerd dat de facturen om bepaalde redenen niet zouden behoeven te worden voldaan. In dit geding, in de relatie tussen BDN en [gedaagde 1], kan dus ook als vaststaand worden aangenomen dat de op [naam vennootschap 3] rustende verbintenis om de facturen te betalen, is blijven voortbestaan omdat er geen grond was om die betaling op te schorten of om aan te nemen dat die betalingsverbintenis om wat voor reden dan ook teniet is gegaan.
4.5.1.Voorts kan als vaststaand worden aangenomen dat er bij [naam vennootschap 3], toen zij op 16 april 2010 werd ontbonden, geen baten meer aanwezig waren, en dat zij niet in staat is om aan haar betalingsverplichting jegens BDN te voldoen.
4.5.2.Ten slotte stelt de rechtbank vast dat, zoals BDN terecht aanvoert, niet de bestuurder van [naam vennootschap 3], maar [gedaagde 1] de overeenkomst van opdracht tussen [naam vennootschap 3] en BDN feitelijk tot stand heeft gebracht en dat niet de bestuurder maar slechts [gedaagde 1] namens [naam vennootschap 3] aan die overeenkomst inhoud heeft gegeven. De ter comparitie namens [gedaagde 1] ingenomen stelling dat ook de bestuurder van [naam vennootschap 3] instructies gaf, mist onderbouwing. BDN heeft onbetwist gesteld dat de enige bemoeienis die deze statutair bestuurder heeft gehad, bestaat uit het – op instructie van [gedaagde 1] – tekenen van de Engagement Letter. [gedaagde 1] was degene die BDN verzocht aan [naam vennootschap 3] te declareren, en die vervolgens alle instructies met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden heeft gegeven.
4.5.3.BDN doet een beroep op de in jurisprudentie aanvaarde norm voor bestuurdersaansprakelijkheid, inhoudende dat een bestuurder die heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar contractuele verplichtingen niet nakomt, naast de vennootschap zelf aansprakelijk kan zijn jegens een schuldeiser van de vennootschap wanneer die schuldeiser is benadeeld door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering (zie in dit verband Hoge Raad 18 december 2006, LJN: AZ0758). Deze norm is naar analogie van toepassing op degene die formeel geen bestuurder is maar die rol feitelijk wel vervult, zoals dat voor [gedaagde 1] moet worden aangenomen op grond van het zojuist onder 4.5.2 overwogene. Het in artikel 2:248 leden 1 en 7 BW bepaalde, met name de in lid 7 bedoelde ‘feitelijk beleidsbepaler’ is in dit kader irrelevant (verwezen wordt in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank van 25 augustus 2010, LJN: BP1022). Wat betreft de toepasselijkheid van de bovengenoemde Nederlands-rechtelijke norm voor bestuurdersaansprakelijkheid ten opzichte van een Arubaanse vennootschap, wordt verwezen naar het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 11 juni 2008 (LJN: BF2830).
4.5.4.Vaststaat dat BDN is benadeeld omdat [naam vennootschap 3] de facturen onbetaald heeft gelaten en voor de vordering geen verhaal meer biedt. Met verwijzing naar de zojuist aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad wordt overwogen dat alleen dan mag worden aangenomen dat [gedaagde 1] jegens BDN, als schuldeiser van [naam vennootschap 3], onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op de op een bestuurder rustende verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Meer specifiek, [gedaagde 1] kan voor schade van BDN aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als feitelijk bestuurder ten opzichte van BDN in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat [gedaagde 1] wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van [naam vennootschap 3] tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.
4.5.5.De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 1] persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de benadeling van BDN. [gedaagde 1] heeft betaling van de facturen tegengehouden en heeft bewerkstelligd dat [naam vennootschap 3] voor de vordering van BDN geen verhaal biedt. Nu [gedaagde 1] in de door BDN overgelegde e-mailcorrespondentie, die specifiek betrekking heeft op de drie onder 2.6 genoemde facturen, diverse klachten over BDN uit, en kennelijk weigert deze facturen te voldoen, moet het ervoor worden gehouden dat hij – als enig beleidsbepaler – heeft tegengehouden dat [naam vennootschap 3] deze voldeed. Als enig eigenaar en enig beleidsbepaler van [naam vennootschap 3] moet het er daarnaast voor worden gehouden dat het [gedaagde 1] is geweest die het ertoe heeft geleid dat die vennootschap is ontbonden, wetende dat BDN – op zijn verzoek – de werkzaamheden bij deze vennootschap in rekening had gebracht en dat de facturen met betrekking tot die werkzaamheden niet waren voldaan. Dit een en ander betekent dat [gedaagde 1] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door BDN geleden schade.
4.5.6.De omvang van de schade wordt door BDN begroot op de hoogte van de onbetaald gebleven facturen. Dit is door [gedaagde 1] niet betwist en komt de rechtbank, gegeven de voorgaande beoordeling, ook als een juiste begroting voor.
4.5.7.Wat betreft de wettelijke rente betwist [gedaagde 1] dat deze vanaf 23 februari 2010 zou zijn verschuldigd nu BDN niet onderbouwt waarom de rente vanaf die datum zou zijn verschuldigd. De rechtbank begrijpt de gevorderde ingangsdatum van wettelijke rente aldus dat BDN deze heeft willen doen aansluiten bij de betalingstermijn van de verschillende facturen, namelijk veertien dagen zoals op de facturen vermeld. Kennelijk heeft BDN zich in het petitum echter vergist, nu de voornoemde ingangsdatum van wettelijke rente niet aansluit bij de betalingstermijnen van de hier besproken facturen van 18 november 2008, 18 december 2008 en 18 februari 2009, maar wel bij de betalingstermijnen van de hierna nog te bespreken facturen van de afdeling notariaat van BDN, die alle dateren van 9 februari 2010. Constaterende dat de betalingstermijnen van de hier aan de orde zijnde facturen reeds waren verlopen vanaf 23 februari 2010, voorts overwegende dat die betalingstermijnen moeten worden beschouwd als fatale termijnen zoals bedoeld in artikel 6:83 sub a BW nu [gedaagde 1] niet stelt dat de termijnen een andere strekking hebben zodat de door [naam vennootschap 3] verschuldigde wettelijke rente is gaan lopen vanaf 23 februari 2010, leent de gevorderde wettelijke rente zich voor toewijzing, ervan uitgaande dat, de onrechtmatige daad weggedacht, [naam vennootschap 3] aan haar betalingsverplichtingen zou hebben voldaan.
Vordering III ten bedrage van € 2.790,85