2.Beoordeling van het beroep
2.1.Eiser heeft in beroep in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder met het bestreden besluit niet heeft voldaan aan de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2010, door het besluit in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb opnieuw te laten ondertekenen door[betrokkene]. Eiser meent dat aan het bestreden besluit een bevoegdheidsgebrek kleeft.
2.2.In artikel 10:3, derde lid, van de Awb - voor zover hier van belang - is bepaald dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
2.3.In artikel 14, eerste lid, van de Verordening op de Stadsdelen (de Verordening) is bepaald dat ten aanzien van ondertekening en opening van stukken van de deelraad de artikelen 32a en 74 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing zijn op de voorzitter van het dagelijks bestuur.
2.4.In artikel 32a van de Gemeentewet is onder meer bepaald dat de stukken die van de raad uitgaan, door de burgemeester worden ondertekend en door de griffier worden medeondertekend.
2.5.Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb. Het bestreden besluit is op juiste wijze genomen, nu uit artikel 14, eerste lid, van de Verordening en het bepaalde in artikel 32a van de Gemeentewet, volgt dat het bestreden besluit diende te worden ondertekend door de Stadsdeelraadvoorzitter (in dit geval[naam 1]) en diende te worden medeondertekend door de griffier (in dit geval[betrokkene]). De rechtbank heeft verder geen aanwijzingen gevonden voor de stelling van eiser dat er geen volledige heroverweging in bezwaar heeft plaatsgevonden, omdat[betrokkene] opnieuw haar handtekening onder het bestreden besluit heeft gezet. Uit de toelichting van[betrokkene] ter zitting volgt dat zij tijdens de stadsdeelvergadering, waar het bestreden besluit aan bod is gekomen, geen spreekruimte dan wel invloed heeft gehad op de besluitvorming door de Stadsdeelraad. Ook overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er geen sprake zou zijn van een volledige en objectieve heroverweging. Deze grond faalt.
2.6.Eiser heeft verder in beroep aangevoerd dat hij na de vernietiging door de rechtbank van het besluit van 24 september 2009 ten onrechte niet is gehoord. Eiser heeft ter zitting uiteengezet dat hij hiermee niet heeft bedoeld aan te voeren dat de hoorplicht van artikel 7:2 van de Awb is geschonden, maar dat hij had moeten worden uitgenodigd voor de stadsdeelraadvergadering van 15 maart 2011, alwaar een beslissing is genomen op zijn bezwaarschrift.
2.7.De rechtbank overweegt dat verweerder geen wettelijk voorschrift heeft geschonden door eiser niet uit te nodigen voor de stadsdeelraadvergadering van 15 maart 2011. Voor zover eiser betoogt dat[betrokkene] wel aanwezig was bij deze vergadering en hij om die reden ook had moeten worden uitgenodigd, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor onder 2.5. heeft overwogen. Ook[betrokkene] is tijdens de stadsdeelvergadering niet gehoord over de te nemen beslissing. Deze grond faalt.
Ten aanzien van het ontslag
2.8.Eiser heeft in beroep aangevoerd dat alle beoordelingen en voortgangsgesprekken hebben plaatsgevonden in strijd met de Leidraad “Doel-bewust-beoordelen. Hantering formulier ‘plannings- en voortgangsgesprek’/’beoordelingsgesprek” uit februari 1998 (hierna: de Leidraad). Zo zijn niet alle gesprekken door twee beoordelaars gevoerd en zijn niet alle verslagen op de juiste wijze tot stand gekomen, dan wel ondertekend.
2.9.De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat uit de Leidraad niet volgt dat alle gesprekken door twee beoordelaars moeten worden gevoerd en de verslagen door twee beoordelaars moeten worden ondertekend. De NRGA bevat evenmin een dergelijke verplichting. Verder overweegt de rechtbank dat, al zou de Leidraad in deze zaak niet of niet geheel zijn gevolgd, eiser aan de Leidraad geen rechten kan ontlenen, nu deze moet worden gekwalificeerd als een interne instructie waarin wordt uitgelegd hoe de verschillende formulieren moeten worden ingevuld en gebruikt. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat de verslagen niet zorgvuldig tot stand zouden zijn gekomen. Deze grond slaagt niet.
2.10.Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat zijn functioneren in zodanige mate tekortschiet dat dit in redelijkheid tot een ongeschiktheidsontslag kan leiden.
2.11.Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser ongeschikt is voor de functie van [functie]. Zo is volgens verweerder het beeld ontstaan dat het eiser aan de voor de functie benodigde zelfstandigheid ontbreekt, dat hij niet met kritiek en/of suggesties van anderen weet om te gaan, dat de samenwerking en het contact met de griffier [betrokkene]) en de overige griffiemedewerkers zeer te wensen overliet en dat eiser een verkeerde houding had, die tevens een schadelijk effect op de afdeling had. Uit de gespreks- en beoordelingsverslagen volgt verder dat eiser op onderdelen steeds onvoldoende heeft gescoord. Eiser is daarbij herhaaldelijk gewezen op zijn houding en gedrag en er zijn hem veel kansen geboden om zijn houding en gedrag te wijzigen en aan te tonen dat hij wel geschikt is voor zijn functie.
2.12.In artikel 12.12, aanhef en onder a, van de NRGA is bepaald dat de ambtenaar geheel of gedeeltelijk kan worden ontslagen als hij ongeschikt of onbekwaam is voor de verdere vervulling van zijn functie, anders dan door ziekte of gebreken.
2.13.Uit de gedingstukken volgt dat er op 8 februari 2007 een functioneringsgesprek is gehouden waarin is besproken dat het probleemoplossende vermogen van eiser een te ontwikkelen punt is. Uit de beoordeling van 7 november 2007 volgt dat het aspect “Zelfstandigheid” een aandachtspunt blijft en dat op dit punt sprake is van een achteruitgang ten opzichte van eerdere beoordelingen. Het nemen van beslissingen gaat niet goed en de samenwerking en communicatie tussen eiser en de andere medewerkers is verslechterd. Het leiding ontvangen en het krijgen van feed back levert problemen op. Tijdens een voortgangsgesprek op 26 maart 2008 is gesproken over drie punten die volgens eisers leidinggevende verbeterd zouden moeten worden: zelfstandigheid, contact met de griffie en houding. Op 29 oktober 2008 is eiser beoordeeld over de periode november 2007 tot oktober 2008. Op het aspect “Samenwerking” scoort eiser een E (voldoet niet aan de vereisten) en op het aspect “Efficiency” scoort eiser een D (blijft soms onder de norm). De totaalscore is een D (blijft soms onder de norm). Uit de toelichting volgt dat de samenwerking tussen eiser en de overige medewerkers op de griffie slecht verloopt. Eén van de oorzaken is dat eiser moeite heeft opdrachten correct uit te voeren en vervolgens niet goed reageert op suggesties en aanwijzingen van anderen op zijn werk. Eiser ervaart correcties op zijn werk als intimiderend. Opdrachten van zijn leidinggevende erkent hij niet. Hij geeft onvoldoende blijk van kritisch vermogen ten aanzien van zijn eigen functioneren. Eisers gedrag heeft een negatieve invloed op de sfeer op de griffie. Verder is de kwaliteit van eisers werk in rustige tijden in orde, maar komt de kwaliteit bij tijdstuk onder druk te staan. Eiser stelt dan onvoldoende prioriteiten en het werk komt dan niet af of heeft niet de vereiste kwaliteit.
2.14.De rechtbank overweegt dat eiser tegen de beoordeling van 7 november 2007 geen bezwaar heeft gemaakt, zodat deze in rechte onaantastbaar is geworden. Naar aanleiding van de beoordeling van 29 oktober 2008 heeft eiser bij e-mailbericht van 20 november 2008 laten weten dat hij deze beoordeling niet wil ondertekenen. Volgens eiser is de beoordeling subjectief en berust deze niet op meetbare werkafspraken die van te voren zijn vastgesteld. Eiser heeft de beoordeling zelf echter niet inhoudelijk betwist. Gelet op hetgeen is weergegeven onder 2.13. is de rechtbank van oordeel dat kan worden geconcludeerd dat eiser niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het vervullen van de functie zijn vereist en eiser derhalve ongeschikt is voor het uitoefenen van de functie van [functie]. Verweerder was dan ook bevoegd eiser ontslag te verlenen.
2.15.Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 januari 2005, LJN AS2575) is een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, zoals hier aan de orde, in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. De rechtbank is van oordeel dat uit de beoordelingen en overige verslagen genoegzaam is gebleken dat eiser vanaf februari 2007 met zijn tekortkomingen is geconfronteerd en dat hem de kans is geboden zijn functioneren bij te stellen. Verweerder heeft met voorbeelden aangegeven op welke punten eiser diende te verbeteren. Verder heeft verweerder eiser de mogelijkheid geboden om zich te verbeteren door middel van een coachingstraject, maar dit traject is nooit door eiser opgestart. Een mediationtraject heeft evenmin iets opgeleverd. Op 16 juni 2008 heeft verweerder eiser een duidelijke dienstopdracht gegeven, inhoudende dat eiser het werk als [functie] weer volledig op dient te pakken, maar eiser heeft deze dienstopdracht niet uitgevoerd. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt zich op de genoemde punten te verbeteren. Voorts valt niet in te zien dat verweerder, bij afweging van alle relevante belangen, niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid eiser ontslag te verlenen.
2.16.Nu het ongeschiktheidsontslag op grond van artikel 12.12, aanhef en onder a, van de NRGA in stand kan blijven, komt de rechtbank niet meer toe aan een beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond.
2.17.Eiser heeft tot slot aangevoerd dat verweerder zich bij het ontslag niet heeft gehouden aan de in de NRGA vervatte aanzegtermijn.
2.18.Ingevolge artikel 12.1, derde lid, van de NRGA bedraagt de aanzegtermijn bij een ontslag op grond van artikel 12.12, onder a, van de NRGA (= re-integratiefase als bedoeld in hoofdstuk 30a), vier maanden bij een dienstverband van twee tot tien jaar.
2.19.Ingevolge artikel 30a.3, tweede en derde lid, van de NRGA begint de re-integratiefase met een besluit tot ontslag op grond van artikel 12.12, onder a en gaat deze in op de eerste werkdag na verzending of overhandiging van het besluit tot ontslag.
2.20.De rechtbank overweegt dat het primaire besluit dateert van 23 maart 2009. Daarbij heeft verweerder het ongeschiktheidsontslag aangezegd met ingang van 1 juni 2009. De rechtbank stelt vast dat het ontslag dan ook per onjuiste datum is aangezegd. Deze beroepsgrond slaagt.
2.21.De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, voor zover daarin het ongeschiktheidsontslag met ingang van 1 juni 2009 is gehandhaafd. De rechtbank zal verder zelf in de zaak voorzien als bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb door te bepalen dat aan eiser met toepassing van de artikelen 12.1, derde lid, en 30a.3, tweede en derde lid, van de NRGA ontslag wordt verleend met ingang van 24 juli 2009 en buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging tot die datum.
2.22.De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser met het instellen van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 874, waarvan één punt voor het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437. Verweerder dient verder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.