In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Eisers, een gezin dat sinds 1995 bijstandsuitkeringen ontving, werden geconfronteerd met de intrekking van hun uitkering over de periode van 1 januari 2006 tot 30 maart 2010. Dit volgde op een onderzoek naar de rechtmatigheid van hun uitkering, dat was gestart naar aanleiding van een anonieme tip. De sociale recherche concludeerde dat eisers op geld waardeerbare inkomsten hadden genoten, die zij niet hadden doorgegeven aan de gemeente.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht hadden op (aanvullende) bijstand. De rechtbank oordeelde dat de door eisers overgelegde administratie niet deugde en dat de inkomsten niet controleerbaar waren. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de eisers niet over een bankrekening konden beschikken, waarop een aanzienlijk bedrag stond. De rechtbank concludeerde dat de schending van de inlichtingenplicht door eisers een rechtsgrond vormde voor de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het teveel betaalde bedrag.
De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de bijstandsuitkering in te trekken en terug te vorderen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.H.A. Knol, en is openbaar uitgesproken op 9 maart 2012. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.