ECLI:NL:RBAMS:2012:1170

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2012
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-2401 en 11-2407 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van schending inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Eisers, een gezin dat sinds 1995 bijstandsuitkeringen ontving, werden geconfronteerd met de intrekking van hun uitkering over de periode van 1 januari 2006 tot 30 maart 2010. Dit volgde op een onderzoek naar de rechtmatigheid van hun uitkering, dat was gestart naar aanleiding van een anonieme tip. De sociale recherche concludeerde dat eisers op geld waardeerbare inkomsten hadden genoten, die zij niet hadden doorgegeven aan de gemeente.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht hadden op (aanvullende) bijstand. De rechtbank oordeelde dat de door eisers overgelegde administratie niet deugde en dat de inkomsten niet controleerbaar waren. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de eisers niet over een bankrekening konden beschikken, waarop een aanzienlijk bedrag stond. De rechtbank concludeerde dat de schending van de inlichtingenplicht door eisers een rechtsgrond vormde voor de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het teveel betaalde bedrag.

De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en oordeelde dat verweerder terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de bijstandsuitkering in te trekken en terug te vorderen. De uitspraak werd gedaan door mr. P.H.A. Knol, en is openbaar uitgesproken op 9 maart 2012. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11/2401 en 11/2407 WWB

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser], eiser,

[eiseres], eiseres,
beiden wonende te [woonplaats],
tezamen eisers,
gemachtigde mr. A.A.M. van Dijk,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp,

verweerder,
gemachtigde P.H. Koppen.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2010 (het primaire besluit Ia) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken over de periode van 1 januari 2006 tot 30 maart 2010.
Bij besluit van 15 juni 2010 (het primaire besluit Ib) heeft verweerder het teveel betaalde bedrag aan bijstand ter hoogte van € 77.557,71 van eisers teruggevorderd.
Bij besluit van 16 november 2010 (het primaire besluit IIa) heeft verweerder het primaire besluit Ia ingetrokken en onder verbeterde motivering de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken over de periode van 1 januari 2006 tot 30 maart 2010.
Bij besluit van 16 november 2010 (het primaire besluit IIb) heeft verweerder het primaire besluit Ib ingetrokken en onder verbeterde motivering het teveel betaalde bedrag aan bijstand ter hoogte van € 77.557,71 van eisers teruggevorderd.
Bij besluit van 31 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 2 augustus 2011. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door bovengenoemde gemachtigde. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek ter zitting geschorst. Partijen hebben de rechtbank vervolgens toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:64 van de Awb, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
Overwegingen
1.
Feiten en omstandigheden
1.1.
Eisers, geboren in [geboortejaar], zijn afkomstig uit [land van herkomst] en sinds 1995 woonachtig in [woonplaats]. Zij hebben drie dochters en een zoon. Sinds 19 mei 1995 hebben zij, met enige korte onderbrekingen, een bijstandsuitkering genoten, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme tip op 7 december 2009, onder andere inhoudende dat eiser werkzaamheden zou verrichten bij een slagerij, dat eiseres huishoudelijk werk zou verrichten bij particulieren en dat eisers een huis zouden bezitten in [land van herkomst], heeft de sociale recherche Gooi en Vechtstreek op verzoek van verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan eisers verstrekte uitkering. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport uitkeringsfraude met afsluitdatum 11 mei 2010.
1.3.
Op basis van de inhoud van dit rapport heeft verweerder geconcludeerd dat eisers in elk geval vanaf 1 januari 2006 op geld waardeerbare inkomsten hebben genoten. Eisers hebben dat volgens verweerder ten onrechte niet doorgegeven. Om die reden heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers ingetrokken met ingang van 1 januari 2006 en het teveel betaalde bedrag van eisers teruggevorderd.
2.
Standpunten van partijen
2.1.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat eisers in elk geval vanaf 1 januari 2006 tot 30 maart 2010 verzwegen inkomsten uit arbeid hebben genoten, dat die inkomsten niet zijn te controleren en dat het recht op bijstand om die reden niet is vast te stellen. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers in elk geval op 1 oktober 2008 de beschikking hadden over een bankrekening in [land van herkomst], waarop een bedrag ter hoogte van € 27.024,26 stond.
2.2.
Eisers hebben in beroep – kort gezegd – aangevoerd dat eiseres weliswaar schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht, maar dat de hoogte van de terugvordering onjuist is. Nu eisers in de bezwaarfase alsnog de administratie hebben overgelegd, is verweerder wel degelijk in staat het recht op bijstand vast te stellen. Voorts komt het saldo op de [land van herkomst 1] bankrekening niet toe aan eisers, in elk geval heeft verweerder dit niet aangetoond.
3.
Juridisch kader
3.1.
Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt dat de belanghebbende verplicht is om uit eigen beweging aan het college alle feiten en omstandigheden door te geven waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand (inlichtingenplicht).
3.2.
Ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB kan verweerder een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
3.3.
Op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is verweerder bevoegd tot terugvordering over te gaan voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
3.4.
Op grond van artikel 59, eerste lid, van de WWB kunnen kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden worden teruggevorderd.
4.
Beoordeling
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat niet (langer) in geschil is dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) levert een schending van de inlichtingenplicht een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aan te tonen dan wel aannemelijk te maken dat, indien wel aan de inlichtingenplicht zou zijn voldaan, recht op (aanvullende) bijstand zou hebben bestaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juni 2006, LJN: AX9579).
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daarin niet geslaagd, gelet op het volgende. Het door eisers in bezwaar overgelegde, ongedateerde overzicht waarop volgens hen alle werkzaamheden van eiseres over de periode van 1 januari 2006 tot en met 29 maart 2010 zijn weergegeven, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een deugdelijke boekhouding. De daarop genoemde werkzaamheden en inkomsten zijn niet controleerbaar en verifieerbaar, nu eisers geen onderliggende stukken hebben overgelegd. Niet voldoende duidelijk is hoe de inkomsten zijn berekend, omdat op het overzicht slechts weekverdiensten zijn vermeld, terwijl het aantal door eiseres gewerkte weken slechts bij benadering is vastgesteld. Ook het feit dat eiseres gedurende de verhoren door de Sociale Recherche meer dan eens heeft verklaard dat zij geen enkele vorm van administratie van de door haar verrichte werkzaamheden heeft bijgehouden en dat zij niet inzichtelijk kon maken waar, wanneer, hoe lang en bij wie zij heeft gewerkt gedurende de afgelopen jaren, doet afbreuk aan het bovengenoemde overzicht.
4.3.
De stelling van eisers dat de getuigenverklaringen in het dossier het standpunt van eiseres onderbouwen treft geen doel. De rechtbank stelt vast dat de administratie is opgemaakt nadat eisers de getuigenverklaringen hebben gelezen. Aan de stelling dat de getuigenverklaringen en de administratie met elkaar in overeenstemming zijn kan dan ook geen waarde worden gehecht.
4.4.
Ten aanzien van de bankrekening overweegt de rechtbank dat naar vaste jurisprudentie van de CRvB het enkele feit dat een bankrekening op naam staat van een betrokkene, de vooronderstelling rechtvaardigt dat het op die rekening staande tegoed een bestanddeel vormt van het vermogen waarover de betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 15 juni 2009, LJN: BI9936).
4.5.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet over het tegoed op de [land van herkomst 1] bankrekening konden beschikken. De door eisers overgelegde verklaringen van de vader van eiser zijn hiertoe in elk geval onvoldoende, nog daargelaten het feit dat deze verklaringen niet met elkaar overeenkomen. Immers, ook indien het beoogde effect van de tenaamstelling van de bankrekening op eisers naam zou zien op de situatie na het overlijden van de vader van eiser, dan kan dit niets afdoen aan het feit dat eiser ook bij leven van zijn vader over het tegoed op de rekening kon beschikken.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand over de in geding zijnde periode niet kan worden vastgesteld. Verweerder was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB de bijstandsuitkering van eisers in te trekken met ingang van 1 januari 2006. Er is de rechtbank geen grond gebleken voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik zou kunnen maken.
4.7.
Vorenstaande brengt mee dat verweerder bevoegd was tot terugvordering over te gaan op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Eisers hebben aangevoerd dat de handelwijze van verweerder niet in overeenstemming is met het van toepassing zijnde beleid, nu daarin niet is opgenomen dat kan worden afgezien van terugvordering indien sprake is van dringende redenen. Daargelaten het feit dat verweerder bevoegd is af te wijken van zijn beleid en zo nodig in een concreet individueel geval bij de uitoefening van zijn bevoegdheid dringende redenen te betrekken, overweegt de rechtbank dat door eisers niet aannemelijk is gemaakt dat in deze zaak sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder redelijkerwijs van terugvordering had behoren af te zien.
4.8.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling dan wel een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.D. Wevers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2012.
de griffier
de rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB