ECLI:NL:RBAMS:2011:BZ8327

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
463315 / HA ZA 10-2085
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders en borgstellingen in autolease financieringsovereenkomsten

In deze zaak vorderde GMAC Nederland N.V. betaling van een bedrag van € 4.222.289,72 aan hoofdsom, vermeerderd met contractuele rente, boetes en incassokosten van verschillende vennootschappen en personen die betrokken waren bij een autoleaseportefeuille. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat GMAC voldoende bewijs had geleverd van de financieringsovereenkomsten met de vennootschap [A] AutoLease B.V. en dat de bestuurders en borgstellers hoofdelijk aansprakelijk waren voor de verplichtingen van [A]. De rechtbank stelde vast dat [A] in gebreke was gebleven en dat de borgstellers, waaronder [B], [C], [D] en [E], ook aansprakelijk waren voor de vorderingen van GMAC. De rechtbank wees de vorderingen toe, inclusief de contractuele rente en boetes, en veroordeelde de gedaagden in de proceskosten. De zaak tegen [A] werd geschorst vanwege het faillissement van deze vennootschap. De rechtbank benadrukte dat de bestuurders en borgstellers niet konden ontkomen aan hun verplichtingen, ondanks hun verweer dat de financieringsovereenkomsten niet correct waren. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van GMAC gegrond waren en dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de betaling van de verschuldigde bedragen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 463315 / HA ZA 10-2085
Vonnis van 30 november 2011
in de zaak van
de naamloze vennootschap
GMAC NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Zaltbommel,
eiseres,
advocaat mr. M. Kupperman te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] AUTOLEASE B.V.,
gevestigd te Purmerend,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] HOLDING B.V.,
gevestigd te Ouderkerk aan de Amstel,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] HOLDING B.V.,
gevestigd te Ouderkerk aan de Amstel,
niet verschenen,
4. de rechtspersoon naar het recht van Luxemburg,
[D] HOLDING S.À.R.L.,
gevestigd te Luxembourg,
niet verschenen,
5. [E],
wonende te [plaats],
advocaat mr. J.W. Verhoef te Uithoorn,
6. [F],
wonende te [plaats],
advocaat mr. J.W. Verhoef te Uithoorn,
7. [G],
wonende te [plaats],
niet verschenen,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STRATEGIC SERVICE GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
niet verschenen,
gedaagden.
Partijen zullen hierna GMAC en [A] c.s worden genoemd. De gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als [A], [B], [C], [D], [E], [F], [G] en SSG.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de conclusie van antwoord van [F] en [E],
- het tussenvonnis van 29 december 2010,
- de processen-verbaal van de comparities van 26 april 2011 en 17 oktober 2011,
- de akte wijziging eis van de zijde van GMAC.
1.2. De zaak tegen [A] is [op de voet van] artikel 29 Faillissementswet van rechtswege geschorst in verband met haar op 23 maart 2010 uitgesproken faillissement.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] is actief geweest op het gebied van lease van motorvoertuigen (autolease). Vanaf 2005 heeft GMAC de autolease portefeuille van [A] gefinancierd. GMAC en [A] hebben daartoe per voertuig een financieringsovereenkomst gesloten. [A] heeft de door haar met financiering van GMAC gekochte voertuigen aan GMAC verpand, alsook de vorderingen van [A] op haar lessees.
2.2. Op 11 augustus 2008 hebben GMAC en [A] een lease-financieringsovereenkomst (hierna: de financieringsovereenkomst) gesloten, waarin onder meer is bepaald:
(...)
3. (...) Lessor ([A], rechtbank) zal rente verschuldigd zijn (...) die maandelijks dient te worden voldaan (...)
14. (…) verplicht de Lessor zich om, indien hij bij enige betaling tien dagen of meer in verzuim is een boete te betalen ten bedrage van 5% van elke aldus te laat gedane betaling met een minimum van € 5,-. De Lessor verplicht zich voorts ingeval deze overeenkomst ter inning in handen van een advocaat of deurwaarder wordt gesteld, als kosten voor diens tussenkomst een vergoeding te betalen gelijk aan 15% van het verschuldigde bedrag of zoveel meer of minder als de rechter zal vaststellen. (...)
2.3. Op 5 februari 2008 hebben [D], [B], [C] en [A] zich als volgt jegens GMAC borg gesteld (hierna: de borgstelling):
(...)
1. [D] (...)
2. [B] (...)
3. [C] (...)
4. [A] (...)
ieder van deze vennootschappen hierna ook aangeduid als ‘borg’ respectievelijk als ‘schuldenaar’.
overwegende het volgende:
- ieder van bovengenoemde vennootschappen (die onderling in een groep zijn verbonden) kan van tijd tot tijd debiteur zijn van GMAC (...)
- ieder van de borgen is desgevraagd bereid GMAC meerdere zekerheid te verlenen voor de nakoming van de verplichtingen door ieder van die schuldenaren, door zich daarvoor borg te stellen,
verklaren zich, ieder voor zich, bij deze te stellen tot borg jegens GMAC voor al hetgeen GMAC te vorderen heeft of zal krijgen van ieder van de andere hierboven (...) vermelde vennootschappen, uit hoofde van de verkoop van automobielen en/of geldleningen ten behoeve van de financiering van voorraden, inrichting, inventaris en/of uitstaande lease- of huurcontracten, uit hoofde van garantie of borgstellingen of uit welke andere hoofde dan ook, alsmede voor alle daarmee verband houdende kosten.
(...)
Ieder van de borgen zal alle te eniger tijd door GMAC te vorderen bedragen op de eerste aanvraag van GMAC voldoen en zal voor het bewijs van de vorderingen genoegen nemen met een uittreksel uit de boeken van GMAC. In ieder geval is GMAC jegens iedere borg niet tot meer bewijs gehouden dan tegen de schuldenaar. (...)
2.4. Op 9 april 2009 hebben GMAC, [D] en [E] een overeenkomst gesloten (hierna: de Garantievermogenovereenkomst), waarin onder meer is bepaald:
(...)
d. GMAC is bereid de financieringsfaciliteiten aan [A] te continueren onder de voorwaarde dat de financiële positie van [D] is gewaarborgd;
e. [E] en [D] zijn bereid dergelijke waarborgen hierbij te geven,
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
(...)
2. Met het oog op hetgeen [D] aan GMAC verschuldigd is of zal worden, verplicht [E] zich en verplicht [D] zich jegens GMAC
a. zonder voorafgaande instemming van GMAC geen reserves of winsten aan [D] te onttrekken c.q. vanuit [D] uit te delen of uit te keren;
b. zorg te dragen voor een Garantievermogen van [D] van ten minste € 3.000.000 (zegge: drie miljoen Euro); en [E] verplicht zich zo nodig
c. aanvullende middelen ter beschikking te stellen om het Garantievermogen van [D] op dat minimum niveau terug te brengen.
3. Zowel [E] als [D] is gehouden op eerste verzoek van GMAC alle gegevens te verstrekken die GMAC nodig acht om de financiële positie van [D] te beoordelen.
4. Indien en zodra [E] of [D] in strijd met deze overeenkomst handelt, worden [E] en [D] hoofdelijk aan GMAC een dadelijk opeisbare en niet voor rechterlijke matiging vatbare boete verschuldigd ten belope van de vordering van GMAC op [A]. (...)
2.5. Op 1 januari 2009 hebben SSG, [D] en [A] een geldleningsovereenkomst gesloten, waarbij SSG en [D] een bedrag van € 2.000.000,- aan [A] hebben geleend. In deze overeenkomst is de volgende passage opgenomen:
(…) De aflossing wordt in onderling overleg nader overeengekomen.
De aflossingen op de lening zijn achtergesteld bij de aflossingsverplichtingen aan bank, kredietinstelling en leveranciers. Er geen wijzigingen en of aflossingen worden gedaan zonder uitdrukkelijke toestemming van GMAC (…).
2.6. Op 31 maart 2009 hebben [D], SSG en [A] als volgt jegens GMAC verklaard (hierna: de Geldleninggarantie):
(…)
Hierbij verplichten wij ons jegens GMAC (…) de tussen ons gesloten Overeenkomst van Geldlening voor een totaal bedrag van € 2.000.000,00 (...) niet te zullen wijzigen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van GMAC (…)
2.7. Bij brief van 23 februari 2010 heeft de advocaat van GMAC [E] aangeschreven, [E] verweten dat [D] door uitschrijving uit het handelregister onvindbaar is geworden en gesommeerd:
(…) om binnen twee dagen na heden, (...) alle informatie (voor zover het financiële informatie betreft, goedgekeurd door een Nederlandse registeraccountant), ter beschikking te stellen, waaruit blijkt dat zowel [D] als u zich volledig hebben gehouden aan de verplichtingen opgenomen in de (Garantievermogenovereenkomst, rechtbank). (…)
2.8. [A] is op 23 maart 2010 door de rechtbank Haarlem failliet verklaard.
3. Het geschil
3.1. GMAC vordert, na vermindering van eis, samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [A] c.s.
1. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 4.222.289,72 aan hoofdsom, te vermeerderen met de contractuele rente, per 11 april 2011 berekend op een bedrag van € 246.524,06, de contractuele boete van € 464.291,99 en de contracuele vergoeding van € 1.600.016,23 voor incassokosten, en de contractuele boete en de vergoeding voor incassokosten te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 28 januari 2010,
2. hoofdelijk veroordeelt binnen zeven dagen na het wijzen van het vonnis de proceskosten te betalen, waaronder begrepen de kosten van de ten laste van gedaagden gelegde beslagen, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn betaald, daarover vanaf de achtste dag wettelijke handelsrente verschuldigd is.
3.2. [E] en [F] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van GMAC in de kosten van het geding.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
[A]
4.1. De procedure jegens [A] is van rechtswege geschorst in verband met haar faillissement en zal worden verwezen naar de parkeerrol voor uitlating voort procederen.
Gevoerde verweren ten aanzien van de niet verschenen gedaagden
4.2. [F] en [E] hebben zich op het standpunt gesteld dat hun verweren - waar van toepassing - ook hebben te gelden als betrekking hebbend op de niet verschenen gedaagden. Daarnaast hebben zij het verweer gevoerd dat de rechtbank ten onrechte verstek heeft verleend tegen [D].
4.3. GMAC heeft zich op het standpunt gesteld dat het in strijd met het systeem van het recht is om namens de niet verschenen gedaagden verweer te voeren. De omstandigheid dat er sprake is van hoofdelijke verbondenheid, brengt niet met zich dat ten aanzien van alle schuldenaren in dezelfde zin moet worden beslist en dat de door [F] en [E] gevoerde verweren daarom ook ten gunste van de overige gedaagden strekken.
4.4. Vooropgesteld wordt dat tegen [B], [C], [D], [G] en SSG verstek is verleend. Indien deze gedaagden menen dat het verstek ten onrechte is verleend, kunnen zij zolang er geen eindvonnis is gewezen het verstek zuiveren. Voorts kunnen zij - met inachtneming van artikel 335, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) - in hoger beroep hierover klagen. [F] en [E] kunnen een dergelijk verweer niet namens de niet verschenen gedaagde(n) voeren, zodat de rechtbank hun verweer dat tegen [D] ten onrechte verstek is verleend niet verder zal bespreken.
4.5. De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak van de Hoge Raad (zie onder meer HR 28 mei 1999, NJ 2000, 290/LJN: ZC2911) volgt dat artikel 107 Rv weliswaar ertoe strekt tegenstrijdige vonnissen ten aanzien van eenzelfde rechtsbetrekking te voorkomen, maar dat uit deze bepaling niet mag worden afgeleid dat in een geval waarin de rechtsbetrekking tussen partijen niet noopt tot een voor alle gedaagden gelijke beslissing, een door de verschenen gedaagde gevoerd verweer, mede ten gunste van de niet verschenen gedaagde strekt. De rechtbank is van oordeel dat de rechtsbetrekking tussen de gedaagden niet zodanig is dat een (eventuele) afwijzing van de vordering tegen de ene gedaagde en een (eventuele) toewijzing van de vordering tegen de andere gedaagde tegenstrijdige vonnissen oplevert. Er is geen sprake van [processuele] ondeelbaarheid. Ook de omstandigheid dat een deel van de gedaagden hoofdelijk is verbonden, brengt niet met zich dat ten aanzien van al deze schuldenaren in dezelfde zin moet worden beslist. Het verzoek van [F] en [E] om hun verweren ook ten aanzien van de niet verschenen gedaagden te doen strekken, wordt dan ook afgewezen.
4.6. Het vonnis in deze procedure zal ook ten aanzien van de niet verschenen gedaagden, [B], [C], [D], [G] en SSG, tegen wie verstek is verleend, ingevolge artikel 140, tweede lid, Rv als een vonnis op tegenspraak worden beschouwd. De vorderingen tegen genoemde gedaagden liggen, tenzij deze onrechtmatig of ongegrond voorkomen, in beginsel voor toewijzing gereed.
Rechtsmacht inzake [D]
4.7. De rechtbank stelt vast dat zij op grond van artikel 6 van de EEX verordening bevoegd is om van de vordering van GMAC jegens [D] kennis te nemen, nu er tussen de vorderingen jegens (een deel van) de overige gedaagden en de vordering jegens [D] een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om een gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. [D] wordt immers met [C] en [B] door GMAC op grond van de tussen hen en GMAC overeengekomen borgtocht aangesproken.
[B], [C] en [D]
4.8. GMAC heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [B], [C] en [D] op grond van de borgstelling gehouden zijn tot hoofdelijke voldoening van al hetgeen GMAC van [A] te vorderen heeft. GMAC heeft gesteld dat zij op grond van de financieringsovereenkomsten een vordering heeft op [A] van € 4.222.289,72 te vermeerderen met de contractuele rente, contractuele boete en contractuele vergoeding voor incassokosten.
4.9. De door GMAC ingestelde vordering komt de rechtbank niet onrechtmatig en niet ongegrond voor. [B], [C] en [D] zijn op grond van de borgstelling aansprakelijk voor al hetgeen [A] ter zake van en in samenhang met de verstrekte financieringen aan GMAC verschuldigd is. Daaronder valt in ieder geval de door GMAC genoemde hoofdsom. De rechtbank gaat hierna nader in op de vraag of [A] - en daarmee ook [B], [C] en [D] - ook de door GMAC gevorderde contractuele rente, contractuele boete en contractuele vergoeding voor incassokosten verschuldigd is.
SSG
4.10. GMAC heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat SSG de Geldleninggarantie heeft geschonden en op grond daarvan is gehouden tot vergoeding van de daardoor geleden schade, ten bedrage van € 4.222.289,72 te vermeerderen met de contractuele rente, contractuele boete en contractuele vergoeding.
4.11. Ook als zou komen vast te staan dat de SSG-Geldlening van € 2.000.000,- geheel of gedeeltelijk is afgelost aan SSG en/of [D], en/of de SSG-Geldlening is gewijzigd zodat de Geldleninggarantie zou zijn geschonden, is gesteld noch gebleken dat GMAC dientengevolge schade heeft geleden die gelijk is aan de uitstaande hoofdsom, te vermeerderen met de contractuele rente, contractuele boete en contractuele vergoeding voor incassokosten. Ook overigens valt niet in te zien hoe een eventuele tekortkoming in de nakoming van de SSG-Geldlening of een wijziging van de SSG-Geldlening in strijd met de Geldleninggarantie kan leiden tot een verplichting voor SSG tot voldoening van de onderhavige vorderingen aan GMAC. Nu de aangevoerde grondslag de vordering niet kan dragen, wordt de vordering afgewezen.
[G]
4.12. GMAC heeft gesteld dat [G] is gehouden de onderhavige vordering te voldoen, omdat zij in gemeenschap van goederen is gehuwd met [E] en op die grond hoofdelijk mede-schuldenaar is voor de schulden van [E]
4.13. De omstandigheid dat GMAC een eventuele vordering jegens [E] (zonodig) kan verhalen op het gemeenschappelijk vermogen van [E] en [G], brengt anders dan GMAC kennelijk meent nog niet mee dat ook [G] schuldenaar van GMAC is. Nu GMAC ook voor het overige geen feiten of rechten heeft gesteld die haar vordering jegens [G] kunnen dragen zal deze worden afgewezen.
[E]
4.14. GMAC heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [E] aansprakelijk is voor alle vorderingen van GMAC jegens [A]. Allereerst is [E] als enig statutair bestuurder van [A] aansprakelijk op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Volgens GMAC kan [E] een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt van het onbetaald en onverhaalbaar blijven van de vorderingen van GMAC op [A], waardoor hij persoonlijk aansprakelijk is voor de schade die GMAC lijdt. Daarnaast heeft [E] ook zelf onrechtmatig jegens GMAC gehandeld. Zo zijn er zonder medeweten van GMAC verpande voertuigen verkocht aan derden zonder dat de opbrengst daarvan is aangewend voor het aflossen van de betalingsachterstanden jegens GMAC en zijn voertuigen onttrokken aan het pandrecht. Daarnaast heeft [E] GMAC misleid door valse of vervalste verklaringen te versturen en daarmee de suggestie gewekt dat [A] aan haar betalingsverplichtingen zou voldoen. Tot slot is [E] persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van [A] omdat hij zijn verplichtingen uit de Garantievermogenovereenkomst niet is nagekomen. Zo heeft [D] zich in Luxemburg uitgeschreven uit het handelsregister en heeft [D] geen jaarrekeningen gedeponeerd of anderszins financiële gegevens openbaar gemaakt. Door de uitschrijving van [D] is zij feitelijk onvindbaar.
4.15. [E] heeft als verweer aangevoerd dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van het aantal en de inhoud en omvang van de door GMAC gestelde met [A] gesloten financieringsovereenkomsten. Het bestaan daarvan dient door GMAC te worden aangetoond. Daarnaast betwist hij dat alle financieringsovereenkomsten materieel gelijkluidend zijn. Bij gebrek aan wetenschap wordt voorts betwist dat sprake is van enige door GMAC geleden schade. Volgens [E] is bovendien geen sprake van misleiding door [A], dan wel [E] Tot slot heeft [E] het verweer gevoerd dat sprake is van schuldeisersverzuim.
4.16. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stellingen van GMAC en de door haar ter staving daarvan overgelegde stukken voldoende dat GMAC de autolease portefeuille (betreffende 514 voertuigen) van [A] heeft gefinancierd en daartoe per voertuig een financieringsovereenkomst heeft gesloten met [A]. GMAC heeft ter onderbouwing van haar stelling enkele van de volgens haar op hoofdlijnen gelijkluidende financieringsovereenkomsten overgelegd en een lijst van de betreffende voertuigen, met daarop per voertuig vermeld het overeenkomstnummer, het kenteken en het voertuig identificatie nummer. [E] heeft het bestaan van deze financieringsovereenkomsten onvoldoende gemotiveerd betwist. Tegenover een dergelijk gedetailleerd overzicht van de betreffende voertuigen, kan [E] niet volstaan met de enkele stelling dat van het bestaan van de financieringsovereenkomsten (vanaf eind 2007) niet mag worden uitgegaan. Voor een voldoende gemotiveerde betwisting, had het als (voormalig) bestuurder van de contractspartij bij de financieringsovereenkomsten ([A]) op zijn weg gelegen om specifiek aan te geven ten aanzien van welke voertuigen geen financieringsovereenkomsten zijn gesloten en op welke punten de financieringsovereenkomsten niet gelijkluidend zouden zijn. Hij heeft dat niet gedaan. [E] heeft ook de hoogte van de hoofdvordering van € 4.222.289,72 niet betwist, zodat de juistheid van dit bedrag vaststaat.
Het beroep op schuldeisersverzuim faalt, nu [E] zijn stelling dat GMAC haar afspraken niet is nagekomen en haar daarvoor de consequenties zijn aangezegd en dat [A] een beroep op opschorting toekomt, op geen enkele manier concreet heeft gemaakt of onderbouwd.
4.17. [E] heeft niet betwist dat [D] geen nieuw adres heeft ingeschreven in het handelsregister in Luxemburg en dus onvindbaar is. Evenmin is bestreden dat [D] geen jaarrekeningen heeft gedeponeerd en dat zij haar financiële gegevens niet openbaar heeft gemaakt. Per brief van 23 februari 2010 (zoals hiervoor weergegeven onder 2.7) heeft GMAC [E] gesommeerd alle financiële informatie waaruit blijkt dat [D] en [E] zich hebben gehouden aan de verplichtingen uit te Garantievermogenovereenkomst ter beschikking te stellen. Nu [E] aan deze sommatie geen gehoor heeft gegeven en ook op geen enkele andere wijze inzicht heeft gegeven in de financiële positie van [D], heeft hij artikel 3 van de Garantievermogenovereenkomst geschonden. Gelet op artikel 4 van de Garantievermogenovereenkomst is [E] bij schending van de Garantievermogenovereenkomst (hoofdelijk) een boete verschuldigd ten belope van de vordering van GMAC op [A]. Dit betekent dat de gevorderde hoofdsom van
€ 4.222.289,72 reeds op die grond toewijsbaar is. De rechtbank zal de vraag in hoeverre de daarover gevorderde contractuele rente, contractuele boete, contractuele vergoeding voor incassokosten en daarover gevorderde wettelijke rente zich voor toewijzing lenen hierna behandelen.
4.18. Nu de rechtbank op grond van de Garantievermogenovereenkomst komt tot toewijzing van de vordering, kunnen de overige door GMAC jegens [E] aangevoerde gronden onbesproken blijven.
[F]
4.19. GMAC heeft gesteld dat [F] persoonlijk aansprakelijk is voor alle schade die GMAC lijdt en nog zal lijden tengevolge van de tekortkomingen van [A] jegens GMAC omdat hij als statutair directeur van [D] opdracht moet hebben gegeven, althans heeft moeten meewerken aan verhaalsonttrekking op grond van de Garantievermogenovereenkomst door [D] feitelijk onvindbaar te maken voor verhaal door GMAC.
4.20. [F] heeft het verweer gevoerd dat hij slechts kortstondig bestuurder is geweest van [D] en op 15 februari 2008 als bestuurder is uitgetreden. [F] had bovendien geen enkele zeggenschap in [D]. Volgens [F] heeft GMAC onvoldoende gesteld waarom hem persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken ten aanzien van het gestelde onvindbaar maken van [D].
4.21. Om een bestuurder van een vennootschap aansprakelijk te houden jegens een contractuele wederpartij van de vennootschap, is in de eerste plaats noodzakelijk dat aan de bestuurder ter zake van de aan de vennootschap verweten gedraging persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. GMAC heeft echter niet gesteld welk ernstig verwijt [F] treft. Nog daargelaten of inderdaad sprake is geweest van verhaalsonttrekking door [D], heeft GMAC niet gesteld hoe en in welke mate [F] daar concreet toe zou hebben bijgedragen. De enkele stelling dat [F] op enig moment statutair bestuurder van [D] is geweest is onvoldoende om de conclusie te trekken dat hij heeft meegewerkt aan (de gestelde) verhaalsonttrekking, laat staan dat hem daarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Hierbij kan in het midden blijven of [F] in de betreffende periode statutair bestuurder van [D] was, omdat ook als daar van uitgaan zou worden deze enkele omstandigheid onvoldoende is voor het aannemen van bestuurdersaansprakelijkheid. De vordering jegens [F] zal dan ook worden afgewezen.
Voorlopige slotsom
4.22. Uit het voorgaande volgt, dat [B], [C], [D] en [E] jegens GMAC aansprakelijk zijn voor hetgeen GMAC van [A] te vorderen heeft. Ieder van hen is voor het geheel daarvan aansprakelijk, zodat zij ingevolge art. 6:6 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de voldoening van deze vordering. Van de vordering van GMAC op [A] maakt ten eerste deel uit de hoofdsom van € 4.222.289,72. De rechtbank zal hierna beoordelen of ook de door GMAC gevorderde contractuele vergoeding voor incassokosten, contractuele boete, contractuele rente en de over de contractuele boete en contractuele vergoeding voor incassokosten gevorderde wettelijke handelsrente door [A] - en dus ook door [B], [C], [D] en [E] - verschuldigd zijn.
Contractuele vergoeding voor incassokosten
4.23. In artikel 14 van de financieringsovereenkomst is bedongen dat [A] gehouden is om, wanneer de financieringsovereenkomst “…ter inning in handen van een advocaat of deurwaarder wordt gesteld, als kosten voor diens tussenkomst een vergoeding te betalen gelijk aan 15% van het verschuldigde bedrag of zoveel meer of minder als de rechter zal vaststellen.” GMAC vordert, met een beroep op deze bepaling, betaling van een bedrag van € 1.600.016,23.
4.24. De rechtbank ziet aanleiding om - zowel wat betreft [B], [C], [D] (omdat de vordering haar wat dit punt betreft gedeeltelijk niet gegrond voorkomt) als wat betreft [E] (omdat hij op dit punt verweer voert) - het gevorderde bedrag ingevolge artikel 242 lid 1 Rv. te matigen, nu aannemelijk is, en GMAC ter zitting ook heeft erkend dat de daadwerkelijk gemaakte incassokosten aanmerkelijk lager zijn dan het thans gevorderde bedrag. Hoewel het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om de daadwerkelijk gemaakte kosten exact vast te stellen, zijn er voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat GMAC de nodige kosten heeft moeten maken om haar vorderingen met betrekking tot de 514 voertuigen te incasseren, onder meer door het uitwinnen van de pandrechten, het achterhalen van de voertuigen en het betalen van een boedelbijdrage van € 50.000,-. De rechtbank ziet in een en ander aanleiding de bedongen vergoeding voor incassokosten te matigen tot een bedrag van EUR 200.000,-.
Contractuele boete en contractuele rente
4.25. Op grond van artikel 3 en artikel 14 van de tussen GMAC en [A] gesloten financieringsovereenkomst is [A] maandelijks contractuele rente en een contractuele boete van 5% over het verschuldigde bedrag verschuldigd. De rechtbank zal de gevorderde contractuele rente over de hoofdsom van € 4.222.289,72 (per 11 april 2011 begroot op een bedrag van € 246.524,06) en de gevorderde contractuele boete van 5% over de hoofdsom toewijzen, nu [E] hiertegen geen (inhoudelijk) verweer heeft gevoerd en deze vordering voor wat betreft [B], [C] en [D] niet ongegrond of ongerechtvaardigd voorkomt.
Wettelijke rente
4.26. GMAC heeft gevorderd dat de contractuele boete en de contractuele vergoeding voor incassokosten dienen te worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente. [E] heeft als verweer gevoerd dat de wettelijke handelsrente niet kan worden toegewezen omdat [E] als natuurlijk persoon heeft gehandeld. Dit verweer is niet ter zake doende, nu [E] aansprakelijk is voor hetgeen [A] aan GMAC verschuldigd is, en de vraag dus slechts is of [A] jegens GMAC gehouden is tot vergoeding van wettelijke handelsrente over de betreffende posten. Dat is niet het geval. De door [A] verschuldigde contractuele boete en de contractuele vergoeding voor incassokosten strekken niet tot vergoeding van handelstransacties, zodat [A] daarover geen wettelijke handelsrente, maar wettelijke rente is verschuldigd. Hetzelfde geldt derhalve voor [E] en voor [B], [C], en [D] (voor wie geldt dat de vordering de rechtbank wat dit betreft ongegrond voorkomt).
Slotsom
4.27. Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen ten aanzien van [B], [C], [D] en [E] hoofdelijk zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 5.133.105,77 (te weten de hoofdsom van € 4.222.289,72 + de contractuele rente van € 246.524,06 (per
11 april 2011) + de contractuele boete van € 464.291,99 + de contractuele vergoeding voor incassokosten van € 200.000,-), te vermeerderen met de contractuele rente over de hoofdsom vanaf 12 april 2011 en wettelijke rente over de contractuele boete en de contractuele vergoeding voor incassokosten vanaf 28 januari 2010.
4.28. Voor het overige worden de vorderingen afgewezen.
Beslagkosten
4.29. GMAC vordert [A] c.s. te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Aangezien niet is gesteld, noch is gebleken dat de gelegde beslagen ten aanzien van [B], [C], [D] en [E] nietig, onnodig gelegd of onrechtmatig waren, zijn deze beslagkosten op grond van het bepaalde in artikel 706 Rv als onweersproken gevorderd hoofdelijk toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 3.391,89 voor verschotten (€ 3.288,89 aan explootkosten en € 103,- aan vastrecht) en € 6.422,00 voor salaris advocaat (2 rekesten x € 3.211,00).
Proceskosten
4.30. [B], [C], [D] en [E] zullen als in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de pro rato aan hen toe te rekenen proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van GMAC worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding en advertentiekosten € 428,99
- griffierecht 4.848,00
- salaris advocaat 6.422,00 (2,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 11.698,99
4.31. GMAC zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [F] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [F] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 594,00
- salaris advocaat 3.211,00 (1,0 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 3.805,00
De rechtbank gaat er van uit dat de kosten van het voor [F] en [E] op hoofdlijnen gelijkluidend en gelijktijdig gevoerd verweer door ieder van hen bij helfte worden gedragen en wijst om die reden als vergoeding van de kosten van [F] de helft van het voldane griffierecht (€ 1.188,00) en, in plaats van twee punten, voor salaris één punt toe.
5. De beslissing
De rechtbank
in de zaak tegen [B], [C], [D], [E], [F], [G] en SSG
5.1. veroordeelt [B], [C], [D] en [E] hoofdelijk om aan GMAC te betalen een bedrag van € 5.133.105,77 (vijf miljoen honderddrieëndertig duizendhonderdvijf euro en zevenzeventig cent)), te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 12 april 2011 over de hoofdsom van € 4.222.289,72 en de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 764.291,99 (de contractuele boete en de contractuele vergoeding) vanaf 28 januari 2010,
5.2. veroordeelt [B], [C], [D] en [E] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op
€ 9.813,89, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt [B], [C], [D] en [E] hoofdelijk in de proceskosten van GMAC, tot op heden begroot op € 11.698,99, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis,
5.4. veroordeelt GMAC in de proceskosten van [F], tot op heden begroot op € 3.805,00,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in de zaak tegen [A]
5.7. verstaat dat de zaak is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink, mr. N.A.J. Purcell en mr. J.A.W. Jansen en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2011.