ECLI:NL:RBAMS:2011:BZ5705

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/650 WOB, 10/1473 WOB, 10/1991 WOB, 10/3993 WOB en 10/4867 WOB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.D. Reiling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van Bestuur: Wob-verzoeken en Dwangsomkwesties

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 13 april 2011, zijn meerdere zaken behandeld die voortvloeien uit verzoeken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp. Eiser heeft in totaal vijf Wob-verzoeken ingediend, die door verweerder niet tijdig zijn behandeld, wat heeft geleid tot de vraag of dwangsommen verschuldigd zijn. De rechtbank heeft de zaken gezamenlijk behandeld en is ingegaan op de verschillende verzoeken van eiser, die onder andere om openbaarmaking van ambtelijke notities, vergaderagenda's en metagegevens heeft gevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat in sommige gevallen de verzoeken niet-ontvankelijk zijn verklaard, terwijl in andere gevallen het beroep gegrond is verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder in bepaalde gevallen dwangsommen heeft verbeurd, en heeft bepaald dat eiser recht heeft op terugbetaling van griffierechten. De rechtbank heeft ook de juridische kaders uiteengezet, waaronder de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wob, en heeft de verplichtingen van bestuursorganen bij het behandelen van Wob-verzoeken benadrukt. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de rechten van burgers om informatie te verkrijgen over bestuurlijke aangelegenheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 10/650 WOB, 10/1473 WOB, 10/1991 WOB, 10/3993 WOB en
10/4867 WOB
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp,
verweerder,
gemachtigde mr. G.P.F. van Duren.
Procesverloop
AWB 10/650 WOB
Eiser heeft verweerder bij e-mail en brief van 23 december 2009 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van een ambtelijke notitie en een klachtbrief.
Bij e-mail van 22 januari 2010 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en aanspraak gemaakt op een dwangsom.
Op 11 februari 2010 heeft de rechtbank een beroepschrift ontvangen van eiser gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek van 23 december 2009.
Bij besluit van 23 februari 2010 heeft verweerder dit verzoek (alsnog) afgewezen. Daarnaast heeft verweerder de wegens niet tijdig beslissen verschuldigde dwangsom vastgesteld op
€ 310.
AWB 10/1473 WOB
Bij brief van 10 februari 2010 heeft eiser verweerder verzocht om op grond van de Wob het reglement van orde voor de vergaderingen van verweerder en de agenda’s en vertrouwelijke besluitenlijsten van de vergaderingen van verweerder van 4 maart 2008, 15 april 2008 en 28 april 2009 openbaar te maken.
In zijn brief van 3 maart 2010 heeft eiser verzocht om, in aanvulling op zijn verzoek van 10 februari 2010, nog een aantal stukken openbaar te maken.
Bij brief van 9 maart 2010 heeft de loco-burgemeester van de gemeente Weesp aan eiser medegedeeld dat zijn Wob-verzoek met vier weken wordt verdaagd.
Bij brief van 10 maart 2010 heeft eiser verweerder laten weten de brief van 9 maart 2010 niet als geldige verdaging van het besluit op zijn Wob-verzoek te zien, verweerder in gebreke gesteld en aanspraak gemaakt op een dwangsom.
Verweerder heeft bij brief van 15 maart 2010 bevestigd dat op 9 maart 2010 is besloten om het besluit op eisers Wob-verzoek met vier weken te verdagen.
Op 29 maart 2010 heeft de rechtbank een beroepschrift van eiser ontvangen, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek van 10 februari 2010 en aanvulling van 3 maart 2010.
Bij besluit van 8 april 2010 heeft verweerder het Wob-verzoek van eiser van 10 februari 2010 gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Eiser heeft de rechtbank bij brief van 6 oktober 2010 medegedeeld dat het besluit van 8 april 2010 volgens hem niet tijdig is genomen en dat hiermee geen besluit is genomen ten aanzien van zijn aanvullende verzoek.
Eiser heeft tevens bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 april 2010. Dit bezwaar heeft verweerder bij besluit van 12 mei 2010 deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
AWB 10/1991 WOB
Bij brief van 1 maart 2010 heeft eiser verweerder verzocht om op grond van de Wob de aanmaak-/uitgiftedatum van de registratienummers 2008/../2500 tot en met 2008/../2680, de hierbij behorende metagegevens en de printscreens van de registratieschermen per registratienummer 2500 tot en met 2680 openbaar te maken.
Bij brief van 3 maart 2010 heeft eiser verzocht om, in aanvulling op zijn verzoek van 1 maart 2010, ook openbaar te maken de volledige printscreen en digitaal overzicht van de eerste aanmaakdatum van de stukken met registratienummer 2008/MI14/2517 en 2008/MI14/2667, aangevuld met printscreens en digitale overzichten van alle data waarop beide stukken zijn bewerkt of gewijzigd, alsmede de laatste datum waarop beide stukken zijn opgeslagen en definitief in het digitaal archief zijn opgeslagen.
Bij brief van 10 april 2010 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en aanspraak gemaakt op een dwangsom.
De rechtbank heeft op 27 april 2010 een beroepschrift van eiser ontvangen, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek van 1 maart 2010 en aanvulling van 3 maart 2010.
Bij besluit van 6 mei 2010 heeft verweerder het Wob-verzoek van 1 maart 2010 en de aanvulling van 3 maart 2010 afgewezen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 mei 2010, welk bezwaar bij besluit van 14 september 2010 ongegrond is verklaard. Het beroep van eiser hiertegen is geregistreerd met nummer AWB 10/4867 WOB.
AWB 10/3993 WOB
Bij brief van 6 juli 2010 heeft eiser verweerder verzocht om op grond van de Wob – kort samengevat – het voorblad van het op 27 april 2009 ontvangen advies van de Ambtenarenkamer inzake eisers bezwaar tegen het ontslagbesluit van 27 mei 2008, ter controle een kopie van een willekeurige andere brief die op die datum is ontvangen, de metagegevens behorende bij de documenten MI14/2009/4940 en MI14/2009/4854 en een afschrift van het originele advies van CAPRA naar aanleiding van het advies van de ambtenarenkamer openbaar te maken.
Op 3 augustus 2010 heeft verweerder het besluit op dit verzoek met vier weken verdaagd.
Bij brief van diezelfde datum heeft eiser verweerder in gebreke gesteld en aanspraak gemaakt op een dwangsom.
Bij brief van 4 augustus 2010 heeft eiser aan verweerder medegedeeld de brief van 3 augustus 2010 niet als geldige verdaging aan te merken.
De rechtbank heeft op 24 augustus 2010 een beroepschrift van eiser ontvangen, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek van 6 juli 2010.
Bij besluit van 2 december 2010, verzonden op 3 december 2010, heeft verweerder het Wob-verzoek van eiser van 6 juli 2010 afgewezen.
AWB 10/4867 WOB
Bij besluiten van 6 mei 2010, 12 mei 2010 en 24 mei 2010 heeft verweerder de (aanvullende) Wob-verzoeken van eiser van 1 en 3 maart 2010 gedeeltelijk afgewezen.
Het bezwaar van eiser hiertegen heeft verweerder bij besluit van 14 september 2010, verzonden op 17 september 2010, conform het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaken ter zitting behandeld op 27 januari 2011.
Eiser is verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Inzake AWB 10/650 WOB
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek van 23 december 2009.
1.2. Bij het besluit van 23 februari 2010 heeft verweerder – voor zover relevant – het verzoek van eiser om openbaarmaking van de “klachtbrief bewoners Ossenmarkt” met betrekking tot de voorgenomen plaatsing van een oorlogsmonument op het plantsoen tegenover “Schalkse” afgewezen, omdat verweerder geen formele klachtbrief zoals door eiser bedoeld bekend is. Met betrekking tot de overschrijding van de beslistermijn overweegt verweerder dat uitgegaan wordt van de dag waarop eisers verzoek per post is ontvangen, omdat niet kenbaar is gemaakt dat de weg van het elektronisch verkeer is geopend voor het indienen van een aanvraag op grond van de Wob. De termijn voor het nemen van een besluit eindigde daarom volgens verweerder op 25 januari 2010, zodat over 15 dagen een dwangsom is verschuldigd. Verweerder stelt de verschuldigde dwangsom vast op € 310.
1.3. Hiertegen heeft eiser aangevoerd dat hij zelf bekend is met het bestaan en de inhoud van de door hem bedoelde klachtbrief. Verweerder kan het bestaan van deze brief volgens eiser niet ontkennen. Eiser is het niet eens met de door verweerder vastgestelde dwangsom, omdat volgens hem uitgegaan dient te worden van de datum van ontvangst van het verzoek per e-mail. Eiser stelt daartoe dat verweerder hem bij brief van 30 oktober 2009 heeft medegedeeld dat hij voor correspondentie gebruik kan maken van het algemene e-mailadres van de gemeente. Bovendien is verweerder volgens eiser op grond van vele wet- en regelgeving verplicht om per e-mail gedane verzoeken te registreren en de ontvangst daarvan te bevestigen. Dat verweerder heeft verzuimd om kenbaar te maken dat de weg van elektronisch verkeer niet openstaat voor het indienen van een Wob-verzoek kan volgens eiser niet worden afgewenteld op nietsvermoedende burgers.
2. De rechtbank gaat uit van het volgende toetsingskader.
2.1. Artikel 6:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat, indien het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit, het bestuursorgaan verplicht blijft dit besluit te nemen, tenzij de belanghebbende daarbij als gevolg van de beslissing op het beroep geen belang meer heeft.
Het derde lid bepaalt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Op grond van het vierde lid kan de beslissing op het beroep echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan of kon worden gemaakt of ingesteld.
Het vijfde lid bepaalt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond kan worden verklaard indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
3. De rechtbank overweegt dat met het besluit van 23 februari 2010 een besluit is genomen op het Wob-verzoek en dat hiertegen bezwaar openstaat. De rechtbank verwijst het beroep daarom, voor zover dit betrekking heeft op het alsnog genomen besluit van 23 februari 2010, op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
4. De rechtbank overweegt verder dat, nu verweerder alsnog een besluit heeft genomen op het Wob-verzoek van eiser, eiser in beginsel geen belang meer heeft bij een oordeel over zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in dit geval anders over te oordelen. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat eiser als gevolg van het niet tijdig nemen van het besluit op zijn Wob-verzoek schade heeft geleden. Op grond van het bepaalde in artikel 4:19, eerste lid, van de Awb wordt hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de hoogte van de door verweerder vastgestelde dwangsom bij het bezwaar tegen het besluit op de aanvraag betrokken. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank al geen aanleiding, omdat, gelet op het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb en artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, vergoeding van proceskosten uitsluitend betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Eiser heeft zich in deze zaak niet laten bijstaan door een dergelijke rechtsbijstandverlener. Voor vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank evenmin aanleiding.
Inzake AWB 10/1473 WOB
6. In deze zaak gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
6.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek van 10 februari 2010, dat hij heeft aangevuld op 3 maart 2010.
6.2. Bij het besluit van 8 april 2010 heeft verweerder aan eiser de door hem bij brief van 10 februari 2010 gevraagde stukken toegezonden, met uitzondering van de agenda’s voor de collegevergaderingen van 4 maart 2008 en 29 april 2009 omdat deze volgens verweerder niet beschikbaar zijn.
6.3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 april 2010. Bij besluit van 12 mei 2010 heeft verweerder eiser (nogmaals) de agenda van de collegevergadering van 15 april 2008 toegezonden en het bezwaar voor zover kennelijk ongegrond verklaard. Het bezwaar voor zover dat ziet op de aanvulling van 3 maart 2010 heeft verweerder kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze aanvulling als zelfstandig Wob-verzoek wordt beschouwd en het besluit van 8 april 2010 hier niet op ziet.
6.4. Op het (aanvullend) Wob-verzoek van 3 maart 2010 heeft verweerder inmiddels ook beslist. Het bezwaar tegen het hierop genomen besluit heeft verweerder bij besluit van 14 september 2010 ongegrond verklaard. Het door eiser ingestelde beroep hiertegen is geregistreerd met nummer AWB 10/4867 WOB.
7. Allereerst overweegt de rechtbank dat het beroep, gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb, niet mede aangemerkt kan worden als gericht tegen de besluiten op bezwaar van 12 mei 2010 en/of 14 september 2010, nu het beroep is ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag en niet tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar. Aan de orde is dus slechts het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, voor zover eiser daar nog belang bij heeft.
8. In dat kader overweegt de rechtbank dat eiser de rechtbank ter zitting heeft verzocht om uitspraak te doen over de verschuldigdheid van dwangsommen door verweerder.
8.1. Op grond van artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge artikel 4:17 verbeurde dwangsom vast.
8.2. Gelet hierop heeft eiser, ondanks dat inmiddels is besloten op zijn Wob-verzoek(en), belang bij een oordeel over zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek(en).
9. Daarbij gaat de rechtbank uit van het volgende toetsingskader.
9.1. Artikel 6, eerste lid, van de Wob bepaalt dat het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen beslist.
Het tweede lid bepaalt dat het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken kan verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.
10. Eiser heeft aangevoerd dat de brief van de loco-burgemeester van 9 maart 2010 niet als geldige verdaging kan worden aangemerkt. Verweerder had daarom volgens eiser uiterlijk 10 maart 2010 een besluit moeten nemen op zijn Wob-verzoek. Op die dag heeft eiser verweerder in gebreke gesteld, waardoor verweerder nog tot 25 maart 2010 kon beslissen, aldus eiser. Nu pas op 8 april 2010 een besluit is genomen is verweerder volgens eiser een dwangsom van € 280 verschuldigd. Eiser is verder van mening dat, nu verweerder hem niet eerder heeft medegedeeld dat zijn aanvulling van 3 maart 2010 als zelfstandig verzoek wordt aangemerkt, voor deze aanvulling dezelfde beslistermijn gold als voor het verzoek van 10 februari 2010.
10.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op rechtsgeldige wijze mededeling is gedaan van de verdaging. Hiervoor geldt volgens verweerder geen specifieke besluitvormingsprocedure of vormvoorschriften. Tegen de verdaging staat gelet op artikel 6:3 van de Awb ook geen rechtsmiddel open. Met de brief van 15 maart 2010 is volgens verweerder eventuele onduidelijkheid over de geldigheid van de verdaging uit de wereld geholpen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom volgens verweerder prematuur. Het door eiser als aanvulling bestempelde verzoek van 3 maart 2010 merkt verweerder aan als zelfstandig verzoek. De beslistermijn is voor dit verzoek pas op 3 maart 2010 aangevangen, aldus verweerder.
10.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de brief van 9 maart 2010, en de bevestiging daarvan van 15 maart 2010, tijdig en voldoende duidelijk mededeling gedaan van de verdaging van de beslissing op eisers Wob-verzoek van 10 februari 2010. Dat betekent dat zowel eisers ingebrekestelling als zijn beroepschrift voor afloop van de beslistermijn zijn ingediend. Of de aanvulling van 3 maart 2010 door verweerder al dan niet kon worden aangemerkt als zelfstandig Wob-verzoek kan gelet hierop in het midden blijven. In beide gevallen moet immers geconcludeerd worden dat sprake is van een premature ingebrekestelling en een prematuur beroepschrift.
11. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:10, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. Aan vaststelling van dwangsommen komt de rechtbank daarom niet toe. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, nu de ingebrekestelling prematuur was, er ook geen dwangsommen zijn verbeurd.
12. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank al geen aanleiding, omdat eiser ook in deze zaak geen gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank evenmin aanleiding.
Inzake AWB 10/1991 WOB
13. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
13.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek van 1 maart 2010, zoals aangevuld op 3 maart 2010.
13.2. In het besluit van 6 mei 2010 heeft verweerder deze verzoeken afgewezen, omdat eiser niet heeft vermeld op welke bestuurlijke aangelegenheid de door hem verzochte stukken betrekking hebben. Verweerder acht het niet in overeenstemming met de Wob dat documenten zouden kunnen worden opgevraagd door middel van geen andere indicatie dan een (verondersteld) registratienummer. De door eiser opgevraagde gegevens bevatten volgens verweerder bovendien geen informatie betreffende een bestuurlijke aangelegenheid, zodat de Wob niet van toepassing is.
13.3. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit heeft verweerder ongegrond verklaard bij besluit van 14 september 2010. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is geregistreerd met nummer AWB 10/4867 WOB.
14. Ook in deze zaak geldt dat het beroep, gelet op het bepaalde in artikel 6:20, derde lid, van de Awb, niet mede aangemerkt kan worden als gericht tegen het besluit op bezwaar van 14 september 2010, nu het beroep is ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag. Aan de orde is dus slechts het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, voor zover eiser daar nog belang bij heeft.
15. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel verweerder inmiddels heeft beslist op eisers Wob-verzoek, eiser nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft de rechtbank namelijk ook in deze zaak ter zitting verzocht om uitspraak te doen over de verschuldigdheid van dwangsommen door verweerder.
16. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de beslissing op zijn Wob-verzoek niet heeft verdaagd en de beslistermijn ruimschoots heeft overschreden.
16.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers verzoek geen betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid. De Wob is daarom volgens verweerder niet van toepassing. Daaruit volgt, zo stelt verweerder, dat de beslistermijnen van de Wob ook niet van toepassing zijn en dat geen dwangsommen verschuldigd zijn.
16.2. De rechtbank is van oordeel dat, nu eiser verweerder onder verwijzing naar artikel 3 van de Wob heeft verzocht een aantal documenten te overleggen, verweerder binnen de in de Wob gestelde termijn dient te beslissen. Dat verweerder van mening is dat de Wob niet ziet op de door eiser gevraagde documenten maakt dit niet anders. Een aanvrager moet er van uit kunnen gaan dat, indien hij op grond van de Wob verzoekt om openbaarmaking van documenten, er binnen de in die wet genoemde beslistermijn een besluit volgt. Verweerder toetst de aanvraag immers ook aan die wet. De beslistermijn van artikel 6 van de Wob is dan ook van toepassing (zie ook overweging 9.1).
16.3. Bij het vaststellen van de aanvang van de beslistermijn neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder niet heeft betwist dat het Wob-verzoek op 1 maart 2010 is ontvangen en dat verweerder de aanvulling van 3 maart 2010 blijkens zijn brief van 9 maart 2010 als zodanig heeft geaccepteerd. Hieruit volgt dat de beslistermijn is aangevangen op 2 maart 2010.
16.4. Bij brief van 9 maart 2010 heeft verweerder eiser verzocht om aanvullende informatie. Ingevolge artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt de beslistermijn door een dergelijk verzoek opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Eiser heeft bij brief van 15 maart 2010 op het verzoek om aanvullende informatie gereageerd. Verder is niet in geschil dat verweerder de beslissing niet heeft verdaagd. De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat verweerder uiterlijk op 5 april 2010 een besluit diende te nemen. Verweerder heeft het besluit pas genomen op 6 mei 2010 en heeft dus niet tijdig beslist.
17. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren.
18. Ten aanzien van de dwangsommen overweegt de rechtbank dat ingevolge artikel 4:13, derde lid, van de Awb de eerste dag waarover de dwangsom is verschuldigd, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder de ingebrekestelling op 11 april 2010 heeft ontvangen. Verweerder is dus over 10 dagen dwangsommen verschuldigd (26 april 2010 tot 6 mei 2010). De door verweerder verbeurde dwangsom beloopt daarmee in totaal € 200.
19. Ten slotte overweegt de rechtbank dat, nu het beroep gegrond zal worden verklaard, verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem dient te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank wederom geen aanleiding, omdat eiser geen gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Inzake AWB 10/3993 WOB
20. In deze zaak gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
20.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek van 6 juli 2010.
20.2. In het besluit van 2 december 2010 heeft verweerder ten aanzien van dit verzoek overwogen dat het advies van de ambtenarenkamer van de commissie voor de bezwaarschriften niet openbaar gemaakt zal worden, omdat eiser al over dit advies beschikt en omdat het advies zich niet leent voor openbaarmaking nu het een individuele rechtspositionele aangelegenheid betreft. Het verzoek om openbaarmaking van een willekeurige brief van 27 mei 2009 wijst verweerder af omdat dit geen betrekking heeft op enige bestuurlijke aangelegenheid, althans door eiser niet duidelijk is gemaakt op welke bestuurlijke aangelegenheid dit verzoek betrekking heeft. Ook is de Wob volgens verweerder niet van toepassing op de verzochte “metagegevens uit DOCMAN en / of Word (printscreens)”, omdat deze gegevens geen betrekking hebben op enige bestuurlijke aangelegenheid. Ten slotte wijst verweerder het verzoek om openbaarmaking van het advies van CAPRA naar aanleiding van voornoemd advies van de ambtenarenkamer af, omdat dit een stuk betreft ten behoeve van intern beraad dat bovendien handelt over een individuele rechtspositionele aangelegenheid waarvan openbaarmaking in strijd zou zijn met privacyregels.
20.3. Ter zitting heeft eiser hiertegen – kort samengevat – aangevoerd dat de door verweerder gehanteerde afwijzingsgronden geen stand kunnen houden. Volgens eiser hebben de documenten wel betrekking op een bestuurlijke aangelegenheid en kan openbaarmaking niet worden geweigerd omdat sprake zou zijn van stukken bedoeld voor intern beraad. Ook om redenen van privacy kan openbaarmaking volgens eiser niet geweigerd worden, omdat de stukken over zijn eigen rechtspositie gaan. Eiser is verder van mening dat het besluit te laat is genomen en dat verweerder daarom een dwangsom verschuldigd is.
21. De rechtbank overweegt dat het besluit van 2 december 2010 een besluit is op het Wob-verzoek van 6 juli 2010 en dat hiertegen bezwaar openstaat. De rechtbank verwijst het beroep daarom, voor zover dit betrekking heeft op het alsnog genomen besluit van 2 december 2010, op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
22. De rechtbank overweegt verder dat, nu verweerder alsnog een besluit heeft genomen op het Wob-verzoek van eiser, eiser in beginsel geen belang meer heeft bij een oordeel over zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in dit geval anders over te oordelen. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat eiser als gevolg van het niet tijdig nemen van het besluit op zijn Wob-verzoek schade heeft geleden. Eisers stellingen ten aanzien van (de hoogte van) de door verweerder verbeurde dwangsom dienen bij het bezwaar tegen het besluit op de aanvraag te worden betrokken. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek daarom niet-ontvankelijk verklaren.
23. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank weer geen aanleiding, omdat eiser ook in deze zaak geen gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank evenmin aanleiding.
Inzake AWB 10/4867 WOB
24. In deze zaak ligt het door eiser tegen het besluit op bezwaar van 14 september 2010 (hierna: het bestreden besluit) ingestelde beroep ter beoordeling voor.
24.1. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de gevraagde stukken zijn overgelegd, met uitzondering van de gevraagde metagegevens uit het docman registratiesysteem. Volgens verweerder volgt uit de aard van deze metagegevens, zoals deze gebruikt worden bij de gemeente Weesp, dat zij van interne orde zijn en geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen. De metagegevens bevatten immers geen inhoudelijke informatie over beleid, de voorbereiding of uitvoering daarvan, zo stelt verweerder. Verder heeft verweerder overwogen dat aan een registratie in het docman registratiesysteem geen conclusie betreffende de rechtmatigheid van een besluit kan worden verbonden. Het docman registratiesysteem heeft daarom geen waarde van bestuurlijke relevantie, anders dan de postregistratie. Aan eisers bezwaar met betrekking tot de onbevoegde ondertekening van de brief waarbij hem een termijn is gesteld voor het indienen van bezwaargronden gaat verweerder voorbij, omdat het besluit gelijkluidend zou zijn indien dit door de voorzitter van de commissie was genomen, eiser hierdoor niet in zijn belang is geschaad en eiser niet heeft gesteld dat hem een onredelijke termijn is gegeven.
24.2. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de conclusie van verweerder dat de metagegevens geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen is gebaseerd op een onjuiste duiding van de inhoud en reikwijdte van die gegevens en bovendien in tegenspraak is met de erkenning dat deze gegevens een document zijn in de zin van de Wob. De metagegevens bevatten volgens eiser wel degelijk en juist zeer specifieke informatie over de voorbereiding en uitvoering van bestuurlijke aangelegenheden. Ook uit verweerders stelling in het bestreden besluit dat postregistratie wel onder de Wob valt volgt, zo stelt eiser, dat de Wob ziet op de metagegevens uit het docman registratiesysteem. Dit systeem is volgens eiser namelijk bedoeld om onder meer de data van inkomende, uitgaande en interne post en correspondentie digitaal te registreren (mede met het oog op voortgangsbewaking en rappelering). Eiser stelt belang te hebben bij openbaarmaking van de metagegevens, omdat hij hiermee in de procedure bij de Centrale Raad van Beroep kan aantonen dat zijn ontslagbesluit onrechtmatig is genomen. De overwegingen van verweerder ten aanzien van de werking en betrouwbaarheid van het docman registratiesysteem zijn volgens eiser niet relevant.
25. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van het volgende wettelijk kader.
25.1. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.
In artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document wordt verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
In artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob is bepaald dat onder bestuurlijke aangelegenheid wordt verstaan een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
26. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat de door eiser verzochte metagegevens zijn aan te merken als document in de zin van de Wob. In geschil is of ze betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid.
26.1. Uit de memorie van toelichting bij de Wob (Kamerstukken II 19 859, nr. 3, p. 25) blijkt dat het begrip “bestuurlijk” ruim moet worden uitgelegd en betrekking heeft op het bestuur in al zijn facetten. Het betreft niet alleen het externe optreden van het bestuur, maar ook de interne organisatie en de beslissingen met betrekking tot de rechtspositie van en de toekenningen uit de openbare middelen aan ambtenaren en gewezen ambtenaren (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juni 2007, LJN: BA7618). Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant dat, zoals verweerder stelt, de gegevens van interne orde zijn en hiermee niet kan worden aangetoond dat een besluit al dan niet onrechtmatig is.
26.2. Verder overweegt de rechtbank dat metagegevens gegevens zijn die zien op de registratie van besluiten en andere stukken in een door verweerder gebruikt computersysteem. Niet in geschil is dat de door eiser verzochte metagegevens betrekking hebben op stukken die een bestuurlijke aangelegenheid betreffen. De rechtbank is van oordeel dat de metagegevens daarom ook als betrekking hebbend op een bestuurlijke aangelegenheid moet worden aangemerkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de openbaarmaking van de metagegevens niet mocht weigeren omdat deze geen bestuurlijke aangelegenheid zouden betreffen.
27. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak.
28. De rechtbank overweegt ook nog dat er gezien hetgeen hierboven is beslist geen aanleiding is tot het horen van eisers voor de zitting opgeroepen, maar niet verschenen getuigen.
29. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank wederom geen aanleiding, omdat eiser geen gebruik heeft gemaakt van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
Inzake AWB 10/650 WOB
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Inzake AWB 10/1473 WOB
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Inzake AWB 10/1991 WOB
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 200;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150 vergoedt;
Inzake AWB 10/3993 WOB
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Inzake AWB 10/4867 WOB
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 150 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Reiling, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.W. Speksnijder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB