ECLI:NL:RBAMS:2011:BY3012

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-2623 AW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van marktmeester wegens ernstig plichtsverzuim in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen een marktmeester en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam. De marktmeester was op 11 januari 2010 aangehouden op verdenking van corruptie en het aannemen van steekpenningen. Het dagelijks bestuur verleende hem strafontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim, omdat hij tijdens zijn werkzaamheden geld had aangenomen van marktkooplieden. De rechtbank oordeelde dat het verweten plichtsverzuim was komen vast te staan, ondanks het feit dat het strafrechtelijk onderzoek naar de marktmeester nog niet was afgerond. De rechtbank stelde vast dat de observaties van de politie en de verklaringen van collega’s en marktkooplieden voldoende bewijs boden voor het plichtsverzuim. De rechtbank wees het beroep van de marktmeester ongegrond, omdat hij geen gronden had aangevoerd die de beslissing van het dagelijks bestuur konden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen, gezien de ernst van het plichtsverzuim. De uitspraak benadrukt het belang van deugdelijk vastgestelde gegevens in het bestuursrecht en de mogelijkheid van disciplinaire maatregelen bij ambtenaren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2623 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. F.J. Jacobs,
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum,
verweerder,
gemachtigde mr. M.M.J.A. Langenhoff.
Procesverloop
Bij besluit van 4 november 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 6 november 2010 strafontslag verleend.
Bij besluit van 13 april 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Eiser is sinds 1 februari 1994 in vaste dienst van de gemeente Amsterdam en laatstelijk tewerkgesteld bij het stadsdeel Centrum in de functie van marktmeester. Op
11 januari 2010 is eiser aangehouden op verdenking van corruptie en het aannemen van steekpenningen in de uitoefening van zijn functie van marktmeester. Tegen eiser is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.
1.2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser met ingang van 6 november 2010 de straf opgelegd van onvoorwaardelijk ontslag zoals bedoeld in artikel 13.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA). Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1. Artikel 11.1 van de NRGA bepaalt dat de ambtenaar de hem gegeven voorschriften opvolgt en in het algemeen alles behoort te doen of na te laten wat van een goed ambtenaar wordt verwacht.
Artikel 13.4 van de NRGA bepaalt dat de ambtenaar kan worden gestraft als hij zich niet gedraagt overeenkomstig artikel 11.1 (vervulling functie) en zich daarmee schuldig maakt aan plichtsverzuim.
Op grond van artikel 13.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de NRGA kan de ambtenaar strafontslag worden opgelegd.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de desbetreffende ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2010, LJN: BN2349). De rechtbank dient in een beroep vol te toetsen of sprake is van plichtsverzuim.
3.2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij, in zijn functie van marktmeester, geen steekpenningen heeft aangenomen van marktkooplui, zodat de feitelijke grondslag voor het ontslag ontbreekt. Voorts acht eiser de uitkomst in de strafzaak van belang voor een beoordeling van de feitelijke grondslag waarop het hem verleende ontslag steunt.
3.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voor eigen gewin geld heeft aangenomen. Niet is vereist dat strafrechtelijk is bewezen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het aannemen van steekpenningen in strafrechtelijke zin. Gelet op alle zich in het dossier bevindende stukken (waaronder een deel van het strafdossier) staat voor verweerder voldoende vast dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim.
3.4. De rechtbank is, gelet op de observaties van de politie, de door eiser, zijn collega’s en de marktkooplieden in het strafrechtelijk onderzoek afgelegde verklaringen, van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat sprake is van plichtsverzuim. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de observaties blijkt dat eiser op 6 november 2009 een pasje en muntgeld van een standhouder ontvangt en alleen het pasje teruggeeft aan de standhouder en dat eiser eveneens op 6 november 2009 een pasje en twee briefjes van 10 euro van een standhouder ontvangt en alleen het pasje teruggeeft aan de standhouder. Eiser heeft op 11 januari 2010 verklaard dat het aanpakken van geld sowieso niet kan en dat hij op de vraag hoe vaak hij conflicten of problemen heeft gehad met marktkooplieden heeft geantwoord: “helemaal niks”. Op de vraag hoe het mogelijk is dat door de politie is gezien dat eiser contant geld heeft aangenomen van een marktkoopman heeft eiser geantwoord: “dat zou mooi zijn maar het kan niet” en op de vraag heeft de politie het dan niet goed gezien heeft eiser geantwoord: “Nee die heeft het niet goed gezien”. Eiser heeft het proces-verbaal van de verhoren ondertekend. De rechtbank gaat uit van het ambtsedig proces-verbaal. Eisers processuele positie acht de rechtbank niet aangetast door het tijdsverloop tussen de observaties en de confrontatie van eiser met de observaties. Eiser heeft niet meer verklaard dan de enkele ontkenning dat hij ooit geld van een marktmeester zou hebben aangenomen. In dit licht beschouwd is dus niet meer relevant welke marktkoopmannen het betrof. De rechtbank ziet bovendien geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van de observaties.
Uit de verklaringen van de collega’s blijkt dat er onderling tussen de marktmeesters koffiegeld werd verdeeld volgens een verdeelsleutel en dat alle marktmeesters geld ontvingen. Uit de verklaringen van een viertal marktkooplieden blijkt dat zij geld aan de marktmeester moesten betalen en dat alle marktmeesters hieraan meededen. De rechtbank deelt niet de stelling van eiser dat de verklaringen van de collega’s en het viertal marktkooplieden niet geloofwaardig zouden zijn. Deze verklaringen komen immers met elkaar overeen en worden ondersteund door de observaties. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser niets aan bewijs heeft bijgebracht dat de verklaringen van de collega’s en het viertal marktkooplieden in twijfel zou kunnen trekken.
Anders dan eiser stelt, is niet van belang dat het strafrechtelijk onderzoek naar eisers gedragingen nog niet is afgerond. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 11.1 van de NRGA en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim.
3.5. De rechtbank stelt vast dat eiser in het onderhavige beroep geen gronden heeft aangevoerd ten aanzien van eisers toerekenbaarheid, verweerders bevoegdheid en de evenredigheid van de straf van onvoorwaardelijk ontslag. Nu sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim, was verweerder dan ook bevoegd om een disciplinaire straf aan eiser op te leggen. Er zijn geen gronden om te oordelen dat verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3.6. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: C
SB