ECLI:NL:RBAMS:2011:BY2003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 2011.428
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in ontnemingszaken en de beoordeling van onpartijdigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2011 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekers tegen de rechters die belast zijn met de behandeling van ontnemingsvorderingen. Het verzoek tot wraking is ingediend naar aanleiding van de afwijzing door de rechters van een verzoek tot het horen van getuigen, dat door de raadsman van verzoekers was ingediend. De rechters hebben deze afwijzing gemotiveerd met een beroep op het 'noodzaakcriterium', waarbij zij stelden dat het verzoek niet voldoende concreet en gemotiveerd was. Verzoekers voerden aan dat de afwijzing van het getuigenverzoek de schijn van partijdigheid wekte en dat de rechtbank niet geïnteresseerd leek in hun standpunt, wat in strijd zou zijn met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank heeft de processtukken en de argumenten van zowel verzoekers als het openbaar ministerie in overweging genomen. De officier van justitie stelde dat er niets nieuws in het wrakingsverzoek stond en dat de rechters daarom het verzoek tot het horen van getuigen konden afwijzen zonder dat hun onpartijdigheid in het geding was. De rechters zelf gaven aan dat verzoekers niet ontvankelijk verklaard dienden te worden, omdat het verzoek tot wraking te laat was ingediend.

De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar konden brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechters om het getuigenverzoek af te wijzen niet getuigde van vooringenomenheid. De rechters hadden een gemotiveerde beslissing gegeven en de afwijzing was in lijn met de beginselen van de goede procesorde.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, omdat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was aangetoond. De beslissing van de wrakingskamer is definitief, en er staat geen voorziening open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Wrakingskamer
Beschikking op het onder rekestnummer HA RK 2011.428 ingeschreven verzoek van:
1. [ ],
2. [ ],
verzoekers,
raadsman mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. [ ], [ ] en [ ], leden van een meervoudige kamer belast met de behandeling van de tegen verzoekers ingestelde ontnemingsvorderingen in de zaken met parketnummers [ ] en [ ], hierna: de rechters.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
? de processen-verbaal van de zitting van 12 december 2011 in de ontnemingszaken van verzoekers;
? de pleitnotities van de raadsman van verzoekers ten behoeve van de zitting van 12 december 2011;
? de processen-verbaal van de zitting van 22 augustus 2011 in de ontnemingszaken van verzoekers;
? een brief van de raadsman van verzoekers aan de voorzitter van de meervoudige kamer d.d. 14 oktober 2011;
? een brief van de voorzitter van de meervoudige kamer aan de raadsman van verzoekers d.d. 19 oktober 2011.
Het verzoek is in raadkamer behandeld ter zitting van 12 december 2011 waar verzoekers, hun raadsman, de rechters en de officier van justitie zijn gehoord.
De raadsman heeft het verzoek nader toegelicht. De rechters hebben bij monde van de voorzitter een reactie gegeven en de officier van justitie heeft het standpunt van het openbaar ministerie nader toegelicht.
Over en weer is in tweede termijn nog gereageerd, verzoekers hebben het laatste woord gekregen. Vervolgens is de behandeling na schorsing en hervatting gesloten.
De uitspraak is bepaald op 19 december 2011.
1. Feiten
a) Tegen verzoekers zijn door het openbaar ministerie ontnemingsvorderingen ingesteld. Op 27 juni 2011 en op 22 augustus 2011 heeft in de ontnemingszaken een zitting plaatsgevonden.
b) Op de zitting van 22 augustus 2011 heeft de rechtbank een verzoek tot het horen van een aantal door de raadsman opgegeven getuigen afgewezen. In het proces-verbaal van die zitting staat als beslissing op dat verzoek onder meer vermeld:”(…..) De voorzitter deelt voorts mede dat de rechtbank bij de inhoudelijke beoordeling van het getuigenverzoek heeft gelet op het aannemelijkheidsvereiste en op hetgeen beschreven staat in artikel 511d Wetboek van Strafvordering. Een dergelijk getuigenverzoek in een ontnemingsprocedure dient concreet en gemotiveerd te zijn en er melding van te maken welke berekeningsmethoden en aannames onjuist zijn. Het is aan de verdediging om aan te voeren hoe zij door het horen van de getuigen tegenbewijs denkt te kunnen leveren. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging hieraan niet heeft voldaan en wijst het getuigenverzoek derhalve af.” Vervolgens heeft de rechtbank termijnen voor een schriftelijke conclusiewisseling bepaald.
c) Bij brief van 14 oktober 2011 heeft de raadsman van verzoekers de rechtbank onder meer medegedeeld dat hij op de volgende zitting opnieuw een verzoek tot het horen van getuigen zal doen en nog niet schriftelijk zal concluderen.
d) Bij brief van 19 oktober 2011 heeft de voorzitter van de rechtbank de raadsman in antwoord op de brief van de raadsman van 14 oktober 2011 onder meer geschreven dat de mededelingen, dat hij (nog) niet schriftelijk zal concluderen en dat hij de rechtbank op de volgende zitting opnieuw zal verzoeken het horen van enkel getuigen toe te staan, door de rechtbank voor kennisgeving zijn aangenomen.
e) In de processen-verbaal van de zitting van 12 december 2011 staat onder meer als beslissing van de rechtbank vermeld:”(…..) Na hervatting van de behandeling deelt de voorzitter mede dat de rechtbank de handelswijze van de raadsman in strijd acht met de beginselen van de goede procesorde. Als er immers afspraken worden gemaakt, zoals in dit geval met de raadsman afgesproken op 22 augustus 2011, dienen deze nagekomen te worden. Los daarvan is vandaag door de raadsman een nieuw verzoek tot het horen van getuigen ingediend. De rechtbank beoordeelt dit verzoek aan de hand van het noodzaakcriterium. Een getuigenverzoek dient concreet en gemotiveerd te zijn en er melding van te maken welke berekeningsmethoden en aannames onjuist zijn. Het is aan de verdediging om aan te voeren hoe zij door het horen van de getuigen tegenbewijs denkt te kunnen leveren. De rechtbank is van oordeel dat de raadsman hier niet, in elk geval onvoldoende specifiek, aan heeft voldaan en wijst het getuigenverzoek ten aanzien van alle getuigen af. Hierbij heeft de rechtbank mede gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt over de beginselen van de goede procesorde.”
f) Hierop heeft de raadsman van verzoekers de rechtbank gewraakt.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Aan het verzoek hebben verzoekers - samengevat - ten grondslag gelegd dat het horen van de getuigen essentieel is om te komen tot een afgewogen standpunt over de omvangrijke ontnemingsvorderingen. Door (opnieuw) het verzoek tot het horen van getuigen af te wijzen heeft de rechtbank de schijn van partijdigheid gewekt. De rechtbank heeft daarmee laten blijken dat zij niet geïnteresseerd is in het standpunt van verzoekers. De beslissing van de rechtbank voldoet niet aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt. Hetgeen door de rechtbank is overwogen ten aanzien van de strijd met de beginselen van de goede procesorde is onbegrijpelijk.
3. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft - samengevat - aangevoerd dat in het vandaag gedane verzoek niets nieuws staat en dat de rechtbank alleen al daarom het verzoek tot het doen horen van getuigen kon afwijzen. Door de gegeven beslissing is de onpartijdigheid van de rechters niet in het geding, aldus de officier van justitie
4. De reactie van de rechters
4.1 De rechters hebben bij monde van de voorzitter allereerst aangevoerd dat verzoe-kers niet ontvankelijk dienen te worden verklaard nu op de zitting van 22 augustus 2011 hetzelfde verzoek is gedaan en afgewezen. Op dat moment had het verzoek tot wraking moeten worden gedaan.
4.2. De rechters hebben voorts aangevoerd dat zij niet inzien dat door het afwijzen van het verzoek tot het horen van getuigen hun onpartijdigheid in het geding zou zijn. De beginselen van de goede procesorde zijn genoemd omdat de raadsman de afspraken die zijn gemaakt met betrekking tot de termijnen voor de schriftelijke con-clusiewisseling niet is nagekomen.
5. De ontvankelijkheid van het verzoek
5.1 Op grond van de wet dient het verzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die tot de wraking aanleiding hebben gegeven aan verzoeker bekend zijn geworden.
5.2 Het verzoek vindt, zo begrijpt de wrakingskamer, mede zijn grondslag in het eerst op de zitting van 12 december 2011 uitgesproken oordeel van de rechtbank dat bij de beslissing op het verzoek tot het horen van de getuigen mede acht is geslagen op de beginselen van de goede procesorde.
5.3 Daarmee is het verzoek naar het oordeel van de wrakingskamer gedaan zodra de feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 513, eerste lid, Wetboek van Straf-vordering (Sv) aan verzoekers bekend zijn geworden en kunnen zij in hun verzoek worden ontvangen.
6. De verdere beoordeling
6.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2 Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten sys-teem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter vooringenomen is. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grond-slag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
6.3 Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een genomen beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechters is ingege-ven.
6.4 Naar het oordeel van de wrakingskamer getuigt de door de rechters genomen beslissing daarvan niet. De rechters hebben een gemotiveerde beslissing gegeven. Het verzoek om getuigen te horen is met in achtneming van het “noodzaakcriterium” afgewezen. Deze beslissing noch de motivering daarvan levert een feit op waarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de rechters.
7. Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt uit de gewraakte beslissing niet dat bij verzoekers de objectief gerechtvaardigde schijn is gewekt dat de rechters jegens hen vooringenomen zijn. Nu feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet zijn gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van indiening van het verzoek.
Aldus gegeven door mrs. F.G. Bauduin, H.L.L. Neervoort-Briet en S.P. Pompe, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 december 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering geen voorziening open.