ECLI:NL:RBAMS:2011:BY1997

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 11-379
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de jongste rechter in een meervoudige strafkamer

In deze zaak gaat het om een wrakingsverzoek tegen de jongste rechter van een meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam. Het verzoek tot wraking is ingediend door de verdachte, die van mening is dat de rechter vooringenomen is. De verdachte stelt dat de rechter op een eerdere zitting op 16 september 2011 ten onrechte heeft aangenomen dat hij door buurtregisseurs is herkend en dat zijn DNA is aangetroffen op een hamer die op de plaats delict is gevonden. De verdachte betoogt dat er slechts sprake is van een indicatieve herkenning en dat het DNA-mengprofiel niet definitief aan hem kan worden gekoppeld. Hierdoor zou de rechter al een oordeel hebben geveld over feiten die cruciaal zijn voor de beoordeling van de zaak, wat volgens de verdachte een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid oplevert.

De rechter heeft de beschuldigingen van vooringenomenheid gemotiveerd bestreden en aangegeven dat de rechtbank enkel de vraag of er ernstige bezwaren zijn bevestigd heeft beantwoord. De rechter benadrukt dat de rechtbank op dat moment nog geen definitief oordeel heeft geveld over de bewijskracht van de DNA-match en de herkenning door de buurtregisseur. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verdachte in overweging genomen, maar concludeert dat er geen objectieve rechtvaardiging is voor de vrees dat de rechter vooringenomen is. De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af, omdat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

De beslissing is genomen op 2 december 2011, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking ongegrond is. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open, zoals bepaald in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering. De zaak is behandeld in aanwezigheid van de griffier, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante processtukken, waaronder het verzoekschrift en de reacties van de officier van justitie en de rechter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op 11 november 2011 ingekomen en onder rekestnummer
HA RK 11-379 ingeschreven ver¬zoek van:
[ ],
wonende te [ ],
verzoeker,
raadsman mr. H.C. Meijer
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], rechter, belast met de behandeling van strafzaken te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het verzoekschrift met bijlage van 11 november 2011;
- de reactie van de officier van justitie mr. [ ] (hierna: OvJ) van 16 november 2011;
- de reactie van de rechter van 17 november 2011.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 november 2011, alwaar de raadsman en de rechter zijn gehoord.
1. De feiten
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a) Verzoeker is verdachte in een strafzaak geregistreerd onder parketnummer [ ].
b) De strafzaak is behandeld op een pro-forma zitting van de meervoudige strafka-mer op 16 september 2011. De rechter nam hieraan als jongste rechter deel.
c) De strafgriffie heeft bekend gemaakt dat de inhoudelijke behandeling van de strafzaak door een meervoudige kamer bestaande uit drie bij naam genoemde rechters onder wie de rechter, gepland staat op 14 november 2011.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
Verzoeker stelt als gronden voor het verzoek tot wraking dat de rechter deel uitmaak-te van de meervoudige strafkamer van 16 september 2011 die daarbij ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat verzoeker door de buurtregisseurs is herkend en dat zijn DNA is aangetroffen op de hamer die is gevonden op de plaats delict. Er is ech-ter hooguit sprake van een indicatieve herkenning. Op de hamer is een mengprofiel gevonden van meerdere personen en een van die personen zou verzoeker kunnen zijn. Deze strafkamer heeft daarmee op voorhand al beslist over feiten die van belang zijn voor de beantwoording van de vragen van de artt. 348 en 350 Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop meent verzoeker dat er sprake is van een zwaarwe-gende aanwijzing dat de leden van deze strafkamer, onder wie de rechter jegens hem een vooringenomenheid koesteren, althans dat de daarvoor bij hem bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft gemotiveerd bestreden dat sprake is van vooringenomenheid zoals bedoeld door verzoeker. Voor zover van belang zal hierop hierna nader worden ingegaan.
4. De beoordeling van het verzoek
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2 Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn tenzij zich uitzonderlij-ke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Hierbij is de visie van verzoeker wel belangrijk, maar niet beslissend. De rechtbank zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoorde-len.
4.3 Aan de onpartijdigheid van de rechter wordt door verzoeker getwijfeld omdat volgens verzoeker uit het proces-verbaal van de zitting van 16 september 2011 blijkt dat de rechtbank als vaststaand heeft aangenomen dat: a. verzoeker door de buurtre-gisseurs is herkend en b. het DNA van verzoeker is aangetroffen op de hamer die is gevonden op de plaats delict.
4.4 De rechter heeft meegedeeld dat de conclusie die verzoeker uit het proces-verbaal trekt onjuist is. De rechtbank heeft slechts de vraag of de ernstige bezwaren en de gronden die ten grondslag liggen aan het bevel tot voorlopige hechtenis nog aan-wezig zijn bevestigend beantwoord. Dat de rechtbank daarbij heeft gerefereerd aan de in het dossier gerelateerde DNA-match en de herkenning van verzoeker betekent niet dat de rechtbank reeds een definitief oordeel heeft over de bewijskracht en –waarde van die potentiële bewijsmiddelen. Ter adstructie heeft de rechter verwezen naar de zinsnede in het proces-verbaal ‘Op dit moment is dat voldoende voor het aannemen van ernstige bezwaren.’ Voorts heeft zij erop gewezen dat uit het proces-verbaal blijkt dat het onderzoek jegens verdacht op 16 september 2011 nog geenszins was afgerond en dat onder andere de buurtregisseur die verdachte zou hebben herkend en de deskundige van het NFI nog zouden worden gehoord. Ook hieruit blijkt dat de rechtbank de herkenning door de buurtregisseur en de DNA-match op 16 september j.l. nog niet als vaststaande feiten heeft aangenomen, aldus de rechter.
4.5 De wrakingskamer is gelet op voorgaande toelichting, bezien in samenhang met de inhoud van het proces-verbaal van oordeel dat de in het proces-verbaal verwoorde gronden voor afwijzing van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis niet als een definitief oordeel ten aanzien van de herkenning en de DNA-match kunnen worden gelezen.
4.6 Vorenstaande leidt tot de conclusie dat in hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen objectieve rechtvaardiging is te vinden dat zich hier een omstandigheid voor-doet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor de vrees dat de rechter voorin-genomen is of dat het haar aan onpartijdigheid ontbreekt. Het verzoek tot wraking van de rechter dient dan ook te worden afgewezen.
4.7 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mrs. S.P. Pompe en C.M. Degenaar, leden en uitge¬spro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van 2 december 2011 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.