ECLI:NL:RBAMS:2011:BY1946

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 11- 359
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van een kantonrechter. Het verzoek werd ingediend door een aannemersbedrijf, vertegenwoordigd door mr. P.F. Keuchenius, en was gebaseerd op de stelling dat de rechter partijdig was. De gemachtigde had op 1 november 2011 het verzoek tot wraking ingediend, 34 dagen na het tijdstip waarop de feiten bekend waren die aanleiding gaven voor het verzoek. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor indiening van het verzoek niet verschoonbaar was, ondanks de uitleg van de gemachtigde dat hij tijd nodig had om zich te beraden na de retourzending van een processtuk. De rechtbank heeft de processtukken en de schriftelijke reactie van de rechter in overweging genomen en vastgesteld dat de rechter niet in de wraking berustte. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk was, omdat het niet tijdig was ingediend. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en de gemachtigde van verzoeker. De rechtbank benadrukte dat op grond van artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten aan de verzoeker bekend zijn geworden. Aangezien de gemachtigde al op 26 september 2011 op de hoogte was van de relevante feiten, was het verzoek te laat ingediend. De rechtbank verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk en stelde vast dat er geen mogelijkheid tot beroep op deze beslissing bestond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het op onder rekestnummer HA RK 11- 359 ingeschreven verzoek van :
[ ],
h.o.d.n. Aannemersbedrijf [ ],
wonende c.q. gevestigd te [ ],
gemeente [ ],
verzoeker,
gemachtigde mr. P.F. Keuchenius
welk verzoek strekt tot wraking van [ ], kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
Bij brief van 1 november 2011 heeft de gemachtigde namens verzoeker het onderhavige verzoek tot wraking gedaan.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 10 november 2011.
Deze stukken zijn voor de zitting aan partijen toegezonden. Zij hebben meegedeeld hiervan kennis te hebben genomen.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 december 2011 in aanwezigheid van de gemachtigde en de rechter. De gemachtigde heeft het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.
1. Feiten
a) Verzoeker is eisende partij in een bij de rechter - onder nummer [ ] - aanhangige zaak, waarin verzoeker betaling vordert van een hoofdsom van € 2.826,25.
b) In die zaak is na een comparitie op 12 januari 2011 op 12 mei 2011 een tussenvonnis gewezen waarin – voor zover hier van belang – een deskundige is benoemd en is bepaald dat verzoeker een bedrag van € 3.000,00 dient te storten als voorschot op de kosten van de deskundige.
c) Bij brief van 9 juni 2011 heeft de gemachtigde hierop gereageerd en om de mogelijkheid van beroep tegen dit tussenvonnis verzocht. Dit verzoek is, na reactie van de wederpartij, bij rolmededeling van 11 augustus 2011 afgewezen.
d) Bij brief van 2 september 2011 heeft de gemachtigde een conclusie van antwoord in reconventie aan de rechter gezonden.
e) Bij rolmededeling van 22 september 2011, die blijkens het daarop geplaatste stempel bij verzoekers gemachtigde is ontvangen op 26 september 2011, is onder meer aan partijen meegedeeld dat het bij brief van 2 september 2011 toegezonden processtuk niet wordt aanvaard en zal worden geretourneerd, omdat de conclusie meer betrekking heeft op de conventie dan op de reconventie en bovendien in het slot van het door verzoeker op 10 februari 2011 ingediende processtuk al op de vordering in reconventie is ingegaan.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1. Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende zakelijk weergegeven gronden.
1. De rechter gaat halverwege de procedure overstag wat betreft het wel of niet ingesteld zijn van een reconventionele vordering en hij weigert vervolgens verzoeker over die vordering aan het woord te laten;
2. De rechter gaat lichtzinnig om met verzoekers gerechtvaardigde belangen, door een onderzoek te bevelen dat duurder is dan de gevorderde hoofdsom, mede in verband met het daarbij klaarblijkelijk passeren van het al op het eerste gezicht steekhoudende juridische verweer van het niet voldoen aan de klachtplicht;
3. De rechter heeft zelfstandig de veronderstelde vordering in reconventie van
€ 910,00 verhoogd naar € 6.253,45.
3. De reactie van de rechter
De rechter heeft gemotiveerd bestreden dat er sprake is van partijdigheid dan wel de schijn van partijdigheid zowel ter comparitie als blijkend uit het tussenvonnis. Voor zover nodig wordt wat hij heeft aangevoerd hierna besproken.
4. De ontvankelijkheid van het verzoek
4.1 De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of het verzoek ontvankelijk is.
4.2 Artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.3 Ter zitting heeft de gemachtigde bevestigd dat de retour gezonden conclusie van antwoord in reconventie op 26 september 2011 bij hem is ontvangen. Gelet daarop was verzoekers gemachtigde toen reeds bekend met de overwegingen van de rechter om de conclusie van antwoord terug te zenden, terwijl dit de concrete aanleiding was voor het indienen van het onderhavige verzoek.
4.4 Nu verzoeker tot 1 november 2011, mitsdien 34 dagen, heeft gewacht met het indienen van het verzoek tot wraking, is dit verzoek niet gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
Dat verzoekers gemachtigde zoals ter zitting is gesteld, zodanig werd overvallen door de retourzending, dat hij zich hierop met zijn cliënt diende te beraden, is onvoldoende om deze late indiening van het verzoek verschoonbaar te achten. Gelet hierop dient het verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.5 Gezien vorenstaande komt noch wat verzoeker heeft aangevoerd, noch wat de rechter daartegenin heeft gebracht, voor bespreking in aanmerking.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. G.H. Marcus, voorzitter, mrs. C.W. Bianchi en
J.A.A.G. de Vries, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 december 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.