Beschikking op het onder rekestnummer HA RK 11-425 ingeschreven ver¬zoek van:
[ ],
verblijvende in [ ],
verzoekster,
raadsman mr. H. Loonstein,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. [ ], [ ] en [ ] , leden van een meervoudige kamer, belast met de behandeling van strafzaken te Amsterdam, hierna: de rechters.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- een proces-verbaal terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 6 december 2011 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
- een fax van de raadsman van verzoekster van 28 november 2011;
- de ter zitting van 16 december 2011 uitgereikte pleitnota van de raadsman.
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 december 2011, alwaar de raadsman, de rechters mrs. [ ] en [ ] en de officier van justitie zijn gehoord. Mr. [ ] heeft medegedeeld dat mr. [ ] niet in de gelegenheid is om aanwezig te zijn in verband met een zitting elders.
De voorzitter heeft melding gemaakt dat aan de rechtbank ter kennis is gebracht dat verdachte afstand heeft gedaan van het recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn. De ontvangen schriftelijke verklaring van de verdachte waaruit dit blijkt is aan deze beslissing gehecht. Vervolgens heeft de raadsman het verzoek en de door hem ge-zonden fax van 28 november 2011 nader toegelicht. De rechters hebben, bij monde van de voorzitter van de gewraakte kamer, mr. [ ] , een reactie gegeven en de offi-cier van justitie heeft het standpunt van het openbaar ministerie nader toegelicht. Over en weer is in tweede termijn nog gereageerd en verzoeksters raadsman heeft het laatste woord gekregen.
Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
a) verzoekster is verdachte in een strafzaak geregistreerd onder parketnummer [ ];
b) het onderzoek in die zaak is ter terechtzitting van 8 september 2011 geschorst;
c) in de hiervoor vermelde fax van de raadsman van 28 november 2011 staat ver-meld: ‘Deze zaak wordt behandeld op 6 december a.s. Het OM heeft aangekon-digd om schorsing te vragen van de behandeling. Het is dus van die zijde de be-doeling slechts een pro forma behandeling te laten plaatsvinden. Het is onnodig te zeggen, dat deze zaak al erg lang loopt. Te lang. Cliënte heeft recht en belang, dat er thans een inhoudelijke behandeling plaatsvindt. Dat verzoek doe ik bij de-ze en zal ik ter zitting van 6 december a.s. herhalen. Gaarne zal ik zien, dat hier-mede rekening wordt gehouden.’
d) in het proces-verbaal van de terechtzitting van 6 december 2011 is vermeld dat besproken is dat verzoekster afstand heeft gedaan van haar recht om tijdens die zitting aanwezig te zijn; dat de officier van justitie de zaak (opnieuw) heeft voor-gedragen; dat de fax van de raadsman van 28 november 2011 is besproken; dat besproken is dat twee uur is uitgetrokken voor de pro forma behandeling; dat de voorzitter heeft meegedeeld dat alleen al vanwege de beperkte tijd in het zittings-rooster de strafzaak niet inhoudelijk kan worden behandeld; dat niet het gehele dossier in de zittingszaal aanwezig is.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
In het proces-verbaal van 6 december 2011 staat het navolgende vermeld over de gronden van het verzoek tot wraking.
‘Ik stel vast dat de officier van justitie nog niet om aanhouding van de zaak heeft gevraagd. Ik stel vast dat het dossier niet in de zittingszaal aanwezig is. Nu kennelijk al een beslissing is genomen over het aanhouden van de zaak, blijkt hieruit de voor-ingenomenheid van de rechtbank.’
Voorts blijkt uit het proces-verbaal dat de raadsman desgevraagd heeft meegedeeld dat het verzoek is gericht tegen alle leden van de meervoudige kamer.
Ter zitting van 16 december 2011 zijn de gronden van het verzoek mondeling nader toegelicht.
3. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft - samengevat - aangevoerd dat ter zitting door haar nog niet gevorderd was het onderzoek te schorsen omdat de voorzitter vrijwel direct na haar voordracht de fax van de raadsman van 28 november 2011 aan de orde stelde. De zaak was om meerdere redenen nog niet rijp om inhoudelijk te worden behandeld. Bovendien is er een medeverdachte en is het de bedoeling dat de inhoudelijke behandeling van de zaak tegen beide verdachten tegelijkertijd zal plaatsvinden. Naar verwachting zal deze behandeling twee tot drie dagen in beslag nemen. In september was de inschatting dat de behandeling pas in februari of maart 2012 zou kunnen plaatsvinden. Nu lijkt het erop dat dit nog wel enkele maanden later zal worden
4. De reactie van de rechters
De voorzitter heeft mede namens de andere rechters, meegedeeld van oordeel te zijn dat het zonneklaar was dat het openbaar ministerie een pro forma zitting wenste. Gelet op de omvang en complexiteit van de zaak dient de inhoudelijke behandeling tegelijkertijd plaats te vinden met de behandeling van de strafzaak tegen de medeverdachte. Ten aanzien van verzoekster is bovendien bij een eerdere behandeling verzocht om schorsing van de vervolging als bedoeld in artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering. In verband hiermee heeft de rechtbank een Pro Justitia rapportage aangevraagd. Aangezien deze rapportage niet gereed was kon de zaak ook niet inhoudelijk worden behandeld. Van vooringenomenheid jegens verzoekster is op geen enkele wijze sprake. Het procesdossier, dat een flink aantal ordners bestrijkt, was niet aanwezig in de zittingszaal omdat het om een pro forma behandeling ging. De rechtbank had wel de beschikking over stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van verdachte. Dat is een gebruikelijke gang van zaken bij pro forma zittingen waarbij sprake is van omvangrijke dossiers. De rechtbank had wel de beschikking over het dossier. Indien dit nodig was geweest zou het dossier overigens snel opgehaald kunnen worden.
5. De ontvankelijkheid van het verzoek
Het verzoek is tijdig gedaan zodat het ontvankelijk is.
6. De beoordeling van het verzoek
6.1. Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
6.2. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat een verzoek tot wraking niet is bedoeld om onwelgevallige rechterlijke beslissingen ter discussie te stellen. Het gesloten sys-teem van rechtsmiddelen staat daaraan in de weg. Zelfs als een beslissing als onjuist zou moeten worden aangemerkt - wat zich hier niet voordoet -, vormt dat op zichzelf beschouwd nog geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechters voorin-genomen zijn. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist is, maar om te onderzoeken of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechter-lijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
6.3 Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een genomen beslissing, waaronder begrepen de motivering daarvan, redelijkerwijze niet anders kan worden verklaard dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechters is ingege-ven.
6.4 Naar het oordeel van de wrakingskamer getuigt de door de rechters genomen beslissing dat de zaak ter zitting van 6 december 2011 niet inhoudelijk zou worden behandeld daarvan niet. Verzoekster en haar raadsman wisten, doordat dit in de op-roep was vermeld, tevoren dat het openbaar ministerie schorsing en aanhouding van de behandeling zou vorderen. Voorts heeft de raadsman tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek erkend dat hij voor de aanvang van de zitting geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht tot inzage van de stukken. De reden dat officier van justitie nog niet gevraagd had om een schorsing was louter gelegen in het feit dat de voorzit-ter direct na de voordracht de fax van de raadsman aan de orde stelde waarin de raadsman had verzocht om de zaak inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft naar aanleiding van het verzoek van de raadsman vervolgens gemotiveerd aangege-ven dat de zaak niet inhoudelijk behandeld zou worden. Dit betreft een processuele beslissing die de rechtbank ook kon nemen zonder de vordering van de officier van justitie en die begrijpelijk is in het licht van hetgeen in de wrakingsprocedure is toe-gelicht. Ook al zou uit het feit dat de dossiers niet fysiek in de zaal aanwezig waren kunnen worden afgeleid dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk wilde behandelen dan nog ziet de rechtbank niet in dat dit een objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechters oplevert.
6.5. Vorenstaande in samenhang bezien leidt de wrakingskamer tot het oordeel dat uit de gewraakte beslissing niet volgt dat bij verzoekster de objectief gerechtvaardig-de schijn is gewekt dat de rechters jegens haar vooringenomen zijn. Nu feiten of om-standigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden, niet zijn gebleken, dient het wrakingsverzoek als ongegrond te worden afgewezen.
7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mrs. C.W. Bianchi en
J.A.A.G. de Vries, leden en uitge¬spro¬ken ter open¬bare terecht¬zitting van
20 december 2011 in tegen¬woor¬dig¬heid van de grif¬fier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.