RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706279-11
RK nummer: 11/2197
Datum uitspraak: 7 september 2011
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 april 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
3 november 2010 door the Judge at the Brasov Court of Law (Roemenie). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Roemenie) op [1979],
verblijvende op het adres [adres], [postcode] te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 mei 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, gehoord. .
Bij interlocutoire uitspraak van 27 mei 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen twee vragen met betrekking tot de verzetgarantie ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
Op de openbare zitting van 28 juli 2011 is de behandeling van de vordering voortgezet. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op voornoemde zitting geschorst voor onbepaalde tijd.
Op de openbare zitting van 24 augustus 2011 is de behandeling van de vordering voortgezet. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. D.W.H.M. Wolters, advocaat te Hoofddorp, gehoord. .
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een decision in a criminal trial no. 2002 dated December 22 nd 2009, called by the Brasov Court of Law (criminal file no. 18203/197/2008), definitive on June 18th 2010 by means of the decision in a criminal trial no 168/A/June 1st 2010 of Brasov County Court en een execution warrant of the penalty no 2638/2009 issued on June 21th 2010 by Brasov Court of Law ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Roemeense nationaliteit heeft.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van de in rubriek e) van het EAB vermelde gegevens heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 20 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Roemenie een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis. Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard of anderszins in persoon in kennis is gesteld van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting naar aanleiding waarvan dat vonnis is gewezen.
Op grond van artikel 12 OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit voldoende garantie geeft, dat de opgeëiste persoon na de overlevering in de gelegenheid zal worden gesteld om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij aanvullende informatie van 11 april 2011 de volgende garantie gegeven:
In what concerns guaranteeing the right of the person whose extradition is requested, in order to safeguard defence rights, respectively the right to demand retrial of the case after extradition, his right being provisioned specifically in the provisions of the Criminal Procedure Code, Chapter VI-International Criminal Assistance, Section IV – Retrial in case of extradition, art. 522/1, respectively:
Article 552: if the extradition or the rendering is requested based on an European arrest mandate of a person who is in trial and condemned in absence, the case shall be remanded for retrial by the court which decided in the first trial, upon request of the accused”.
Bij interlocutoire uitspraak van 27 mei 2011 heeft de rechtbank overwogen dat zij het noodzakelijk acht te onderzoeken of de verzetgarantie aan voorwaarden onderhevig is, omdat uit de behandeling van eerdere overleveringsprocedures naar Roemenie is gebleken dat de door de Roemeense autoriteiten gegeven verzetgarantie niet als een ondubbelzinnige garantie in de zin van artikel 12 OLW kan worden opgevat.
De rechtbank heeft de officier van justitie in de gelegenheid gesteld de volgende vragen ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen:
Is de toegang tot een nieuw proces voor de opgeëiste persoon onvoorwaardelijk?
Indien dit niet het geval is, aan welke voorwaarden dient de opgeëiste persoon te voldoen alvorens in aanmerking te komen voor een nieuwe inhoudelijke behandeling van zijn zaak?
Daarop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij schrijven van 7 juni 2011 de volgende informatie gegeven:
The preliminary verifications conducted have demonstrated that [opgeëiste persoon] was trialed and convicted in absentia, and therefore we assure you that in the case of his surrender in Romania, the case could be remanded for retrial.
Vervolgens heeft de officier van Justitie een brief afkomstig van de Roemeense autoriteiten van 16 juni 2011, ontvangen in verband met een ander recent verzoek om overlevering van de Roemeense autoriteiten, overgelegd. In deze brief is ondermeer het volgende vermeld:
According to the previsions of the article 522, paragraph 1 from the Code of criminal procedure, in the case of the extradition and surrender claim on the basis of a European arrest warrant of a person on trial and convicted in absence, the case can be rejudged by the instance that judged first, at the claim of the convict. The provisions of the articles 405-408 from the same code are properly applied. These provisions refer to the provisions of the articles 345-353 in the same way.
I. The phrase “can be rejudged” is analyzed by the courts according to their jurisprudence, not as a possibility or efficiency of the court to rejudge, because the option of the legislator to use this phrase instead of “must be rejudged” is due to the fact that the enforcement of the article 522 of the Code of criminal procedure is made at the claim of the convict, not ex officio, and the access to such a way of retrial means that two cumulative prerequisites should be met: the extradition/the surrender must have been request and the person must have been absent in all the trials. As soon as the convict claims the retrial and are accomplished the two mentioned prerequisite, the instance is liable to (and does not have only the possibility) to proceed to the retrial of the case.
II. In a such assumption (so, when are accomplished the prerequisites that the instance proceeds to the retrial of the case), the extradited or surrendered person on the basis of a European arrest warrant is rejudged according to the rules appropriate to the first instance, with the insurance of the answer right, with the audience of the defendant, with the possibility of the reapplication of all evidences, with the possibility of the application of some new evidences proposed by the defendant on the defensive.
We mention as a result of such procedure and after the reconsideration of the entire probationary material, the instance can revoke the previous conviction decision, may have a discharge solution, a solution to discontinue the trial or the conviction to a penalty that can not be higher than the one for what was issued the warrant to serve the prison sentence and the European arrest warrant, considering we deal with a remedy that begins as a result of the claim of the convict, therefore his situation can not get worse.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de enige voorwaarden waaraan de opgeëiste persoon moet voldoen om in aanmerking te komen voor een nieuwe inhoudelijke behandeling van zijn zaak zijn:
- dat zijn overlevering/uitlevering moet zijn verzocht;
- dat hij afwezig moet zijn geweest bij alle terechtzittingen;
- dat hij een verzoek moet doen tot een nieuwe inhoudelijke behandeling van zijn zaak.
Nu uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 11 april 2011 blijkt dat de opgeëiste persoon afwezig is geweest bij alle terechtzittingen die tot het vonnis hebben geleid dat ten grondslag ligt aan het verzoek tot overlevering, is naar het oordeel van de rechtbank aan de eerste twee voornoemde voorwaarden voldaan. Dit betekent dat de opgeëiste persoon enkel nog een verzoek moet doen tot een nieuwe inhoudelijke behandeling van zijn zaak.
De raadsman is evenwel van mening dat een nieuwe inhoudelijke behandeling van de zaak niet is gegarandeerd. Hij is dan ook van mening dat de gegeven garantie niet voldoet aan de eisen van artikel 12 OLW, zodat de overlevering dient te worden geweigerd.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit recente uitspraken blijkt dat verzoeken ex artikel 522 van het Roemeense wetboek van strafvordering na overlevering, waarbij de Roemenen voornoemde garantie hadden gegeven, niet per definitie voor toewijzing in aanmerking komen.
De rechtbank overweegt dat dit niet in strijd hoeft te zijn met de informatie die is vermeld in de brief van de Roemeense autoriteiten van 16 juni 2011. Mogelijk waren de verzoekers in die gevallen waarin het verzoek niet werd toegewezen niet afwezig geweest bij alle terechtzittingen die tot het vonnis hadden geleid dat ten grondslag lag aan het verzoek tot overlevering.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat niet duidelijk is of de opgeëiste persoon, als hij al wordt toegelaten tot een nieuwe procedure, de zaak opnieuw in volle omvang kan laten beoordelen. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Uit een uitspraak van het Hof van Justitie van 21 oktober 2010 op prejudiciële vragen door het Belgische Grondwettelijke Hof wordt verwezen naar artikel 405 van het Roemeense wetboek van strafvordering. Uit deze bepaling volgt, gelet op rechtsoverweging 24 van de uitspraak, dat de rechter, wanneer de opgeëiste persoon na een verzoek als bedoeld in artikel 522 van het Roemeense wetboek van strafvordering heeft ingediend en ontvankelijk is verklaard, de bewijsstukken opnieuw in overweging neemt, zo die rechter dat noodzakelijk acht. Wanneer van een dergelijke noodzaak sprake is, is niet duidelijk.
De rechtbank overweegt dat uit de informatie die is vermeld in de Brief van de Roemeeense autoriteiten van 16 juni 2011 voldoende blijkt dat, wanneer iemand wordt toegelaten tot een nieuwe procedure, een nieuwe inhoudelijke behandeling van de zaak in volle omvang zal plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande voldoet de gegeven garantie naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen van artikel 12 OLW. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [OPGEËISTE PERSOON] aan the Judge at the Brasov Court of Law (Roemenie) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.H.J. Evers, voorzit¬ter,
mrs. C.S. Schoorl en R.J.L. van Bokhoven, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Hekken, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 september 2011.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.