ECLI:NL:RBAMS:2011:BX9003

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.706.605-2011
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 oktober 2011 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en thans gedetineerd in Nederland, was onderwerp van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de President van de Court of Sighetu Marmatiei. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.W. Soeteman, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden zijn opgelegd bij een vonnis van de Court of Sighetu Marmatiei op 21 oktober 2010, en zes maanden die voorwaardelijk waren opgelegd bij een eerder vonnis van 7 december 2006.

De rechtbank heeft de overlevering voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van zes maanden geweigerd, omdat de Roemeense autoriteiten geen informatie hebben verstrekt over de gang van zaken tijdens de eerdere terechtzittingen. Hierdoor kon de rechtbank niet beoordelen of de opgeëiste persoon zich adequaat heeft kunnen verweren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijke straf van zes maanden, opgelegd voor diefstal en mishandeling, wel kon worden toegestaan. De rechtbank heeft daarbij de relevante artikelen van de Overleveringswet in acht genomen en geconcludeerd dat aan de eisen voor dubbele strafbaarheid is voldaan.

De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijke rechtsgang en de noodzaak voor de Roemeense autoriteiten om adequate informatie te verstrekken over eerdere rechtsprocedures. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de straf van zes maanden, maar geweigerd voor de voorwaardelijke straf, waarmee de rechtsbescherming van de opgeëiste persoon gewaarborgd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.706.605-2011
RK nummer: 11/4738
Datum uitspraak: 19 oktober 2011
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 juli 2011 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 20 januari 2011 door de justitiële autoriteit, de President van de Court of Sighetu Marmatiei (Roemenië). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [plaats] (Roemenië) op [1987],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede¬tineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] te [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is in eerste instantie behandeld op de openbare zitting van 30 augustus 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.W. Soeteman, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Roemeense taal. Tijdens de zitting is de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nadere informatie van de Roemeense justitiële autoriteiten te verkrijgen.
Ter openbare zitting van 13 september 2011 is de behandeling hervat. Hierbij waren aanwezig de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, alsmede een tolk in de Roemeense taal. Op deze zitting is de behandeling van de zaak wederom aangehouden en heeft de rechtbank de officier van justitie opgedragen om een aantal vragen aan de Roemeense justitiële autoriteiten te stellen. Bij brief van 6 september 2011 (de rechtbank vat deze datum op als een kennelijke verschrijving nu de vragen naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van 13 september 2011 zijn gesteld) heeft de officier van justitie deze vragen gesteld. De antwoorden zijn op 7 oktober 2011 van de Roemeense autoriteiten ontvangen.
De behandeling van de vordering is ten slotte voortgezet op de openbare zitting van 11 oktober 2011. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon,
mr. J.W. Soeteman, gehoord. De opgeëiste persoon heeft op 6 oktober 2011 afstand gedaan van zijn recht om bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting aanwezig te zijn.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een final and enforceable penal judgment No. 460 of the 21st October 2010, issued by the Court of Sighetu Marmatiei ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat van een vrijheidsstraf voor de duur van twaalf maanden.
Deze vrijheidsstraf bestaat uit:
- een straf van zes maanden die aan de opgeëiste persoon is opgelegd bij voornoemd vonnis;
- de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes maanden die bij vonnis van de Court of Sighetu Marmatiei op 7 december 2006 voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon was opgelegd.
Het vonnis van 21 oktober 2010 betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Roemeense nationaliteit heeft.
4. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW ten aanzien van het vonnis van
de Court of Sighetu Marmatiei op 7 december 2006
Zakelijk weergegeven is door de verdediging het volgende betoogd.
De overlevering moet worden geweigerd voor zover deze ziet op de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de Court of Sighetu Marmatiei op 7 december 2006 aan de opgeëiste persoon is opgelegd. Reden hiervoor is dat de Roemeense justitiële autoriteiten geen informatie hebben verstrekt over de gang van zaken tijdens de terechtzitting(en) die aan voornoemd vonnis vooraf ging(en). Onduidelijk is dan ook of de opgeëiste persoon zich tijdens de inhoudelijke behandeling van deze zaak heeft kunnen verweren tegen het hem ten laste gelegde feit.
De officier van justitie heeft primair geconcludeerd tot verwerping van het verweer. Haar is ambtshalve bekend dat in Roemenië in verstekzaken forse vrijheidsstraffen worden opgelegd. Zakelijk weergegeven meent zij dat de omstandigheid dat aan de opgeëiste persoon een relatief lichte vrijheidsstraf is opgelegd voor een ernstig feit er op duidt dat hij ter zitting aanwezig is geweest, dan wel er namens hem verweer is gevoerd. Subsidiair verzoekt de officier van justitie om aanhouding van de zaak teneinde nadere vragen te stellen over het vonnis van 7 december 2006.
De rechtbank overweegt als volgt.
De Roemeense justitiële autoriteiten hebben de rechtbank desgevraagd geïnformeerd dat een
deel van het te executeren vonnis van 12 maanden vrijheidsstraf, waarvoor het EAB is uitgevaardigd, de tenuitvoerlegging van een in 2006 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van zes maanden betreft. Zij hebben voorts gemeld dat het strafbare feit dat aan dit vonnis ten grondslag lag, het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige - te weten het sexueel binnendringen van een 12-jarige - betrof. Ondanks dat de officier van justitie in haar brief van 6 september 2011 expliciet om een antwoord heeft verzocht op de vraag of het vonnis van 2006 een verstekvonnis was, dan wel of de opgeëiste persoon op één of meer zittingen die tot het vonnis hebben geleid aanwezig is geweest, hebben de Roemeense justitiële autoriteiten deze vraag niet beantwoord. Om die reden is het voor de rechtbank onmogelijk om te toetsen of het vonnis uit 2006 een verstekvonnis is, dan wel op tegenspraak is geschied. De rechtbank kan dan ook niet beoordelen of de opgeëiste persoon in 2006 een verdediging heeft kunnen voeren. De rechtbank is daarom van oordeel dat de overlevering voor de tenuitvoerlegging van de in 2006 voorwaardelijk opgelegde straf van zes maanden voor het seksuele delict moet worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen reden voor aanhouding van de zaak om nadere vragen te stellen over dit onderwerp. In haar brief van 6 september 2011 heeft de officier van justitie reeds expliciet gevraagd of het vonnis uit 2006 al dan niet een verstekvonnis was. Nu hierop niet is geantwoord, ziet de rechtbank geen aanleiding tot het stellen van wederom dezelfde vraag.
5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW ten aanzien van het vonnis van
de Court of Sighetu Marmatiei op 21 oktober 2010
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat, zakelijk weergegeven, voormeld vonnis een verstekvonnis is en dat de verzetgarantie die de Roemeense justitiële autoriteiten hebben verstrekt ontoereikend is. Om die reden dient de overlevering dan ook te worden geweigerd voor zover deze ziet op de executie van de zes maanden vrijheidsstraf die in voornoemd vonnis aan de opgeëiste persoon is opgelegd wegens de andere feiten, diefstal van een telefoon en mishandeling.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer en tot het toestaan van de overlevering.
De rechtbank overweegt als volgt.
Per brief van 6 september 2011 hebben de Roemeense justitiële autoriteiten ten aanzien van de verzetgarantie het navolgende meegedeeld:
“After the extradition, in compliance with the laws in force, the defendant may draw up a petition for retrial after extradition, may beneficiate from a new trial which is public.
In compliance with the laws in force, he may be present since he shall receive the summons at his residence and at the place mentioned in the petition for retrial after the extradition. In the summons he shall be informed about the place, day and time when the trial shall take place.”
Ter terechtzitting van 13 september 2011 heeft de rechtbank de officier van justitie verzocht om onder andere een aantal vragen aan de Roemeense justitiële autoriteiten te stellen met betrekking tot de verleende verzetgarantie. In het bijzonder heeft de rechtbank hiertoe overwogen:
“In een uitspraak van deze rechtbank van 7 september 2011 wordt verwezen naar een brief van de Roemeense autoriteiten van 16 juni 2011.
Uit deze brief lijkt te volgen dat artikel 522 § 1, in verbinding met de artikelen 405-408 en 345-352 van het Roemeense wetboek van strafvordering, van toepassing is op de verzetsprocedure in Roemenië na overlevering.
Uit bovengenoemde bepalingen kan worden afgeleid dat de enige voorwaarden waaraan een opgeëiste persoon moet voldoen wil hij in aanmerking komen voor een nieuwe behandeling van zijn zaak de volgende zijn:
a) er moet om zijn overlevering/uitlevering zijn verzocht;
b) hij moet afwezig zijn geweest bij alle terechtzittingen;
c) hij moet een verzoek doen tot een nieuwe inhoudelijke behandeling van zijn zaak.”
In hun antwoord hebben de Roemeense justitiële autoriteiten ten aanzien van de voorwaarde onder b) aangegeven dat de opgeëiste persoon “during the penal proceedings” aanwezig is geweest op enkele zittingen en dat hij zich er van bewust was dat er een rechtszaak was, maar dat hij “during the court prosecution” niet is verschenen op één van de zittingen, ondanks dat hij gedagvaard is op zijn verblijfsadres.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de opgeëiste persoon aldus aanwezig is geweest bij een aantal zittingen die, naar de rechtbank begrijpt, met het strafrechtelijk vooronderzoek te maken hadden, maar dat hij niet bij (één van) de (uiteindelijke) terechtzittingen aanwezig is geweest die hebben geleid tot het vonnis van 21 oktober 2010. Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat de Roemeense justitiële autoriteiten ook bij fax van 25 augustus 2011 hebben aangegeven dat de opgeëiste persoon “was heard in criminal prosecution but was not present to any court hearing for the judgment.”.
Om die reden is aan de voorwaarde onder b) voldaan. Nu het een overleveringszaak betreft, is ook aan voorwaarde a) voldaan, waardoor de opgeëiste persoon na overlevering aan Roemenië nog enkel dient te verzoeken om een nieuwe inhoudelijke behandeling van zijn zaak
- voorwaarde c) -. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook afdoende komen vast te staan dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Roemenië om een nieuwe behandeling van zijn zaak kan verzoeken. Het verweer wordt verworpen.
6. Strafbaarheid van de feiten in het vonnis van de Court of Sighetu Marmatiei op
21 oktober 2010
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn zowel naar het recht van Roemenië als naar Nederlands recht strafbaar.
Op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal
en
Mishandeling
7. Slotsom
Nu ten aanzien van de twee feiten, de diefstal van de telefoon en de mishandeling, waarvoor de opgeëiste persoon bij vonnis van 21 oktober 2010 tot een gevangenisstraf van zes maanden is veroordeeld door de Court of Sighetu Marmatiei en waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering betreffende de executie van de opgelegde vrijheidsstraf van zes maanden te worden toegestaan.
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van zes maanden waartoe de opgeëiste persoon bij vonnis van 7 december 2006 voorwaardelijk is veroordeeld door de Court of Sighetu Marmatiei en welke straf bij vonnis van 21 oktober 2010 is omgezet in een onvoorwaardelijke straf, dient de overlevering te worden geweigerd.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
Artikelen 2, 5, 7 en 12 van de Overleveringswet.
9. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de President van de Court of Sighetu Marmatiei ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van zes maanden, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat bij vonnis van 21 oktober 2010 is opgelegd wegens de diefstal van een telefoon en de mishandeling.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover het EAB betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 7 december 2006 voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf van zes maanden die is opgelegd wegens het plegen van ontuchtige handelingen met een 12-jarige.
Aldus gedaan door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzit¬ter,
mrs. W.H. van Benthem en M.C.J. Rozijn, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2011.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]