vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 470223 / HA ZA 10-3023
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. P.H. Ruys te Rotterdam,
de naamloze vennootschap
ING VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ING genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 september 2010 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 15 december 2010, waarin een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 maart 2011 met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 30 juli 2006 heeft een ruzie plaatsgevonden tussen [eiseres] en de heer [A] (hierna: [A]) in een café te Hellevoetsluis. [eiseres], destijds 17 jaar oud, heeft een glas gegooid naar [A], die als gevolg daarvan ernstig letsel heeft opgelopen aan zijn linkeroog.
2.2. [A] heeft op 31 juli 2006 aangifte gedaan bij de politie tegen [eiseres] wegens poging tot zware mishandeling. [eiseres], [A] en een aantal getuigen zijn door de politie gehoord.
2.3. Het proces-verbaal van verhoor van [eiseres] gedateerd 30 juli 2006 (nummer 2006262639-5), vermeldt, voor zover hier van belang:
“(…) Ik zal U nu vertellen wat er vannacht zondag 30 juli 2006, omstreeks 00.15 uur is gebeurd. Ik was met 2 vrienden en een vriendin in het uitgaansgebied in de Vesting te Hellevoetsluis. (…) We gingen (…) de bar/cafe “[café]” binnen. (…) Ik zag dat [B] en zijn vriend en [C] naar de bar liepen om iets te drinken te halen. Door de drukte kon ik er niet meer langs en ben blijven staat. Ik stond te wachten op mijn vrienden. Ik stond toen achter een jongen [Rb: [A]] die met zijn rug naar me toe stond. Ik zag dat deze jongen zich omdraaide met zijn gezicht naar me toe. Ik kende hem niet maar hij is een stuk ouder dan mij. (…) Ik hoorde dat die man, mij begon aan te spreken. Hij zei onder andere: “Hallo schatje, lieverd, is alles goed.” Hij herhaalde deze woorden ook regelmatig. Hij zei dit op een manier als of hij me belachelijk wilde maken. Ik vroeg hem om me met rust te laten. (…) Ik had nog niets gedronken die avond. Ik bedoel geen alcohol houdende drank. Wij wilden vervolgens doorlopen verder de bar in.
Ik moest toen langs de man die mij eerder belachelijk trachtte te maken. Toen ik hem wilde passeren begon het weer opnieuw. Ik hoorde dat die man zei: “Hoi poeppie, schatje” en dat soort woorden. Ik vroeg de man wederom me met rust te laten. Hij bleef echter doorzeuren en keek hierbij opvallen belangstellend naar mijn borsten. Hij maakte hierbij een minderwaardige houding in mijn richting. Op een gegeven moment hoorde ik die man zeggen dat ik arrogant deed. Hij zei dit meerdere keren. Ik had inmiddels wel de indruk dat die man onder invloed van alcohol houdende drank was. (…) Ik keek ook boos naar hem omdat ik niet van hem gediend was. Toen ik die man gepasseerd was en verder de zaak inliep, bemerkte ik dat die onbekende man achter me aan kwam. Ik hoorde dat hij door bleef zeuren tegen mij. Ik vroeg hem vervolgens meerdere keren om “alsublieft” weg te gaan en me met rust te laten. De man stopte niet en bleef me volgen en doorzeuren. Ik heb me toen omgedraaid en ik heb hem een duw op zijn borst gegeven om hem van me af te houden. Hij stond constant binnen een meter afstand van me vandaan. Ik duwde niet hard. Het had geen effect omdat de man me bleef volgen. Ik hoorde hem weer zeggen: “Moppie, poeppie schatje, waarom doe je zo arrogant”. Hij bleef deze woorden herhalen. Ik heb me toen weer omgedraaid en gaf hem wederom een duw. Ik raakte toen hierbij per ongeluk zijn glas met drinken. Ik zag dat de inhoud van dit glas gedeeltelijk over zijn shirt kwam. Dit was niet mijn bedoeling. Ik wilde die man alleen op afstand houden en het liefst uit mijn buurt houden. Ik zag dat die man boos werd en dat hij de rest van de inhoud van zijn glas over mij heen gooide. Hierbij ontstond een handgemeen tussen die man en mij. Ik werd toen door die man met grote kracht achteruit tegen mensen aan gegooid. Ik werd toen door mensen vastgehouden en zag dat [B] die man weg trok. Ik was erg boos geworden op die man en ik heb toen een glas weten te pakken en ik gooide dit uit woede opzettelijk naar zijn hoofd. Ik weet nog wel dat ik die man met het glas geraakt heb. Ik had niet de bedoeling om die man letsel of pijn toe te brengen maar ik was hem gewoon zat en wilde hem dit ook laten merken. Hij dreef mij geheel in het nauw en verziekte mijn avond. Ik wilde met rust gelaten worden door hem. (…)”
2.4. Het proces-verbaal van verhoor van [eiseres] gedateerd 31 juli 2006 (nummer 2006262639-12), vermeldt, voor zover hier van belang:
“(…) De afstand tussen mij en de jongen [Rb: [A]] was toen 2 tot 3 meter.
Ik heb toen van de bar een leeg bierglas gepakt. Ik heb deze toen uit reactie, omdat ik zo boos was, dit glas naar de jongen gegooid. Ik had absoluut niet de bedoeling de jongen te verwonden. (…)”
2.5. Bij vonnis van 27 november 2006 is [eiseres] in verband met de caféruzie van
30 juli 2006 door de kinderrechter veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur wegens het plegen van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
2.6. De advocaat van [A] heeft [eiseres] bij brief van 4 april 2007, voor zover hier van belang, als volgt bericht:
“(…) Op 30 juli 2006 heeft cliënt [Rb: [A]] letsel opgelopen ten gevolge van een door u jegens hem gepleegde mishandeling. (…)
Cliënt acht u aansprakelijk voor de schade die hij lijdt, heeft geleden en nog zal lijden. De exacte omvang van deze schade dient nog te worden begroot. (…)
Namens cliënt stel ik u op grond van het vorenstaande derhalve aansprakelijk voor de materiële en immateriële schade die cliënt lijdt, heeft geleden en nog zal lijden. Cliënt verlangt hiervan vergoeding van u. (…)
Ik nodig u uit om mij volledigheidshalve binnen vier weken na heden schriftelijk te bevestigen dat u de aansprakelijkheid erkent. (…)”
2.7. [A] heeft [eiseres] bij dagvaarding van 3 juli 2009 gedagvaard tot verkrijging van vergoeding van de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de caféruzie.
2.8. De moeder van [eiseres], mevrouw [D], heeft sinds juli 2004 een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering bij ING (hierna: de aansprakelijkheidsverzekering). De toepasselijke polisvoorwaarden (hierna: de polisvoorwaarden) bepalen, voor zover hier van belang:
“(…) Algemene verzekeringsvoorwaarden WVZ 001
Artikel 7
7.1 Algemene schadeverplichtingen van de verzekerde
De verzekerde is, op straffe van verlies van zijn rechten uit de polis, verplicht:
- de verzekeraar terstond kennis te geven van iedere gebeurtenis waaruit voor de verzekeraar een verplichting tot schadevergoeding kan ontstaan;
(…)
Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren Plus AVP 5
(…)
1.1 Verzekerden in gezinsverband
De verzekerden zijn:
a. de verzekeringnemer;
(…)
d. hun minderjarige kinderen (…)
3.8.1 Opzet
Niet gedekt is de aansprakelijkheid:
- van een verzekerde voor schade, veroorzaakt door en/of voortvloeiend uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten; (…)”
2.9. Bij schademeldingsformulier van 31 juli 2009 heeft (de destijds minderjarige) [eiseres] de schade waarvoor zij door [A] aansprakelijk was gesteld via schaderegelingsbureau Dekra gemeld bij ING.
2.10. Bij brief van 17 september 2009 heeft Dekra [eiseres] namens ING als volgt bericht:
“(…) Wij delen u mee dat wij uw schademelding niet in behandeling kunnen nemen.
Er is ons inziens sprake van opzet hetgeen is uitgesloten op de aansprakelijkheidspolis.(…) In dit verband verwijzen wij u naar artikel 3.81 van de polisvoorwaarden aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren.
Voorts geven de algemene verzekeringsvoorwaarden, welk eveneens van toepassing zijn, u de plicht de schade zo snel mogelijk te melden. (…) Een schademelding 3 jaar na dato kan niet worden gezien als een tijdige melding. In dit verband verwijzen wij u naar artikel 7.1 van de algemene verzekeringsvoorwaarden. (…)”
2.11. Bij vonnis van 16 juni 2010 heeft de rechtbank Almelo geoordeeld dat [eiseres] aansprakelijk is voor 80% van de schade van [A] (20% eigen schuld) en is [eiseres] veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van EUR 30.069,58 aan [A], te vermeerderen met de wettelijke rente en proceskosten. [eiseres] is tegen het vonnis van de rechtbank in beroep gegaan.
2.12. Bij akte van cessie, gedateerd 17 januari 2011, heeft [D] haar rechten uit hoofde van de aansprakelijkheidsverzekering bij ING ter zake van de schade waarvoor [eiseres] aansprakelijk is gesteld door [A], ingediend onder schadenummer 09107366 bij ING, overgedragen aan [eiseres].
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een verklaring voor recht dat ING de schade dient te vergoeden waarvoor [eiseres] aansprakelijk is/wordt gesteld door [A] in verband met de caféruzie op 30 juli 2006 te Hellevoetsluis. Voorts vordert [eiseres] dat ING aan haar een bedrag van EUR 30.069,58 zal betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag per 30 juli 2006 tot aan de dag der voldoening en dat ING de proceskostenveroordeling van [eiseres] uit de procedure tegen [A] (bestaande uit
EUR 980,98 wegens verschotten, EUR 3.129,00 aan salaris advocaat en EUR 100,00 als proceskosten van [eiseres]) zal betalen, met veroordeling van ING in de kosten van de procedure.
3.2. [eiseres] legt hieraan – kort gezegd – ten grondslag dat ING gehouden is dekking te verlenen onder de aansprakelijkheidsverzekering voor de schade die is ontstaan als gevolg van de caféruzie en waarvoor [eiseres] jegens [A] aansprakelijk is gehouden.
3.3. ING voert gemotiveerd verweer en voert primair aan dat geen sprake is van dekking onder de aansprakelijkheidsverzekering wegens te late melding. Subsidiair beroept ING zich op de opzetclausule in haar polisvoorwaarden.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna ingegaan voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat [eiseres] blijkens de overgelegde akte van cessie (zie hiervoor onder 2.12) gerechtigd is ING te dagvaarden en dekking te eisen onder de aansprakelijkheidsverzekering voor de schade die is ontstaan als gevolg van de caféruzie en waarvoor [eiseres] jegens [A] door de rechtbank Almelo aansprakelijk is gehouden.
De meldingsplicht
4.2. ING betwist dat zij gehouden is dekking te verlenen onder de aansprakelijkheidsverzekering en voert hiertoe primair aan dat [eiseres] bij ING te laat melding heeft gemaakt van het voorval. Ter onderbouwing van dit standpunt voert ING – kort gezegd – aan dat [eiseres] op grond van artikel 7.1 van de polisvoorwaarden een meldingsplicht heeft zodra een gebeurtenis plaatsvindt waaruit voor de verzekeraar een verplichting tot schadevergoeding kan voortvloeien. Onder het begrip ‘gebeurtenis’ dient volgens ING het blootsfeitelijk gebeuren (het voorval, het ongeval) te worden verstaan dat de beschadiging van een zaak of de aantasting van de lichamelijke integriteit in concreto teweeg brengt. ING betwist de stelling van [eiseres] dat de schademelding tijdig is gedaan op de door [eiseres] gestelde grond dat zij pas bekend raakte met de door [A] gestelde schade toen zij op
3 juli 2009 de dagvaarding van [A] ontving. De meldingsplicht ontstaat volgens ING voor de verzekerde zodra de verzekerde kennis draagt of redelijkerwijs behoort kennis te dragen van een schadevoorval en de verzekerde gelet op de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden, daaronder begrepen de reactie van de betrokken(e) derde(n), redelijkerwijs rekening moet houden met de reële mogelijkheid dat hij tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade zal worden aangesproken. De schademelding door [eiseres] op
31 juli 2009, drie jaar na het voorval, is gelet op het voorgaande te laat verricht, aldus ING.
4.3. De rechtbank is, met ING, van oordeel dat de schademelding door [eiseres] op
31 juli 2009 op grond van artikel 7.1 van de polisvoorwaarden (zie hiervoor onder 2.8) in beginsel te laat is gedaan. Het had voor [eiseres] direct na de caféruzie, althans na de verhoren door de politie op 30 en 31 juli 2006 waarin het letsel van [A] ter sprake is gekomen, althans uiterlijk bij de veroordeling door de kinderrechter wegens mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg op 27 november 2006, duidelijk behoren te zijn dat sprake was van een gebeurtenis die haar jegens [A] schadeplichting kon doen zijn en waaruit voor de aansprakelijkheidsverzekeraar een verplichting tot schadevergoeding zou kunnen ontstaan. Na ontvangst van de aansprakelijkstelling door [A] bij brief van 4 april 2007 moet [eiseres] in ieder geval bekend worden verondersteld met het bestaan van deze mogelijkheid. Voornoemde aansprakelijkstelling is naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet en geeft aanleiding tot meer dan slechts een vermoeden van schade. In het licht van het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat [eiseres] in een eerder stadium melding had moeten maken bij ING van het voorval en dat de schademelding op
31 juli 2009, eerst na ontvangst van de dagvaarding van [A], in strijd met de toepasselijke polisvoorwaarde niet terstond is verricht.
4.4. Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat ING niet in haar belang is geschaad door het tijdstip van de schademelding.
4.5. ING brengt daartegen in dat haar als gevolg van de late melding de gelegenheid is ontnomen om een eigen toedrachtsonderzoek te doen uitvoeren en naar aanleiding daarvan mogelijke maatregelen te treffen waardoor zij de schade voor haarzelf had kunnen beperken, bijvoorbeeld door het bereiken van een minnelijke schikking met [A]. ING stelt dat zij meer getuigen had willen horen dan de politie heeft gedaan en de getuigen vanuit de invalshoek van het aansprakelijkheidsrecht c.q. verzekeringsrecht had willen doen horen in plaats van vanuit een strafrechtelijke invalshoek. Voorts voert ING aan dat haar de mogelijkheid is ontnomen om onmiddellijk na de caféruzie eigen (medische) deskundigen in te schakelen om de schade van [A] vast te stellen. [eiseres] heeft geen tegenonderzoek door medische deskundigen laten verrichten en ING meent daardoor benadeeld te zijn.
4.6. [eiseres] betwist een en ander. Zij voert aan dat de resultaten van het onderzoek dat door justitie is verricht naar de toedracht van het voorval aan ING ter beschikking zijn gesteld. Zij stelt dat ING na de schademelding geen enkel feitenonderzoek heeft gedaan en niet duidelijk maakt welk nader onderzoek zij bij een eerdere schademelding had willen doen en op welke punten dat tot een andere uitkomst had kunnen leiden. [eiseres] wijst erop dat het smartengeld dat aan [A] is toegekend in Nederland bij dergelijk letsel geen ongebruikelijk bedrag is en dat ING de polis van de éénogigenverzekering desgewenst eenvoudig kan inzien.
4.7. Ingevolge artikel 7:941 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de verzekeraar het vervallen van het recht op uitkering wegens niet nakoming van de meldings- en inlichtingenplicht slechts bedingen voor het geval hij daardoor in een redelijk belang is geschaad. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 oktober 2007 (NJ 2008, 57) overwogen dat indien een verzekeraar aan wie de verwezenlijking van een verzekerd risico wordt gemeld, zich erop wenst te beroepen dat de melding te laat is gedaan, de verzekeraar dient toe te lichten dat hij door die late melding in zijn redelijke belangen is geschaad. Vervolgens ligt het op de weg van de verzekerde zoveel mogelijk gemotiveerd te stellen dat en waarom de verzekeraar door die late melding niet in zijn redelijke belangen is geschaad. Indien de verzekerde zijn betwisting van het verweer van de verzekeraar voldoende heeft gemotiveerd, is het aan de verzekeraar om te bewijzen dat hij door die late melding wel degelijk in zijn redelijke belangen is geschaad.
4.8. Aldus is het in beginsel aan ING om tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiseres] te bewijzen dat ING in haar redelijke belangen is geschaad door de late melding. Gelet op het ingrijpende karakter van de sanctie op te late melding dient ING op dit concrete geval toegesneden feiten en omstandigheden aan te dragen die het vermoeden rechtvaardigen dat het missen van de eigen onderzoeksmogelijkheden haar ook daadwerkelijk in een ongunstigere positie hebben gebracht in het kader van de beantwoording van de aansprakelijkheids- en/of dekkingsvraag. De rechtbank is van oordeel dat ING daartoe onvoldoende heeft gesteld. Onduidelijk is op welke wijze ING een eigen toedrachtsonderzoek vorm had willen geven, op welke maatregelen ter beperking van de schade zij doelt en hoe zij een minnelijke regeling met [A] had willen treffen. Voorts heeft ING onvoldoende toegelicht dat er andere getuigen hadden kunnen worden gehoord. Zonder toelichting, die ontbreekt, is niet in te zien dat het horen van de getuigen langere tijd na de caféruzie vanuit de invalshoek van het aansprakelijkheidsrecht c.q. verzekeringsrecht betrouwbaardere inzichten over het schadevoorval hadden kunnen opleveren dan het horen van de getuigen kort na de caféruzie door de politie. ING heeft ook onvoldoende toegelicht dat het bedrag van EUR 30.069,58, tot betaling waarvan [eiseres] bij vonnis van 16 juni 2010 is veroordeeld, onredelijk zou zijn en dit bedrag wezenlijk lager zou zijn uitgevallen wanneer zij in de gelegenheid was geweest een eigen onderzoek te verrichten of eigen (medische) deskundigen in te schakelen. De enkele omstandigheid dat haar de mogelijkheid is onthouden in een eerder stadium een minnelijke regeling met [A] te treffen, volstaat daartoe niet, omdat daaruit niet volgt dat het bedrag ervan wezenlijk lager zou zijn geweest.
4.9. Nu ING onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld en te bewijzen heeft aangeboden waaruit is af te leiden dat zij gezien het tijdstip van de melding in haar redelijke belangen is geschaad, kan dit niet komen vast te staan. Aan ING komt derhalve geen beroep toe op het vervallen van het recht op uitkering in verband met het tijdstip van de schademelding.
De opzetclausule
4.10. ING beroept zich subsidiair op de opzetclausule in haar polisvoorwaarden en stelt dat zij daarom niet gehouden is dekking te verlenen onder de aansprakelijkheidsverzekering. ING voert hiertoe kort gezegd aan dat [eiseres] het bierglas blijkens de processen-verbaal van verhoor door de politie opzettelijk naar [A] heeft gegooid.
4.11. [eiseres] stelt dat het beroep van ING op de opzetclausule in het onderhavige geval niet opgaat op de grond dat haar handelen niet het veroorzaken van schade tot doel had, maar het afweren van [A], die haar lastig viel. [eiseres] heeft op geen enkel moment de bedoeling gehad om bij [A] schade te veroorzaken, laat staan oogletsel, en is zich niet bewust geweest van het risico op schade zoals dat zich heeft gerealiseerd. Bovendien valt de situatie niet onder de opzetclausule omdat er bij [eiseres] op het moment van het voorval sprake was van psychische ontreddering, aldus steeds [eiseres].
4.12. De rechtbank overweegt dat de aansprakelijkheid van een verzekerde voor schade, veroorzaakt door en/of voortvloeiend uit zijn/haar opzettelijk en tegen een persoon of zaak gericht wederrechtelijk handelen of nalaten, op grond van artikel 3.8.1 van de polisvoorwaarden (zie hiervoor onder 2.8) niet is gedekt. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat het hier gaat om de zogenoemde ‘nieuwe opzetclausule’, waarbij het opzet is gekoppeld aan de gedraging zelf en niet (meer) aan het opzet op het gevolg van de gedraging.
4.13. De rechtbank is van oordeel dat het voorval onder het bereik van de opzetclausule valt. Uit de verklaringen van [eiseres] ten overstaan van de politie zoals opgenomen in de processen-verbaal (zie hiervoor onder 2.3 en 2.4) volgt dat [eiseres] het glas met opzet naar [A] heeft gegooid. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een tegen een persoon gericht opzettelijk wederrechtelijk handelen. Dat is in beginsel voldoende voor een geslaagd beroep op de opzetclausule.
4.14. [eiseres] heeft ter comparitie bevestigd dat de nieuwe opzetclausule in het onderhavige geval van toepassing is, maar heeft haar stellingen zoals weergegeven onder 4.11 gehandhaafd. De rechtbank begrijpt die stellingen dan aldus, dat [eiseres] stelt dat het overeenkomstig artikel 6:248 lid 2 BW gelet op alle omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn wanneer het beroep van ING op de opzetclausule slaagt. Dit is door ING betwist.
4.15. Blijkens de inhoud van de processen-verbaal van verhoor werd [eiseres], destijds 17 jaar, in een druk café lastig gevallen door [A], destijds 28 jaar. [A] was voor haar een onbekende, oudere man die kennelijk onder invloed van alcohol verkeerde. Zij stond op dat moment alleen. Haar vrienden waren een drankje aan het bestellen aan de bar. [eiseres] is weggelopen en heeft [A] diverse malen verzocht haar met rust te laten. Desondanks volgde [A] [eiseres] en bleef hij haar lastig vallen. [eiseres] heeft [A] vervolgens een duw gegeven, waarbij per ongeluk een gedeelte van de inhoud van zijn glas over zijn shirt heen kwam. Die duw was kennelijk bedoeld om hem af te weren. [A] werd boos op haar en heeft de overige inhoud van zijn glas over [eiseres] heen gegooid. Vervolgens ontstond een handgemeen tussen [eiseres] en [A]. [eiseres] werd door [A] achteruit geduwd en tegen een aantal omstanders aan gegooid, die haar vast hebben gehouden, terwijl één van de vrienden van [eiseres] [A] heeft weggetrokken. Tot slot heeft [eiseres] een glas van de bar gepakt en van twee tot drie meter afstand naar het hoofd van [A] gegooid. De gevolgen hiervan waren ernstig omdat het glas brak en [A] precies in het linker oog raakte. De strafrechter heeft opzet op mishandeling en dus niet opzet op zware mishandeling bewezen verklaard. Gezien de omstandigheden waaronder het voorval heeft plaatsgevonden, waaronder in het bijzonder de jeugdige leeftijd van [eiseres] in verhouding tot de leeftijd van de man door wie zij werd lastig gevallen en uitgedaagd en de omstandigheid dat [A] kennelijk onder invloed van alcohol verkeerde, staan de gevolgen van de gedraging naar het oordeel van de rechtbank niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de gedraging van [eiseres]. De rechtbank concludeert daarom dat het in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn wanneer het beroep van ING op de opzetclausule in haar polisvoorwaarden zou slagen en ING geen dekking zou hoeven te verlenen onder de aansprakelijkheidsverzekering. Het beroep van ING op de opzetclausule wordt op deze grond niet gehonoreerd.
Conclusie
4.16. Nu zowel het primaire als het subsidiaire verweer van ING faalt, kan de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht dat ING de schade dient te vergoeden waarvoor [eiseres] aansprakelijk is/wordt gesteld door [A] in verband met de caféruzie op
30 juli 2006 te Hellevoetsluis worden toegewezen. Ook de vordering om ING te veroordelen tot betaling van het overigens onweersproken gevorderde bedrag van EUR 30.069,58 ligt voor toewijzing gereed.
4.17. [eiseres] vordert wettelijke rente over voornoemd bedrag per 30 juli 2006. ING betwist dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf 30 juli 2006 op de grond dat [eiseres] ING pas bij schademeldingsformulier van 31 juli 2009 op de hoogte heeft gesteld van de schade. Eventuele verschuldigde wettelijke rente over voornoemd bedrag begint volgens ING pas te lopen vanaf de datum van de schademelding. Deze stelling van ING is door [eiseres] ter comparitie niet weersproken. De rechtbank is met ING van oordeel dat verzuim van de zijde van ING niet eerder kan intreden dan nadat ING op de hoogte is gesteld van de schade door [eiseres]. De gevorderde wettelijke rente over voornoemd bedrag zal derhalve worden toegewezen vanaf 31 juli 2009 tot de dag der voldoening.
4.18. De door [eiseres] gevorderde kosten betreffende de procedure met [A], bestaande uit EUR 980,98 wegens verschotten, EUR 3.129,00 aan salaris advocaat en
EUR 100,00 voor proceskosten van [eiseres], zullen als onweersproken worden toegewezen.
4.19. ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
Dagvaarding EUR 87,93
Griffierecht 660,00
Salaris advocaat 1.158,00 (2 punten x tarief III) +
Totaal EUR 1.905,93
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat ING de schade dient te vergoeden waarvoor [eiseres] aansprakelijk is/wordt gesteld door [A] in verband met de caféruzie op
30 juli 2006 te Hellevoetsluis;
5.2. veroordeelt ING tot betaling van een bedrag van EUR 30.069,58 aan [eiseres], vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag per 31 juli 2009 tot aan de dag der voldoening;
5.3. veroordeelt ING tot betaling van een bedrag van EUR 4.209,98 aan [eiseres];
5.4. veroordeelt ING in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.905,93, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.491 ten name van Arrondissement 521 Amsterdam onder vermelding van “proceskostenveroordeling” en “470223 / HA ZA 10-3023”;
5.5. verklaart de veroordelingen onder 5.2 t/m 5.4 uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2011.?