vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 481801 / HA ZA 11-361
Vonnis van 16 november 2011
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. B.J.H. Kesnich te Alkmaar,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESA-EFFECTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.H. Beekhuizen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Wesa genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 april 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 30 september 2011 en de daarin genoemde stukken
- de reactie van 13 oktober 2011 van Wesa op het proces-verbaal, welke reactie bij het dossier is gevoegd zonder wijziging van het proces-verbaal.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. De echtgenoot van [eiseres] beheerde een beleggingsportefeuille bij KAS BANK N.V. Deze portefeuille bestond voor 100% uit aandelen.
2.2. Na het overlijden van haar echtgenoot heeft [eiseres] de portefeuille in 1998 ondergebracht bij Wesa. Wesa houdt zich bezig met de uitoefening van het effectenbedrijf in de ruimste zin van het woord.
2.3. Tussen [eiseres], Wesa en Kas-Associatie N.V. is in dit verband op 2 september 1998 een ‘Tripartiete overeenkomst voor effecten en derivaten (niet-effectenkredietinstellingen)’ gesloten.
2.4. [eiseres] heeft Wesa direct bij aanvang van de relatie meegedeeld jaarlijks € 20.000,00 tot € 30.000,00 aan de portefeuille te willen onttrekken. [eiseres] had (en heeft) daarnaast een pensioenvoorziening van ten minste (bruto) € 17.500,00 per jaar.
2.5. De portefeuille van [eiseres] was op 31 december 2003 € 1.291.683,00 (dan wel € 1.341.226,00) waard. Op dat moment was 38% van de portefeuille belegd in aandelen.
2.6. Wesa was fondsbeheerder van (haar huisfonds) het Prisma Plus Fonds. Eén van de twee (huidige) bestuurders van Wesa – [A] (hierna: [A]) – schreef [eiseres] begin 2004 het volgende over het Prisma Plus Fonds:
‘Bijgesloten treft u het verslag van de beheerder over september van het Prisma Plus Fonds aan. Gezien de stabiliteit en de rendementsontwikkeling zeker in vergelijking met de aandelenmarkt de afgelopen drie jaar, ben ik nog steeds van mening dat het fonds een goede aanvulling zou zijn voor de portefeuille. Zeker gezien de huidige rentestand.’
2.7. [eiseres] heeft daarna besloten in het Prisma Plus Fonds deel te nemen voor een bedrag van (in totaal) € 200.000,00. Zij heeft in dit verband op 20 januari 2004 een deelnameformulier ondertekend; dat formulier bevat een verwijzing naar het prospectus en de Voorwaarden van Beheer en Bewaring van het Prisma Plus Fonds. Ook heeft zij toen een formulier met de naam ‘Vaststelling cliënten-risicoprofiel’ van een handtekening voorzien. De eerste alinea van dit formulier vermeldt: ‘Wij vragen U enige persoonlijke en financiële informatie te verstrekken om vast te kunnen stellen of het Prisma Plus Fonds (PPF) past binnen uw bredere financiële situatie.’ In dit formulier is het volgende opgenomen (samengevat en voor zover van belang):
- het doel van de belegging in het Prisma Plus Fonds is vermogensgroei
- mijn beleggingshorizon is minimaal 2 jaar
- ik ben in het geheel niet afhankelijk van de belegging en de rendementen daarop
- ik heb 15 jaar beleggingservaring in aandelen, obligaties en opties/futures
- ik ben me bewust van de risico’s van beleggen, ik ben bereid deze te dragen en ik heb kennisgenomen van de Financiële Bijsluiter
- mijn geschatte bruto jaarinkomen is € 17.500,00
- mijn vermogenspositie is als volgt opgebouwd:
- rekening courant: ongeveer € 250.000,00 ongeveer € 9.000,00 op girorekening
- spaarrekening: ongeveer € 530.000,00
- aandelenportefeuille: ongeveer € 560.000,00
- hypotheekvrije waarde eigen woning: ongeveer € 190.000,00
- er wordt nu een collectieve pensioenvoorziening ontvangen
- er zijn geen garanties afgegeven met betrekking tot het rendement op de belegging.
2.8. In een brief van [A] aan [eiseres] van 23 januari 2006 staat (voor zover van belang):
‘Zoals met u besproken, doe ik u hierbij een portefeuilleoverzicht toekomen. Hierop staat per positie de risicokwalificatie aangegeven.
Als we kijken naar de verschillende kwalificaties, dan wordt in absolute waarde de portefeuille op dit moment als volgt verdeeld:
Defensief € 649.474,03 (51%) (incl. opgelopen rente)
Neutraal € 145.592,01 (11%)
Offensief € 46.858,79 (4%)
Liquiditeiten € 431.705,51 (34%)
Totaal € 1.273.630,34 (100%)
(…)
Op dit moment is 15% van de portefeuille neutraal/offensief belegd. Ik zou u, op basis van onze eerdere gesprekken hierover, willen voorstellen om het gedeelte dat geïnvesteerd zou kunnen worden in neutrale waarden te verhogen naar 20% van de portefeuillewaarde. Het offensieve gedeelte bestaat uit op dit moment uit Crucell, Getronics en Kon. Wessanen en zou naar mijn mening niet groter mogen zijn dan 5%.
Het voornaamste uitgangspunt blijft om in gezamenlijk overleg tot een zorgvuldige afweging te komen met betrekking tot de beleggingsportefeuille.
Binnenkort zal ik contact met u opnemen teneinde bovenstaande te bespreken.’
In de bijlage bij deze brief staat een ‘d’ (voor ‘defensief’) bij de aandelen [X] Industries, ING Groep, Shell, SBM Offshore, Total Fina Elf, Unilever en VNU, bij het Prisma Plus Fonds en bij de obligaties 6,25% Bank of Ireland Perpetual 2005, 8% Islandsbanki hf 2005 en 0% Rabo Comm. Notes 2005-10. In de bijlage staat een ‘n’ (voor ‘neutraal’) bij de aandelen Akzo, Philips, Vedior en Wolters Kluwer en staat een ‘o’ (voor ‘offensief’) bij de aandelen Crucell, Getronics en Kon. Wessanen.
2.9. In een brief van [A] aan [eiseres] van 10 februari 2006 staat (voor zover van belang):
‘Zoals met u besproken, doe ik u ter ondertekening dit schrijven toekomen. Hierin staat aangegeven welke richtlijnen tussen u en Wesa zijn overeengekomen.
Op basis van eerdere gesprekken en het schrijven van 23 januari j.l., zijn we overeengekomen de effectenportefeuille (…) in te richten op basis van de volgende risicokwalificaties:
Defensief 75%
Neutraal 20%
Offensief 5%
Totaal 100%
Het huidige beleggingsprofiel is defensief. De mogelijke consequenties van bovengenoemde wijzigingen zijn met u besproken.’
[eiseres] heeft deze brief voor akkoord getekend.
2.10. In 2008 heeft Wesa de mogelijkheid voor de deelnemers om uit te treden uit het Prisma Plus Fonds voor onbepaalde tijd opgeschort. Zij heeft de deelnemers (waaronder [eiseres]) bij brief van 30 oktober 2008 uitgelegd dat het Prisma Plus Fonds (kort gezegd) als gevolg van de kredietcrisis genoodzaakt was een pas op de plaats te maken.
2.11. Op 24 oktober 2008 heeft een dochter van [eiseres] aan Wesa gemeld dat [eiseres] ten val was gekomen en haar pols en rechter heup had gebroken.
2.12. Op 11 februari 2009 heeft [A] een gesprek gevoerd met [eiseres] in aanwezigheid van haar zoon waarin laatstgenoemde [A] een aantal kritische vragen stelde. In de gespreksnotitie die [A] naar aanleiding van dit gesprek opstelde, staat (voor zover van belang):
‘(…) naar mijn mening trok hij [de zoon van [eiseres], rechtbank] alle antwoorden in twijfel. Allereerst is sprake van een adviesrelatie, de gegeven adviezen zijn gedaan op basi van bij mij bekende informatie. Mevrouw was goed geïnformeerd, heeft lange ervaring en is wel in staat om besluiten te nemen. Sinds haar val eind vorig jaar is dat niet meer het geval. NU blijkt dat zij hogere kosten heeft en wordt de vraag gesteld waarom er geen inkomsten worden gegenereerd. Echter er is ruim 160000 op de rekening aanwezig. Volgens zoon is 20 a 30000 per jaar nodig. Zij gaan samen met de zussen overleggen. Daarna bekijken hoe verder te gaan. Opnames 550000 sinds 2003.’
2.13. Wesa heeft op 23 april 2010 besloten het Prisma Plus Fonds te liquideren.
2.14. Wesa heeft haar klanten bij brief van 21 oktober 2010 bericht dat zij haar activiteiten op het gebied van beleggingsadvies en vermogensbeheer per 1 januari 2011 zou beëindigen en dat de klantenportefeuille van Wesa zou worden overgenomen door MIJN Effecten B.V.
2.15. [eiseres] heeft per brief van 12 december 2010 de relatie met Wesa beëindigd en haar beslissing als volgt toegelicht:
‘De reden van deze opzegging is een vertrouwensbreuk gezien de door u behaalde slechte resultaten als gevolg van uw handelswijze. Een handelswijze die niet lijkt aan te sluiten bij mijn persoonlijke situatie en risicoprofiel.’
2.16. In december 2010 heeft [B] van First Capital asset managers B.V. (hierna: [B]) in opdracht van een dochter van [eiseres] de portefeuille van [eiseres] over de periode van 31 december 2003 tot en met 31 oktober 2010 geanalyseerd. In juli 2011 heeft hij aanvullend gerapporteerd. [B] is tot de conclusie gekomen dat [eiseres] door toedoen van Wesa ongeveer € 230.000,00 schade heeft geleden.
2.17. In de door [B] geëvalueerde periode heeft [eiseres] (inclusief de geplande onttrekkingen van € 20.000,00 tot € 30.000,00) in totaal ongeveer € 580.000,00 aan de portefeuille onttrokken. Van die onttrekkingen was een totaalsom van € 380.000,00, die bestemd was voor schenkingen aan de kinderen van [eiseres], niet vooraf voorzien.
2.18. Op 31 december 2010 bedroeg het totaal belegd vermogen van [eiseres] (na de onttrekkingen) € 834.716,31.
2.19. In het kader van de liquidatie van het Prisma Plus Fonds zijn uitkeringen gedaan aan [eiseres] tot een bedrag van (afgerond) € 68.585,58 en zijn nog uitkeringen te verwachten.
3. Het geschil
3.1. De vordering van [eiseres] luidt als volgt:
MITSDIEN:
het uw Rechtbank behage om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Wesa te veroordelen jegens [eiseres] tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] van een bedrag aan schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, althans een zodanige beslissing te nemen als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
II. Wesa te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de kosten van de beslagleggingen, als zijnde de in het ongelijk gestelde partij, alsmede de nakosten voor een bedrag van in ieder geval € 131,00 zonder betekening (…), telkens te vermeerderen met € 68 in geval van betekening van dit vonnis, welke bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover indien Wesa dat bedrag niet binnen veertien dagen na aanzegging respectievelijk betekening van het in deze te wijze vonnis heeft voldaan.- te vermeerden met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele voldoening, althans een zodanig bedrag als uw rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2. Wesa concludeert tot afwijzing van de vordering. Zij vordert de veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Vooruitlopend op de inhoudelijke beoordeling, dient een beslissing te worden gegeven op het verzoek van [eiseres] dat is gegrond op artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [eiseres] meent dat er aanleiding is om Wesa het bevel te geven haar gehele cliëntendossier over te leggen, derhalve alle bescheiden (waaronder telefoonnotities) die betrekking hebben op de rechtsverhouding tussen [eiseres] en Wesa. Wesa heeft zich tegen dat verzoek verzet. Zij voert (kort gezegd) aan dat sprake is van een ‘fishing expedition’ van [eiseres], waaraan geen medewerking behoort te worden verleend. De rechtbank zal geen gebruikmaken van haar uit artikel 22 Rv voortvloeiende (discretionaire) bevoegdheid en overweegt daartoe als volgt.
4.2. [eiseres] heeft ter toelichting van haar verzoek niets anders gesteld dan dat Wesa ieder advies moet motiveren en documenteren in een dossier (waaruit dus moet blijken welke adviezen zijn gegeven en welk cliëntenprofiel is vastgesteld), dat Wesa over meer gespreksnotities (van tussen Wesa en [eiseres] gevoerde telefoongesprekken) beschikt dan zij heeft overgelegd en dat Wesa al het bewijs waarover zij beschikt moet overleggen en alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid moet aanvoeren. Bij deze stand van zaken is niet voldoende duidelijk geworden dat en waarom aanvullende gespreksnotities of andere stukken uit het eventueel door Wesa aangehouden dossier concrete nieuwe inzichten kunnen bieden in de punten die partijen verdeeld houden en daarom voor de behandeling van het geschil nodig of relevant kunnen zijn. Het voorgaande betekent dat er geen aanleiding is voor toepassing van artikel 22 Rv en dat evenmin geoordeeld kan worden dat er sprake is van schending van de uit artikel 21 Rv voortvloeiende verplichting de voor de oplossing van het geschil relevante feiten naar waarheid aan te voeren.
4.3. De klachten van [eiseres] komen (samengevat) op het volgende neer. Wesa heeft bij haar werkzaamheden niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen door:
1. [eiseres] te adviseren deel te nemen in het Prisma Plus Fonds;
2. de risico’s in de portefeuille van [eiseres] onvoldoende te spreiden;
3. in de periode 2003 – 2010 het beleggingsbeleid zonder gegronde reden en in weerwil van het op [eiseres] toepasselijke risicoprofiel, drastisch te wijzigen naar een offensieve strategie.
4.4. Naar aanleiding van deze klachten moet worden onderzocht of Wesa heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Wat dat concreet inhoudt, is (mede) afhankelijk van de vraag hoe de rechtsrelatie tussen [eiseres] en Wesa dient te worden gekwalificeerd. Naar het oordeel van de rechtbank was, zoals door Wesa is betoogd, sprake van een zogenaamde ‘adviesrelatie’. Weliswaar voerden ook de adviseurs van [eiseres] soms zelfstandig beleggingstransacties uit, maar dit gebeurde bij uitzondering (bijvoorbeeld tijdens haar vakantie), zodat daaruit, anders dan [eiseres] betoogt, niet kan worden geconcludeerd dat (tevens) sprake was van een beheerrelatie.
4.5. De conclusie dat van een adviesrelatie sprake was, is van invloed op de reikwijdte van de zorgplicht die uit artikel 7:401 Burgerlijk Wetboek voortvloeit. In een adviesrelatie neemt de belegger in beginsel uiteindelijk zelf de beleggingsbeslissingen. Daarom geldt als uitgangspunt dat [eiseres] in beginsel zelf verantwoordelijk is voor de gevolgen van deze beslissingen. [eiseres], die niet ter zitting kon verschijnen, wordt in haar processtukken neergezet als een belegger die deze verantwoordelijkheid eigenlijk niet kon dragen. Namens [eiseres] wordt in dit verband onder meer gewezen op de respectabele leeftijd die zij (geboren op 18 april 1926) bij aanvang van de relatie met Wesa in 1998 had en haar gebrek aan beleggingservaring als gevolg van de omstandigheid dat haar echtgenoot voor diens overlijden in 1997 steeds voor het beheer van de portefeuille heeft zorg gedragen omdat zij daarvan geen verstand had. Wesa heeft het van [eiseres] geschetste beeld gemotiveerd betwist.
4.6. De stelling dat [eiseres] de bij een adviesrelatie behorende verantwoordelijkheid eigenlijk niet kon dragen, wordt door de rechtbank gepasseerd nu tegenover de betwisting door Wesa niet voldoende is toegelicht dat dit voor Wesa kenbaar was of had moeten zijn. Zo heeft [eiseres] in 2004, op het deelnameformulier voor het Prisma Plus Fonds (zie onder 2.7.), onder meer verklaard dat zij vijftien jaar beleggingservaring had, terwijl niets is gesteld waaruit zou kunnen volgen dat Wesa er rekening mee moest houden dat deze verklaring onjuist zou kunnen zijn. Het enkele feit dat [eiseres] een gepensioneerde weduwe van een respectabele leeftijd is, is niet voldoende om te oordelen dat Wesa niet op de door [eiseres] verschafte informatie had mogen afgaan. Verder heeft zij de brief van 10 februari 2006 geaccordeerd (zie onder 2.9, welke brief hierna ook nog in een ander verband aan de orde zal komen) en (tot haar val in 2008) veelvuldig overleg gevoerd met haar beleggingsadviseur(s), in welke gesprekken – zo verklaarde haar adviseur [A] ter zitting onweersproken – zij blijk ervan gaf inhoudelijke kennis van de aandelenmarkt te hebben en over een scherp geheugen te beschikken en zij hem nooit reden gaf te twijfelen aan haar scherpzinnigheid en eigenwijsheid. Daarom kan verder in het midden blijven of [eiseres] werkelijk een te grote verantwoordelijkheid op zich nam toen zij in 1998 voor een adviesrelatie koos.
4.7. Voorts moet worden onderzocht wat het beleggingsprofiel van [eiseres] was. Partijen zijn het erover eens dat in dit verband de onder 2.9. genoemde brief van 10 februari 2006 van Wesa aan [eiseres] beslissend is. In deze brief, die door [eiseres] ondertekend is geretourneerd aan Wesa, staat: ‘Het huidige beleggingsprofiel is defensief’. De vraag hoe dit begrip moet worden verstaan, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan dit begrip mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarom zijn ook de rond die tijd aan [eiseres] verzonden portefeuilleoverzichten van belang. [B] schrijft in dat verband op pagina 3 van zijn advies van 27 juli 2011: ‘Kijkend bij voorbeeld naar de portefeuille samenstelling nadat Wesa in februari 2006 het risicoprofiel “defensief” had vastgesteld bestond deze portefeuille per 30.06.2006 uit:
Aandelen: 56%
Aandelen beleggingsfondsen: 19% (waarvan het Prisma Plus Fonds 16%)
Obligaties: 10%
Liquiditeit: 14%.’
4.8. Indien deze portefeuillesamenstelling in samenhang met de brief van 10 februari 2006 wordt gelezen, volgt daaruit dat het door partijen gezamenlijk vastgestelde beleggingsprofiel “defensief” zag op het profiel van een belegger die de risico’s zou willen en kunnen nemen van een beleggingsportefeuille bestaande uit 75% aandelen en aandelenfondsen. Dat bij dit uitgangspunt voor het beleggingsprofiel uit de brief van 10 februari 2006 een andere (risicovollere) profielnaam meer voor de hand had gelegen, is niet van belang. Dit geldt te meer nu uit de brief van 23 januari 2006, waarnaar in de brief van 10 februari 2006 is verwezen, en uit de bij de brief van 23 januari 2006 gevoegde bijlage exact kan worden afgeleid welke tot de desbetreffende portefeuille behorende aandelen door Wesa als defensief, neutraal en offensief werden aangemerkt. Ook hierover was in de rechtsrelatie tussen [eiseres] en Wesa dus geen misverstand mogelijk. De stelling dat Wesa [eiseres] heeft misleid, is derhalve (om dezelfde reden) onjuist. Daarnaast kan, anders dan [eiseres] stelt, niet worden gezegd dat de overeengekomen portefeuille en strategie voor haar niet passend waren. Wesa was dan ook niet gehouden om [eiseres] op dit punt te waarschuwen. Hierbij is van belang dat [eiseres] buiten haar portefeuille aanspraak kan maken op een pensioenuitkering en dat er in haar portefeuille voldoende liquiditeiten waren om haar jaarlijkse onttrekkingen (van € 20.000,00 - € 30.000,00) te dekken. De overeengekomen beleggingen in (al dan niet defensieve) aandelen en aandelenfondsen (in totaal 75% in 2006) zijn dan ook door [eiseres] verricht met vrij beschikbaar kapitaal
4.9. Gelet op het voorgaande verliest bovendien een groot deel van de bevindingen van [B] zijn betekenis. Zijn rapportage gaat immers ervan uit dat [eiseres], gelet op haar leeftijd, financiële situatie en beleggingservaring, hooguit voor 35% in aandelen mocht beleggen. Uit de brief van 10 februari 2006 blijkt dat echter, zoals gezegd, niet hetgeen te zijn wat tussen partijen is overeengekomen; er was in plaats daarvan een aanzienlijk hoger percentage aandelen en aandelenfondsen toelaatbaar. Dat sluit ook beter aan bij de samenstelling van de portefeuille bij aanvang van de relatie in 1998. Toen bestond de portefeuille (zelfs) voor 100% uit aandelen en verder blijkt uit niets dat [eiseres] ooit aan Wesa kenbaar heeft gemaakt dat zij een andere, minder risicovolle koers wilde gaan varen.
4.10. Daarnaast ontvalt daarmee de grond aan de klacht dat Wesa niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht heeft genomen door [eiseres] in 2004 te adviseren deel te nemen in het Prisma Plus Fonds. Die deelname paste in het overeengekomen profiel en met die deelname heeft [eiseres] in 2004 door ondertekening van het deelnameformulier en nogmaals in 2006 door ondertekening van de brief van 10 februari 2006 ook uitdrukkelijk ingestemd. Dat de pensioendoelstelling van de portefeuille een belemmering vormde voor de geadviseerde asset allocatie, zoals [eiseres] stelt, onderschrijft de rechtbank niet. [eiseres] genoot een pensioenuitkering en de door haar geplande opnamen van € 20.000,00 tot € 30.000,00 per jaar hebben (onbetwist) nooit gevaar gelopen.
4.11. Overigens mocht Wesa ervan uitgaan dat het voor [eiseres] duidelijk was waarmee zij instemde en, voor zover haar dat niet (voldoende) duidelijk was, had zij daarover vragen moeten stellen aan Wesa of haar om aanvullende inhoudelijke of beleggingstechnische informatie moeten verzoeken. [eiseres] had ter zake van het Prisma Plus Fonds immers onbetwist de beschikking over onder meer het prospectus en de financiële bijsluiter waarin het fonds was ondergebracht in de categorie “zeer hoog risico”. Voor zover [eiseres] Wesa nog als (zelfstandige) klacht heeft bedoeld naar voren te brengen dat Wesa als fondsbeheerder een eigen belang had bij het instappen van [eiseres] in het Prisma Plus Fonds en dat Wesa dat belang ten onrechte heeft laten prevaleren, behoeft deze klacht evenmin nog nadere bespreking omdat niets is gesteld waaruit volgt dat Wesa een excessieve vergoeding heeft verlangd en omdat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] Wesa daarover eerder om uitleg heeft gevraagd.
4.12. Met betrekking tot de klacht dat Wesa de risico’s in de portefeuille van [eiseres] onvoldoende heeft gespreid, wordt het volgende overwogen. Wesa heeft (onbetwist) ter zitting verklaard dat het Prisma Plus Fonds een goede aanvulling was omdat sprake was van een negatieve correlatie, in die zin dat als de aandelenkoersen daalden het fonds in waarde steeg en omgekeerd. Verder schrijft [B] in zijn rapport van 15 december 2010 (cursivering rechtbank): ‘Voor de rest wordt de portefeuille wat betreft het aandelengedeelte gekenmerkt door beleggingen in voornamelijk Nederlandse big en mid caps. De spreiding is naar mijn mening goed, met dien verstande dat geen individuele aandelenpositie meer dan 10% van de portefeuillewaarde uitmaakt. De gemiddelde positie ligt rond de 4 tot 6%.’ Het had onder deze omstandigheden op de weg van [eiseres] gelegen haar klacht nader te onderbouwen. Nu zij dat heeft nagelaten, kan ook deze klacht niet tot het door [eiseres] beoogde rechtsgevolg leiden dat Wesa schadevergoeding moet betalen.
4.13. Aldus resteert de klacht dat Wesa ervoor heeft gezorgd dat het profiel van de portefeuille van [eiseres] in de periode 2003 – 2010 ‘drastisch’ risicovoller werd, althans (zo begrijpt Wesa deze stelling) dat Wesa heeft nagelaten [eiseres] te waarschuwen dat haar beleggingen niet meer in de pas liepen met het risicoprofiel. Waar het bij deze klachten op aankomt is (nu [eiseres] nog op 10 februari 2006 haar akkoord had verleend aan het onder 4.7. en 4.8. omschreven profiel en de bijbehorende asset allocatie) of Wesa [eiseres] na 10 februari 2006 heeft blootgesteld aan (relatief) te grote financiële risico’s gelet op de gemaakte afspraken.
4.14. Zoals hiervoor al is overwogen, is onjuist de veronderstelling dat het cliëntenprofiel van [eiseres] defensief is in de door [B] bedoelde zin. Als gevolg daarvan is ook niet juist zijn stelling dat het portefeuilleprofiel ‘drastisch’ risicovoller is geworden. Verder is onvoldoende toegelicht dat Wesa een verwijt treft. Uit het rapport van [B] van 15 december 2010 (pagina 2, midden) blijkt immers dat het risico in de portefeuille in de periode van 2008 tot 31 oktober 2010 is teruggebracht van 90% tot het binnen het overeengekomen profiel vallende percentage van 70% (aandelen en aandelenfondsen). Vaststaat daarenboven dat de portefeuille in 2010 nog voor ongeveer € 284.000,00 (derhalve € 284.000,00: € 834.716,00 x 100% = 34,02 %) uit liquide middelen bestond. Bovendien staat (onbetwist) vast dat de waardeontwikkeling in de portefeuille van [eiseres] niet negatief is geweest omdat zij per saldo in de door haar relevant geachte periode 2003 - 2010 een (gering) positief beleggingsresultaat heeft behaald met de in haar opdracht uitgevoerde transacties.
4.15. [eiseres] heeft – anders dan in verband met de belegging in het Prisma Plus Fonds, waarover hiervoor al is geoordeeld – daarnaast ook niet gespecificeerd welke adviezen van Wesa strijdig waren met de op 10 februari 2006 gemaakte afspraken. Vastgesteld kan wel worden dat er op initiatief van [eiseres] aanzienlijke (onvoorziene) onttrekkingen aan het liquide deel van de portefeuille hebben plaatsgevonden. De stellingen van [eiseres] zijn toegespitst op het effect van deze onttrekkingen op de samenstelling van de portefeuille. Hieromtrent wordt als volgt geoordeeld. Deze onttrekkingen hebben (automatisch) tot gevolg gehad dat het risico in de portefeuille toenam, in die zin dat de liquiditeiten daalden zodat het percentage aandelen in de portefeuille steeg. [eiseres] moet dit zelf ook hebben gezien en had desgewenst advies moeten vragen indien zij dat onwenselijk vond. Tegen de achtergrond dat deze onttrekkingen niet vooraf met Wesa als onderdeel van de strategie zijn besproken, reikte de verantwoordelijkheid van Wesa niet zover dat Wesa, op straffe van aansprakelijkheid, naar aanleiding van deze onttrekkingen het initiatief had moeten nemen om over herindeling van de portefeuille te adviseren. Er is bovendien niet gesteld (laat staan toegelicht) dat het eindresultaat in 2010 beter zou zijn geweest als door Wesa in reactie op deze extra onttrekkingen aan [eiseres] zou zijn geadviseerd een deel van haar portefeuille te liquideren (en in hoeverre dat mogelijk was; het Prisma Plus Fonds was bijvoorbeeld in oktober 2008 al voor uittreding gesloten). Het rapport van [B] maakt in dit verband (alleen) een vergelijking met de – zich hier niet voordoende – situatie dat de effecten nooit zouden zijn aangeschaft. Ook ten aanzien van deze klacht zijn kortom geen feiten en omstandigheden gesteld die, mits bewezen, tot gegrondbevinding van de klacht zouden kunnen leiden.
4.16. Nu alle klachten onvoldoende zijn toegelicht en reeds daarom falen, wordt aan bewijslevering niet toegekomen en is, anders dan [eiseres] betoogt, ook voor omkering van de bewijslast geen plaats.
4.17. Bij deze stand van zaken behoeven de overige stellingen van partijen geen verdere bespreking.
4.18. De reactie van Wesa op het proces-verbaal (haar brief van 13 oktober 2011) kan onbesproken blijven omdat de respectieve opmerkingen niet van belang zijn voor de beslissing in deze zaak.
4.19. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Wesa worden aldus begroot op:
- betaald griffierecht € 568,00
- salaris advocaat € 904,00 (2,0 punt × tarief II)
Totaal € 1.472,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Wesa tot op heden begroot op € 1.472,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Korsten - Krijnen, mr. L.S. Frakes en mr. B.M. Visser en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2011.?