vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Rolnummer: 1237364 CV EXPL 11-10357
Vonnis van: 28 oktober 2011
F.no.: 646
Vonnis van de kantonrechter
[eiser]
wonende te Castricum
eiser
nader te noemen [eiser]
gemachtigde: mr. J.F.M. Verheij
STICHTING PARADISO AMSTERDAM
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen Paradiso
gemachtigde: mr. F.G.H. Snippers
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 17 maart 2011 inhoudende de vordering van [eiser] met producties
- de conclusie van antwoord van Paradiso met producties.
Ingevolge tussenvonnis van 24 juni 2011 zijn vervolgens nog ingediend:
- de conclusie van repliek van [eiser] met producties
- de conclusie van dupliek van Paradiso.
Daarna is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
a. [eiser] is op basis van een arbeidsovereenkomst per 1 juni 2000 in dienst getreden in de functie van portier. De eerste tijdelijke arbeidsovereenkomst liep tot en met 30 november 2000, de tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst tot en met 30 november 2001 en de derde tijdelijke arbeidsovereenkomst tot en met 31 mei 2003. Ingaande 1 juni 2003 is een arbeidsovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd. Hierin is het aantal werkuren bepaald op 690 per jaar, en het salaris op € 9,00 bruto per uur, excl. eventuele toeslagen.
b. Op 4 december 2008 is een CAO Nederlandse Poppodia- en Festivals gesloten, welke CAO van toepassing is geworden op de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Paradiso. Art. 2 lid 3 van de CAO bepaalt: “Het is de werkgever te allen tijde toegestaan in voor werknemer gunstige zin af te wijken van de bepalingen uit deze CAO.”
c. Aan [eiser] is door Paradiso in 2010 een bruto basisloon betaald van € 10,07 per uur en in 2011 van € 10,26 per uur, excl. toeslagen.
d. In 1995 is op basis van een arbeidsovereenkomst bij Paradiso in dienst getreden ene [naam collega ]. Deze verdient een van dat van [eiser] en de overige portiers afwijkend salaris.
2. [eiser] vordert (i) een verklaring voor recht dat Paradiso in strijd handelt met het goed werkgeverschap door niet te verklaren uit hoofde waarvan een ongelijke beloning voor gelijke arbeid is gerechtvaardigd, alsmede dat het in strijd met het goed werkgeverschap is om aan hem minder te betalen dan aan [naam collega ]; (ii) Paradiso te veroordelen vanaf augustus 2005 het verschil te betalen tussen het door [naam collega ] en [eiser] betaalde salaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, alsmede loonstroken van die nabetaling te verstrekken op straffe van een dwangsom en (iii) Paradiso te veroordelen de door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke en de proceskosten te betalen.
3. Paradiso verzoekt de vorderingen af te wijzen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4. [eiser] baseert zijn vordering er op dat Paradiso op grond van het beginsel dat gelijke arbeid gelijk beloond dient te worden, inzicht dient te geven in de achterliggende redenen voor het onderscheid in beloning tussen [eiser] en zijn collega [naam collega ].
5. Paradiso beroept zich er op dat te dezen geen sprake is van een in de Algemene Wet Gelijke Behandeling benoemde vorm van verboden onderscheid. Als gevolg daarvan is ongelijke behandeling van gelijke gevallen in beginsel toegestaan, tenzij dat zou leiden tot een resultaat dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Vooreerst beroept Paradiso zich er op dat geen sprake is van gelijke arbeid van [eiser] en zijn collega. De betreffende collega is in 1995 in dienst gekomen toen Paradiso problemen had met de handhaving van zijn toegangsbeleid, meer in het bijzonder waar het ging om zogenaamde dance-feesten. In die tijd kwam het geregeld voor dat bezoekers werden toegelaten zonder geldig toegangsbewijs. Om die reden is destijds een aantal portiers aangetrokken, woonachtig ver buiten Amsterdam en daarmee niet behorend tot het ‘Amsterdamse wereldje’. [naam collega ] behoorde tot deze groep en hij woonde en woont in Groningen. Hij heeft om die reden destijds een van dat van de andere portiers afwijkend uurloon bedongen, mede in verband met zijn reisafstand. [naam collega ] is de enige van de destijds op die grond aangetrokken portiers. Verder stelt Paradiso dat, nadat de kwestie van de beloning door [eiser] en een andere collega aanhangig was gemaakt, Paradiso in 2010 een berekening heeft gemaakt van de verdiensten van [naam collega ] en die van [eiser] en de andere collega. Er is toen gebleken dat [naam collega ] per uur, zonder rekening te houden met de toeslagen, iets minder verdiende dan [eiser] en zijn andere collega. Aan die andere collega is vertrouwelijke inzage geboden van die berekening; van dat aanbod is geen gebruik gemaakt. Aldus is volgens Paradiso geen sprake van een onaanvaardbare uitkomst.
6. De kantonrechter is met Paradiso van oordeel dat in dezen niet gebleken is van een onderscheid dat, behoudens een eventuele rechtvaardigingsgrond, verboden is op grond van de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Desalniettemin kan dan, met een beroep op art. 7:611 BW, in combinatie met art. 1 Grondwet, art. 26 IVBPR en art. 14 EVRM, toch nog sprake zijn van een niet-toegestane vorm van ongelijke behandeling. Allereerst is daartoe nodig dat sprake is van gelijke gevallen. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. [naam collega ] is wellicht in dienst gekomen speciaal met het oog op dance-feesten; [eiser] heeft onweersproken gesteld dat de werkzaamheden welke [naam collega ] sedert de indiensttreding van [eiser] verricht, gelijk zijn aan die van [eiser].
7. De volgende vraag is welk criterium ten aanzien van de beoordeling of sprake is van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling dient te worden gehanteerd: is ongelijke behandeling verboden tenzij zich een objectieve rechtvaardigingsgrond voordoet, zoals [eiser] stelt, of is ongelijke behandeling toegestaan, tenzij dit tot een onaanvaardbaar resultaat leidt, zoals Paradiso aanvoert. Nadat de Hoge Raad in het arrest van 8 april 1994 (Agfa/Schoolderman) met kennelijke instemming had gerefereerd aan het door de rechtbank in die zaak genoemde algemene beginsel dat gelijke gevallen in beginsel gelijk behoren te worden behandeld, heeft de Hoge Raad in het arrest van 30 januari 2004 (Parallel Entry) hierop een nuancering gegeven. Weliswaar is genoemd beginsel van gelijke behandeling - buiten de specifieke verboden vorm van onderscheid - volgens de Hoge Raad zwaarwegend, maar het is niet doorslaggevend en moet naast de andere omstandigheden van het geval worden betrokken in de afweging of sprake is van strijd met goed werkgeverschap. Bij de beoordeling of sprake is van een niet toegestane vorm van gelijke behandeling is volgens de Hoge Raad in genoemd arrest een terughoudende toetsing op haar plaats van een gelijke aard als die welke plaatsvindt bij de toepassing van art. 6:248 lid 2 BW. In het arrest van 21 oktober 2005 (Kessler/Kesbeke) verwijst de Advocaat-Generaal naar het Parallel-Entry arrest en verzoekt dienovereenkomstig het cassatieberoep af te wijzen. De Hoge Raad volgt die conclusie met toepassing van art. 81 RO. [eiser] heeft geen argumenten aangevoerd om deze Hoge Raad-jurisprudentie niet te volgen. Het te dezen toe te passen criterium is dus of de handelwijze van Paradiso naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
8. [eiser] heeft niet weersproken dat [naam collega ] in 1995 in dienst is gekomen en dat hij toen in Groningen woonde. Wanneer een werkgever om die reden, vanwege de reisafstand, met zo’n werknemer afwijkende afspraken maakt met betrekking tot beloning, is dat in beginsel niet onaanvaardbaar. Wanneer zo’n werkgever dergelijke bij aanvang van het dienstverband afwijkende afspraken later handhaaft, is dat in beginsel ook niet onaanvaardbaar. Of in concreto de ongelijke beloning van [naam collega ] ten opzichte van die van zijn collega’s onaanvaardbaar is hangt echter af van de mate waarin sprake is van ongelijke beloning. [eiser] stelt in algemene bewoordingen dat [naam collega ] tweemaal zoveel zou verdienen als hij. Paradiso heeft dat, zonder nadere onderbouwing, weersproken en gesteld dat, wanneer ook rekening wordt gehouden met de toeslagen, [naam collega ] per uur zelfs iets minder verdient. Paradiso wijst er op dat de privacy van [naam collega ] met zich brengt dat zij diens salarisgegevens niet zonder zijn toestemming naar buiten zou mogen brengen. Verder wijst Paradiso er op dat zij een collega van [eiser], [naam collega II], wel vertrouwelijk inzage heeft willen geven in de opbouw van [naam collega ]’s salaris. De kantonrechter is van oordeel dat het aan [naam collega II] vertrouwelijk inzage hebben willen geven in [naam collega ]’s salaris moeilijk te rijmen is met Paradiso’s standpunt dat inzage in die gegevens niet is toegestaan zonder toestemming van [naam collega ]. Van belang in dezen is dat [eiser] voor een inzicht in de hoogte van het salaris van [naam collega ] en daarmee van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar verschil, nu [naam collega ] hem die informatie kennelijk niet wil verstrekken, afhankelijk is van de informatie van Paradiso. Verder zijn salarisgegevens niet dermate aan de persoon gebonden, zoals bijvoorbeeld met medische gegevens het geval is, dat deze door een werkgever nimmer bekend gemaakt mogen worden zonder toestemming van de betrokken werknemer.
9. De Europese bewijsrichtlijnen 97/80/EG en 2000/78/EG en art. 10 Algemene Wet Gelijke Behandeling missen te dezen toepassing nu het om een onbenoemde vorm van ongelijke behandeling gaat. Nu Paradiso beschikt over de informatie die vergelijking van de salariëring tussen [eiser] en [naam collega ] mogelijk maakt, en [eiser] niet, beveelt de kantonrechter Paradiso een zodanige inzage te geven in de salarisbetalingen aan [naam collega ], dat deze vergeleken kunnen worden met die van [eiser]. Paradiso heeft aangevoerd een dergelijke vergelijking over 2009 te hebben gemaakt. Paradiso kan daarom volstaan met het inbrengen van de gegevens over 2009. Het goed werknemerschap brengt overigens, naar analogie van art. 7:619 lid 4 BW, met zich dat [eiser] strikt vertrouwelijk met die aan hem ter beschikking te stellen gegevens dient om te gaan.
10. Ieder verdere beslissing wordt aangehouden.
I. gelast Paradiso ter rolzitting van 25 november 2011 de informatie te verstrekken zoals hierboven onder 9. is geformuleerd;
II. houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. G.C. Boot, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.