ECLI:NL:RBAMS:2011:BW6665

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
464551 / HA ZA 10-2283 tussenvonnis 16 maart 2011
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake onverschuldigde betaling en koopovereenkomst van Rolex-horloges

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam diende, vorderde de besloten vennootschap Driesprong Participaties B.V. (hierna: Driesprong) een veroordeling van de gedaagde tot betaling van € 19.500,-, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De vordering was gebaseerd op de aanname dat er een koopovereenkomst tot stand was gekomen voor de aankoop van twee Rolex-horloges via een bemiddelaar, [C]. Driesprong stelde dat zij onverschuldigd had betaald, omdat de e-mail waarin om de betaling werd gevraagd valselijk was opgemaakt.

De rechtbank oordeelde dat er op het moment van betaling sprake was van wilsovereenstemming tussen Driesprong en de gedaagde, wat betekent dat de koopovereenkomst rechtsgeldig was. Driesprong had, door de betaling te verrichten, het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat er een overeenkomst was gesloten. De rechtbank concludeerde dat Driesprong geen beroep kon doen op het ontbreken van een wilsovereenstemming, omdat zij zelf geen onderzoek had gedaan naar de facturen en de e-mail niet had geverifieerd.

De rechtbank wees de vordering van Driesprong af, maar verwees de zaak naar de rol voor akte, zodat partijen hun stellingen konden aanpassen in het licht van het vonnis. Dit vonnis is uitgesproken op 16 maart 2011 door mr. L.S. Frakes, lid van de enkelvoudige kamer.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, enkelvoudige kamer
zaaknummer / rolnummer: 464551 / HA ZA 10-2283
Vonnis van 16 maart 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DRIESPRONG PARTICIPATIES B.V.,
gevestigd te Loosdrecht,
eiseres,
advocaat mr. W.J.M. Sprengers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. G.M. Haring.
Partijen worden hierna Driesprong en [gedaagde] genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 april 2010, met producties,
- de akte van 14 juli 2010 aan de zijde van Driesprong, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 8 september 2010, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van de comparitie, gehouden op 17 december 2010, met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1. [A], werkzaam bij Driesprong als controller, heeft op 28 januari 2010 door middel van telefonische overboeking ten laste van Driesprong € 19.500,- overgeschreven naar de bankrekening van [gedaagde].
2.2. Driesprong heeft ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag gelegd onder de ING Bank.
3. Het geschil
3.1. Driesprong vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen om aan haar € 19.500,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 januari 2010, met buitengerechtelijke kosten van € 904,-, en met de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten.
3.2. Daartoe stelt zij het volgende.
Driesprong dan wel haar directeur [B] heeft eind 2009 door tussenkomst van [C] twee horloges besteld. [B] heeft in het verleden meermalen horloges door tussenkomst van [C] besteld. [A] heeft op 27 januari 2010 een e-mail ontvangen met het volgende bericht:
(…)
Hallo [A], wil jij de volgende betaling doen
Factuurnummer 281 en 283
Rekeningnummer is ING (…)
Naam [gedaagde] [plaats], bedrag is Euro 19500,-
Dank je en groet
[C]
(…).
In deze e-mail is ‘[C] [[mailadres van [C]]]’ als afzender vermeld.
Driesprong heeft na ontvangst van deze e-mail en voor de overboeking van 28 januari 2010 niet (in haar administratie) onderzocht of zij facturen met nummers 281 en 283 had ontvangen en, zo ja, of deze door haar waren geaccordeerd en nog open stonden. Zij zag daartoe geen reden omdat zij vaker met [C] op deze wijze zaken deed, waarbij zij aan derden (de verkopers van de horloges) betaalde nu [C] alleen een bemiddelende rol speelde en niet zelf kocht of verkocht.
[A] is ervan uitgegaan dat het in die e-mail om twee horloges ging nu twee factuurnummers in de e-mail werden vermeld.
Na de overboeking van 28 januari 2010 heeft [A] aan [C] gemaild dat de betaling was uitgevoerd. [C] heeft daarop laten weten dat hij de mail van [A] niet kon plaatsen en dat hij geen betalingsverzoek aan Driesprong had gedaan en de hiervoor aangehaalde e-mail niet had verzonden.
Driesprong heeft getracht de betaling terug te draaien maar dit bleek in overleg met ING Bank niet mogelijk. Driesprong heeft aangifte gedaan ter zake van oplichting. De politie heeft haar laten weten dat de aangifte niet de hoogste prioriteit heeft; onzeker is of ooit zal worden achterhaald wie haar heeft opgelicht.
Het informatietechnologiebedrijf Eem-IT heeft in opdracht van [C] de gang van zaken rond de hiervoor aangehaalde e-mail onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat die e-mail op grond van een oude e-mail van [C], die er sterk op lijkt, valselijk is opgemaakt en vervolgens – door iemand die in het bezit was van het wachtwoord van de server (van de computer van [C]) – is verzonden naar [A]. [C] vermoedt dat zijn internetbedrijf (waarmee hij inmiddels geen zaken meer doet) hieraan heeft meegewerkt.
Aan het voorgaande verbindt Driesprong de conclusie dat [gedaagde] ten koste van haar ongerechtvaardigd is verrijkt, dan wel dat zij onverschuldigd heeft betaald.
3.3. [gedaagde] heeft tot zijn verweer het volgende aangevoerd.
[gedaagde] was in het bezit van twee horloges van het merk Rolex. Hij had een van die horloges van zijn vader gekregen, het andere horloge heeft hij in Turkije gekocht. De horloges waren goed en zij waren voorzien van originele papieren. Hij heeft de horloges voor 28 januari 2010 ten verkoop aangeboden op marktplaats.nl. Hij is telefonisch benaderd door een man die vervolgens op 27 januari 2010 bij hem thuis de horloges heeft gezien. [D], een buurtgenoot van [gedaagde], was op dat moment bij [gedaagde] thuis aanwezig. [D] heeft gezien dat de man de horloges heeft gezien. De man heeft toen de horloges van [gedaagde] gekocht voor een prijs van € 19.500,- onder de voorwaarde dat de man via de bank zou betalen en de horloges zou komen ophalen na ontvangst van de betaling door [gedaagde]. [gedaagde] heeft op 28 januari 2010 met zijn bankpasje bij een geldautomaat het saldo van zijn bankrekening gecontroleerd, waaruit hij opmaakte dat de betaling op zijn rekening was bijgeschreven. De man is daarna nogmaals bij [gedaagde] langs gekomen en [gedaagde] heeft de horloges toen aan hem geleverd. De man zou [C] kunnen zijn. De man heeft zijn naam niet genoemd. [gedaagde] heeft, nadat Driesprong beslag had gelegd, bij de politie aangifte gedaan. Tegenover de politie heeft hij een signalement opgegeven van de man. In het door de politie opgemaakte proces-verbaal is de verklaring van [gedaagde] opgenomen dat de man blank is en 30-35 jaar oud is, dat [gedaagde] na de levering van de horloges € 12.000,- van zijn bankrekening heeft opgenomen en dat hij dit geld heeft gebruikt voor een reis naar Turkije en voor de aflossing van schulden. Gelet op het voorgaande is het gevorderde ongegrond, aldus [gedaagde].
4. De beoordeling
4.1. De stellingen van Driesprong komen erop neer dat [A], handelend namens Driesprong, aan [gedaagde] € 19.500,- heeft betaald op grond van de – achteraf onjuist gebleken – aanname dat Driesprong (dan wel [B]) € 19.500,- aan [gedaagde] verschuldigd was uit hoofde van een door tussenkomst van [C] tot stand gekomen koop van twee horloges.
4.2. Ook [gedaagde] is volgens zijn stellingen op het moment van die betaling ervan uit gegaan dat Driesprong € 19.500,- aan hem verschuldigd was uit hoofde van de koop van de twee horloges (die hij vervolgens in zijn huis aan een man heeft geleverd).
4.3. Daarom staat als onweersproken vast dat Driesprong (in de persoon van [A]) en [gedaagde], op het moment dat de betaling werd verricht, dachten dat tussen hen een koopovereenkomst was gesloten. Hieruit volgt dat tussen hen op dat moment sprake was van wilsovereenstemming en dat dus tussen hen inderdaad een overeenkomst tot koop van twee horloges tot stand is gekomen.
Hierbij kan verder worden opgemerkt dat Driesprong, doordat zij € 19.500,- aan [gedaagde] heeft betaald, bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat sprake was van een koopovereenkomst. Daarom kan zij tegenover [gedaagde] geen beroep doen op het ontbreken van een hiermee overeenstemmende wil (artikel 3:35 BW).
Anders dan Driesprong betoogt, is voor bewijslevering over de koopovereenkomst geen ruimte. Uit het voorgaande volgt immers dat de koopovereenkomst vast staat.
4.4. Driesprong heeft toegelicht dat sprake is van een vergissing in die zin dat de e-mail van 27 januari 2010 valselijk is opgemaakt. Daaruit leidt zij af dat haar aanname, dat zij € 19.500,- uit hoofde van koop aan [gedaagde] verschuldigd was, onjuist was.
Ook indien deze stellingen juist zijn, betekent dit niet dat de koopovereenkomst geen werking heeft. Gelet op het door de betaling gewekte gerechtvaardigde vertrouwen kan Driesprong zoals hiervoor is overwogen geen beroep doen op het ontbreken van een hiermee overeenstemmende wil (artikel 3:35 BW). De door Driesprong aangevoerde vergissing laat het gerechtvaardigde vertrouwen van [gedaagde] onverlet en komt (nu de vergissing tot haar risicosfeer behoort) voor haar rekening. Dit geldt te meer nu Driesprong zelf stelt dat zij, alvorens € 19.500,- aan [gedaagde] te betalen, geen onderzoek in haar administratie heeft gedaan en dat zij dus toen niet heeft gezien dat [C] geen facturen nrs. 281 en 283 aan haar had gestuurd.
Het voorgaande zou anders (kunnen) zijn indien [gedaagde], ondanks de betaling, in redelijkheid moest begrijpen dat Driesprong zich vergiste en de koopovereenkomst niet wilde sluiten, maar omstandigheden die daarop wijzen, zijn gesteld noch gebleken.
4.5. In het licht van het voorgaande kan niet worden gezegd dat een rechtsgrond voor de betaling van 28 januari 2010 ontbreekt. Daarom kan niet worden aangenomen dat die betaling onverschuldigd is verricht of dat [gedaagde] daardoor ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.6. Het voorgaande betekent in beginsel dat het gevorderde moet worden afgewezen. Het komt echter in het belang van een goede procesvoering gewenst voor om partijen in de gelegenheid te stellen om hun stellingen en vorderingen desgewenst aan te passen in het licht van dit vonnis. Driesprong heeft immers niet (uitdrukkelijk) aandacht besteed aan (de rechtsgevolgen van) de koopovereenkomst, die hiervoor is aangenomen. De zaak zal dan ook naar de rol worden verwezen voor akte, eerst aan de zijde van Driesprong.
4.7. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verwijst de zaak naar de rol van 13 april 2011 voor akte aan de zijde van Driesprong tot het hiervoor onder 4.6 beschreven doel,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes, lid van genoemde kamer, en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.?