vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
zaak- en rolnummer: 963455 DX EXPL 08-2352
vonnis van: 16 maart 2011
f.no.: 719
Vonnis van de kantonrechter
[eiser],
en
[eiseres],
beide wonende te Wijchen,
eisers in conventi,
verweerders in reconventie,
nader te noemen: [eisers]
gemachtigde: mr. J.C.M. Bonnier;
[gedaagde].,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
nader te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. H. Verbeek.
De procedure in conventie en in reconventie
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 december 2004, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in onvoorwaardelijke en voorwaardelijke reconventie.
Bij rolmededeling van 30 maart 2005 is de onderhavige zaak aangehouden wegens schikkingonderhandelingen. De kantonrechter heeft bij rolmededeling van 5 oktober 2005 geoordeeld dat schriftelijk zal worden voortgeprocedeerd.
Daarna heeft [gedaagde] bij akte schorsing van de procedure aangezegd krachtens de Wet collectieve afwikkeling massaschade (WCAM). Bij rolmededeling van 30 november 2005 is vastgesteld dat de procedure is geschorst. Bij akte van 1 februari 2006 hebben eisers op gronden als daarin vermeld geconcludeerd tot voortprocederen, althans opheffing van de schorsing. Daarop heeft [gedaagde] bij akte gereageerd. Bij vonnis in het incident van 17 mei 2006 is de vordering tot hervatting van de procedure afgewezen.
Na de zogenoemde WCAM-beschikking van 25 januari 2007 van het hof te Amsterdam hebben eisers een afschrift overgelegd waaruit blijkt dat er een opt-outverklaring is afgelegd als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW), waarin wordt verklaard dat de betrokkene niet aan de verbindendverklaring gebonden wil zijn. Naar aanleiding daarvan is bij rolmededeling van 28 maart 2007 beslist dat de onderhavige procedure wordt hervat.
Vervolgens zijn ingediend:
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in voorwaardelijke en onvoorwaardelijke reconventie, met producties, van eisers;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in onvoorwaardelijke en voorwaardelijke reconventie, met producties, van [gedaagde];
- de conclusie van dupliek in onvoorwaardelijke en voorwaardelijke reconventie van eisers.
Bij tussenvonnis van 17 september 2008 is een comparitie van partijen bepaald. Voordat deze comparitie plaats heeft kunnen vinden, zijn bij rolmededeling van 26 november 2008 alle bij de rechtbank aanhangige effectenlease-zaken, waaronder de onderhavige, aangehouden in afwachting van arresten van de Hoge Raad waarin rechtsvragen zouden worden beantwoord die partijen in effectenlease-zaken verdeeld houden. Op 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een drietal arresten gewezen, waarin hij op deze rechtsvragen een antwoord heeft gegeven.
Bij rolmededeling van 22 juli 2009 is de zaak verwezen naar de rol van 12 augustus 2009 voor uitlating doorhaling dan wel voortprocederen, waarop eisers te kennen hebben gegeven te willen voortprocederen.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie tevens enquête, met de daarin genoemde stukken;
- de conclusie na enquête tevens akte uitlating van eisers;
- de conclusie na enquête tevens houdende antwoordakte uitlating tevens houdende akte vermeerdering van eis, met producties, van [gedaagde];
- de antwoordakte naar aanleiding vermeerdering van eis van eisers.
Daarop is vonnis bepaald.
Gronden van de beslissing
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. [gedaagde] Bank Nederland N.V., de vennootschap die aanvankelijk procespartij was, is na een fusie met haar aandeelhoudster verdwenen als rechtspersoon. [gedaagde] is haar rechtsopvolgster onder algemene titel. [gedaagde] is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van [rechtsvoorgangster I], alsmede van [rechtsvoorgangster II] (hierna: [rechtsvoorgangster I of II]). Waar hierna sprake is van [gedaagde] worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
1.2. [eiser] heeft de volgende overeenkomst tot effectenlease (hierna: de lease-overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij [gedaagde]:
Nr Contractnr. Datum Naam overeenkomst Leasesom Looptijd
1 [nummer] 21-06-2000 Korting Kado € 24.716,85 120 mnd
1.3. In totaal heeft [eiser] op grond van de lease-overeenkomst € 6.499,14 aan maandtermijnen aan [gedaagde] betaald en € 1.074,01 aan dividenden en andere voordelen ontvangen.
1.4. De lease-overeenkomst is inmiddels geëindigd. [gedaagde] heeft met betrekking tot de lease-overeenkomst een eindafrekening opgesteld waaraan de kantonrechter de volgende gegevens ontleent:
Nr. Contractnr Datum eindafrekening Saldo eindafrekening Waarvan achterstallige termijnen Datum betaald
1 [nummer] 15-12-2005 - € 7.227,08 € 928,97 *
* Na verrekening van een bedrag van € 158,10 staat van deze eindafrekening thans nog een bedrag van € 7.068,98 open.
1.5. [eiseres], met wie [eiser] ten tijde van het aangaan van de lease-overeenkomst al was getrouwd, heeft geen (schriftelijke) toestemming verleend voor het aangaan van de lease-overeenkomst.
1.6. Bij brief van 15 oktober 2004 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft de gemachtigde van [eiseres] met een beroep op artikel 1:89 BW de lease-overeenkomst willen vernietigen en terugbetaling gevorderd van alle door [eiser] betaalde termijnen binnen een termijn van 7 dagen.
2.1. Eisers vorderen op gronden als vermeld in de processtukken dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat de lease-overeenkomst buitengerechtelijk is vernietigd, althans dat deze nietig is, althans [gedaagde] te veroordelen tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Voorts vorderen zij terugbetaling van alles wat in het kader van de lease-overeenkomst aan [gedaagde] is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente over die betalingen vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele terugbetaling. Ook vorderen eisers dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot ongedaanmaking van de registratie van [eiser] bij het BKR te Tiel. Daarnaast vorderen eisers [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de kosten van juridische bijstand van € 1.500,00 exclusief BTW en tot betaling van de proceskosten.
2.2. Eisers hebben aan deze vorderingen – voor zover van belang – het volgende ten grondslag gelegd. De lease-overeenkomst moet worden aangemerkt als huurkoop in de zin van artikel 7A:1576h BW en derhalve als koop op afbetaling in de zin van artikel 7A:1576 BW en behoefde dus de toestemming van [eiseres] ingevolge artikel 1:88 lid 1 sub d BW. Omdat zij deze (schriftelijke) toestemming niet heeft verleend, heeft zij de lease-overeenkomst rechtsgeldig kunnen vernietigen. Voorts heeft [gedaagde] de op haar rustende zorgplicht geschonden en is aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. (De raadsman van) [eiser] heeft de lease-overeenkomst vernietigd onderscheidenlijk ontbonden op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, misleidende reclame en dwaling, aldus steeds eisers.
2.3. [gedaagde] heeft de vorderingen en de grondslag daarvan bestreden op gronden die, voor zover van belang, hierna aan de orde zullen komen.
2.4. In reconventie vordert [gedaagde] – na wijziging van eis - [eiser] te veroordelen tot betaling van € 7.068,98, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.4. [eiser] voert gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van [gedaagde]. Ook is [eiser] van mening dat hij door de eisvermeerdering van [gedaagde] aanzienlijk in zijn procesbelang is geschaad. De eisvermeerdering moet om die reden worden afgewezen of – naar de kantonrechter begrijpt – [gedaagde] moet in reconventie niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, aldus [eiser]. De kantonrechter volgt [eiser] eisers hierin niet en zal de reconventionele vordering zoals vermeerderd bij eiswijziging wel in haar beoordeling betrekken. Wel stelt de kantonrechter met eisers vast dat [gedaagde] haar reconventionele vordering bij eerdere proceshandelingen had kunnen vermeerderen. Daar staat echter tegenover dat het [eiser] al in 2005 duidelijk was dat er een vordering in reconventie was, dat deze was gebaseerd op een mogelijke restschuld uit hoofde van de lease-overeenkomst en dat de door [gedaagde] berekende restschuld in 2005 € 7.227,08 bedroeg. Dit laatste blijkt – naar ontbetwist door [gedaagde] is gesteld - uit de korte tijd na 15 december 2005 door [eiser] ontvangen eindafrekening. De eisvermeerdering is dan ook niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, nu de verdediging hierdoor niet is bemoeilijkt.
2.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader in gegaan.
Huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
3.1. [gedaagde] heeft het huwelijk tussen eisers betwist. Nu eisers bij brief van 7 mei 2010 een afschrift uit het GBA hebben overlegd, waaruit blijkt dat [eiser] en [eiseres] in 1979 zijn getrouwd, wordt dit verweer verworpen.
3.2. [gedaagde] heeft aangevoerd dat geen sprake is van aflevering en derhalve niet van huurkoop. Hieromtrent overweegt de kantonrechter als volgt. Zoals [gedaagde] terecht opmerkt moet in een geval van levering van aandelen onder de opschortende voorwaarde dat volledige betaling heeft plaatsgevonden onder aflevering worden verstaan dat aan de wederpartij van [gedaagde] het genot van de aandelen wordt verschaft. Daarvan is in ieder geval sprake indien [eiser] het volledige risico van de waardeontwikkeling van de effecten droeg en hij krachtens de lease-overeenkomst recht had op het uit de aandelen voortvloeiende dividend (zie Hoge Raad van 28 maart 2008, LJN BC2837). Naar het oordeel van de kantonrechter is dit in casu het geval. Dat [eiser], zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, naast de maandelijkse termijnen een premie verschuldigd is en de dividenden in mindering worden gebracht op deze premie, maakt dit niet anders. Immers, in een dergelijk geval geniet [eiser] het aan het dividend verbonden voordeel door middel van vermindering van zijn betalingsverplichting. Derhalve is sprake van verkrijging van het genot van de aandelen en mitsdien van aflevering. Hieruit volgt dat ook in dit geval sprake is van huurkoop.
3.3. [gedaagde] beroept zich er op dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW is verjaard. De verjaringstermijn voor een beroep op dit vernietigingsrecht is op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW drie jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, LJN AY8771 en Gerechtshof Amsterdam, 19 mei 2009, LJN BI 4359). Van belang is derhalve wanneer [eiseres] bekend was met het bestaan van de lease-overeenkomst.
3.4. Op [gedaagde] rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het beroep op verjaring.
3.5. Ter onderbouwing van haar beroep op verjaring heeft [gedaagde] onder meer aangevoerd dat er in de Nederlandse gezinsverhoudingen van uitgegaan mag worden dat de echtgenoot er steeds van op de hoogte is wanneer de partner investeringen als de onderhavige doet.
3.6. [gedaagde] heeft ook aangevoerd dat betalingen van de op grond van de lease-overeenkomst verschuldigde bedragen hebben plaatsgevonden vanaf een en/of-rekening die op naam van eisers stond. Daaruit volgt volgens [gedaagde] dat [eiseres] op de hoogte was van de lease-overeenkomst, met ingang van de (oudste) ontvangstdatum van de bankafschriften waarop die betalingen staan vermeld.
3.7. Eisers hebben hier tegenover gesteld dat [eiser] de lease-overeenkomst heeft ondertekend zonder [eiseres] hiervan op de hoogte te stellen. De betalingen werden afgeschreven van een en/of-rekening op naam van eisers. Echter [eiser] behartigt de financiële gezinshouding en [eiseres] had en heeft hier geen bemoeienis mee, aldus eisers.
3.8. Zoals de kantonrechter ter comparitie heeft medegedeeld, wettigt het voorgaande het (bewijs)vermoeden dat [eiseres] door kennisname van één of meer bankafschriften kennis heeft gekregen van het bestaan van de onderhavige lease-overeenkomst, zodat [gedaagde] voorshands in het bewijs van haar stelling is geslaagd. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om tegen dit vermoeden tegenbewijs te leveren. Zij hebben hiertoe zichzelf als getuigen doen horen.
3.9. Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft [eiser] - voor zover hier van belang - het volgende verklaard.
- Ik heb indertijd het contract afgesloten om iets leuks te hebben voor later als aanvulling op mijn pensioen. De maandtermijnen betaalde ik vanaf de en/of-rekening waarop mijn salaris werd gestort. Van die rekening betaalden wij onder andere de vaste lasten. Mijn vrouw had ook een pas van die rekening, maar die gebruikte ze zelden of nooit. Het salaris van mijn vrouw kwam op een andere en/of-rekening, waarvan vooral boodschappen en kleding werden gekocht. Van die rekening heb ik ook een bankpas en die gebruik ik soms ook.
- Indertijd heb ik mijn vrouw niet verteld van het contract want ik wilde haar bij gelegenheid van mijn pensioen ermee verrassen. Ik deed thuis meestal de administratie. Zij deed wel af en toe een betaling per acceptgiro ofzo, maar verder heel weinig. Mijn vrouw keek wel eens in de afschriften van “haar” en/of-rekening, maar niet in de afschriften van “mijn” en/of-rekening.
- Degene die bij ons als eerste thuiskomt, haalt de post uit de bus. Mijn vrouw opende nooit post waar mijn naam op stond. Ik was wel eens bang dat ze de enveloppen van Legio-Lease zou zien en daarom nam ik die altijd snel mee naar boven.
- Mijn vrouw heeft in 2004 het programma van Tros Radar gezien en toen realiseerde ze zich ineens dat ze wel eens enveloppen bij ons thuis had gezien met dezelfde naam. Toen ik later die avond thuiskwam, stelde ze me er vragen over en heb ik alles verteld. Ze was hartstikke boos.
3.10. Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft [eiseres] - voor zover hier van belang - het volgende verklaard.
- Ik heb voor het eerst van het contract gehoord toen ik in het nieuws of bij Radar iets had gehoord over Legio-Lease. Ik herkende het logo. Toen heb ik mijn man ermee geconfronteerd, want ik had bij ons thuis wel enveloppen met hetzelfde logo gezien. Mijn reactie was: heel kwaad, verdrietig, teleurgesteld en allerlei andere emoties. Ik dacht toen nog dat mijn man als enige zo stom was geweest.
- Ik heb incidenteel ook wel eens in de afschriften van de andere en/of-rekening gekeken. Ik heb toen een paar keer Legio-Lease gezien in de afschriften, maar niet beseft wat het was. Ik dacht steeds dat het een autoverzekering was voor onze gezinsauto. Het bedrag wist ik ook niet en ik weet ook niet of er een contractnaam of –nummer bijstond.
3.11. Gelet op wat de getuigen hebben verklaard en wat partijen hierover in hun conclusies na enquête hebben opgemerkt is [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter geslaagd in het bewijs van haar stelling dat [eiseres] eerder dan drie jaar voor 15 oktober 2004 op de hoogte was van het bestaan van de lease-overeenkomst. [eiseres] erkent dat zij wel eens keek in de afschriften van de en/of- rekening waarvan de termijnen van de lease-overeenkomst werden betaald en dat zij daarin een paar keer Legio-Lease heeft gezien. Dit, in samenhang met haar verklaring dat zij niet weet of er een contractnaam of –nummer bijstond, laat de mogelijkheid open dat zij middels deze afschriften op de hoogte is geraakt van het bestaan van de lease-overeenkomst. De verklaring van [eiser] dat zijn vrouw boos was toen hij naar aanleiding van Tros Radar het verhaal vertelde, plaatst de kantonrechter dan ook veeleer in het licht van de verklaring van [eiseres] dat zij niet heeft “beseft wat het was”; niet onaannemelijk is dat haar boosheid werd veroorzaakt doordat zij zich nu wel realiseerde wat het contract met [gedaagde] inhield. Dit betoog kan eisers echter niet baten. Zoals hiervoor, onder verwijzing naar jurisprudentie, is uiteengezet, vangt de verjaringstermijn aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met het bestaan van de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst. Ook het betoog van eisers dat [eiseres] dacht dat de afschrijving voor [gedaagde] betrekking had op de autoverzekering van eisers stuit hierop af. Bekendheid met het bestaan van de lease-overeenkomst kan soms worden afgeleid uit omstandigheden, hetgeen de kantonrechter heeft verwoord in het in 3.8 genoemde bewijsvermoeden. Gelet op al het voorgaande is dit bewijsvermoeden niet ontzenuwd. Het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagt derhalve, zodat de overige grondslagen van de vordering beoordeeld moeten worden.
3.12. Voor de maatstaven en beoordelingskaders met betrekking tot het beroep op zorgplicht verwijst de kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH 2815) en van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden genomen. Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die in het onderhavige geval een afwijking daarvan rechtvaardigen. Toepassing van die maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden;
B. [gedaagde] heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
C. [eiser] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
D. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van [gedaagde].
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL0912), in het bijzonder de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 daarvan, welke hier worden overgenomen.
3.13. In het onderhavige geval dient op de schade eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW en vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [eiser] wegens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De wijze waarop dit gebeurt wordt hierna uiteengezet. Voor de concrete berekening in het onderhavige geval wordt verwezen naar bijlage I bij dit vonnis.
3.14. Ingevolge artikel 6:100 BW dient in mindering te worden gebracht al het voordeel dat [eiser] ingevolge de lease-overeenkomst heeft genoten, zoals aan [eiser] betaalde of toekomende dividenden. Voor zover [eiser] een batig saldo heeft behaald uit eerdere effectenlease-overeenkomsten die zijn geëindigd vanaf een tijdstip gelegen één jaar vóór het aangaan van de in de onderhavige procedure betrokken lease-overeenkomst, dient ook dit saldo in mindering te worden gebracht. Het in mindering te brengen voordeel bedraagt in totaal € 1.074,01. De kantonrechter zal dit voordeel in eerste instantie in mindering brengen op de schade bestaande uit de verschuldigde rente en eventuele periodieke aflossingen en vervolgens, voor zover dan nog een deel van het voordeel resteert, op de restschuld. Dit ligt het meest voor de hand, omdat deze betalingsverplichtingen zich eerder hebben voorgedaan dan dat de restschuld zich openbaarde.
3.15. Nadat het voordeel op de schade in mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre de resterende door [eiser] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door hemzelf veroorzaakt voor zijn rekening moet blijven. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de restschuld. Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 welke hier worden overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van beëindiging ‘verschuldigde’ termijnen en niet slechts van de ‘betaalde’ termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
3.16. Zoals uit de berekening van eisers blijkt, zijn eisers en [gedaagde] het erover eens, dat [gedaagde] het aangaan van de lease-overeenkomst niet had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke verwachting niet een onaanvaardbaar zware financiële last op [eiser] werd gelegd. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat deze (na verrekening van voordeel resterende) schade aan termijnen geheel voor rekening van [eiser] behoort te blijven.
3.17. Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomst voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [eiser] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [eiser] behoort te blijven.
3.18. Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is niet gebleken.
3.19. Onder verwijzing naar de in bijlage I weergegeven berekening, brengt het voorgaande mee dat [gedaagde] aan schade dient te dragen € 4.198,74 wegens restschuld.
3.20. Gelet op de uitslag van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren. Elke partij dient haar eigen proceskosten te dragen.
Buitengerechtelijke kosten
3.21. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de zaak. Voor zover eisers vergoeding vorderen van kosten voor het bij derden opvragen van bescheiden behoren deze tot de in artikel 241 Rv bedoelde kosten, en derhalve tot de proceskosten.
3.22. Nu de lease-overeenkomst niet rechtsgeldig is vernietigd of ontbonden zal [eiser] aan zijn daaruit voortkomende betalingsverplichtingen dienen te voldoen voor zover deze méér bedragen dan de schade welke volgens hetgeen in conventie is overwogen door [gedaagde] moet worden gedragen.
3.23. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt dat de in aanmerking te nemen schade terzake van de maandtermijnen geheel voor rekening van [eiser] komt. Dit betekent dat hij ook het in aanmerking te nemen bedrag aan achterstallige termijnen op de eindafrekening volledig aan [gedaagde] verschuldigd is.
3.24. Ten aanzien van het resterende door [gedaagde] gevorderde bedrag geldt, zoals in conventie is overwogen, dat [gedaagde] 2/3 deel van de schade bestaande uit restschuld moet dragen.
3.25. Dit betekent dat, na verrekening van de door [gedaagde] te dragen schade als vastgesteld in conventie en na vermindering met hetgeen reeds aan [gedaagde] is voldaan door verrekening of betaling, een en ander zoals berekend in bijlage I, door [eiser] terzake van de vordering in reconventie nog een bedrag van € 2.870,24 aan [gedaagde] zal moeten worden voldaan.
3.26. [eiser] is over de per saldo door hem te betalen schadevergoeding wettelijke rente verschuldigd vanaf de dag waarop de betalingstermijn van de eindafrekening was verstreken, zijnde 25 december 2005.
3.27. Gelet op de uitslag van de procedure dienen eisers te worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie. Gezien de samenhang tussen het debat in conventie en in reconventie worden de proceskosten in reconventie echter op nihil gesteld.
in conventie en in reconventie
3.28. Nu de kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] nog betalingsverplichtingen jegens [gedaagde] heeft, zal de vordering met betrekking tot de BKR-registratie worden afgewezen.
I. wijst de vorderingen af;
II. compenseert de proceskosten in dier voege dat elke partij haar eigen kosten draagt;
III. wijst het meer of anders gevorderde af.
IV. veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 2.870,24, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 december 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
V. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
VIII. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. E.M..L.J. Dosker, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter