ECLI:NL:RBAMS:2011:BV7469

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
496877 FT RK 11.1739
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststellen van een dwangakkoord in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 oktober 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord, ingediend door verzoeker, die eerder in een schuldsaneringsregeling heeft gezeten. Verzoeker, een 45-jarige man die volledig arbeidsongeschikt is en een WIA-uitkering ontvangt, heeft een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, waarbij 3,4% aan concurrente schuldeisers en 7,81% aan preferente schuldeisers zou worden betaald. De schuldeiser DUO heeft echter geweigerd in te stemmen met deze regeling, omdat verzoeker eerder een schuldsaneringsregeling had die op 6 januari 2004 was beëindigd zonder verlening van de schone lei, en omdat verzoeker niet had voldaan aan zijn verplichtingen in het verleden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat veertien van de vijftien schuldeisers akkoord zijn gegaan met de aangeboden regeling, maar dat DUO, met een vordering van € 15.138,97, niet akkoord ging. DUO heeft aangevoerd dat verzoeker niet te goeder trouw is, omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn draagkracht vast te stellen, wat had kunnen leiden tot een lagere maandlast. De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat de weigering van DUO om in te stemmen met de regeling niet onredelijk was, gezien de eerdere mislukte schuldsanering en de omstandigheden van de zaak.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot het vaststellen van het dwangakkoord afgewezen, omdat DUO in redelijkheid niet kon worden verplicht om in te stemmen met de regeling. De rechtbank heeft benadrukt dat de wetgever heeft bepaald dat studieschulden niet onder de wettelijke schuldsaneringsregeling vallen, en dat er andere mogelijkheden zijn om deze schulden aan te pakken. De beslissing van de rechtbank is in het openbaar uitgesproken door mr. C.M. Degenaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaak-/rekestnummer: 496877 FT RK 11.1739
uitspraakdatum: 5 oktober 2011
Vonnis in de zaak van:
[A],
geboren op [1965] te [plaats],
wonende te [postcode] [plaats], [straatnaam huisnummer],
verzoeker,
tegen
1. N.V. Nuon Energie, gevestigd te Amsterdam,
2. DUO (IBG), gevestigd te Groningen,
verweersters,
hierna te noemen respectievelijk Nuon en DUO.
1. De procedure
1.1. Ter griffie van deze rechtbank is tegelijk met het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsanering een verzoek ingediend tot het vaststellen van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw.)
1.2. Laatstgenoemd verzoek is behandeld ter terechtzitting van 14 september 2011, alwaar verzoeker is verschenen. Verzoeker is ter terechtzitting bijgestaan door mevrouw [B], schuldhulpverleenster bij Impuls. Namens verweersters is niemand verschenen, hoewel beiden rechtsgeldig zijn opgeroepen.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
2.1. Verzoeker heeft zijn schuldeisers een schuldregeling aangeboden, inhoudende een betaling van 3,4% aan de concurrente schuldeisers en een betaling van 7,81% aan de preferente schuldeisers van hun vorderingen tegen finale kwijting. Gelet op de preferente schuldenlast van € 2.094,08 en de concurrente schuldenlast van € 54.527,71, is van deze schuldregeling een betaling aan de schuldeisers van totaal minimaal € 1.996,55 te verwachten.
2.2. Mevrouw [B] heeft ter terechtzitting verklaard dat Nuon alsnog heeft ingestemd met de aangeboden schuldregeling, zodat de onder 2.1. bedoelde schuldregeling door alle schuldeisers, behalve DUO, is aanvaard. De vordering van DUO bedraagt
€ 15.138,97 en beslaat 26,74% van de totale schuldenlast. Veertien van de vijftien schuldeisers gaan akkoord met de aangeboden schuldregeling, zij vertegenwoordigen 73,26% van de totale schuldenlast.
2.3. Verzoeker is een samenwonende man van 45 jaar. Verzoeker is volledig arbeidsongeschikt verklaard en ontvangt een WIA uitkering van UWV. Verzoeker is eerder toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Deze schuldsaneringsregeling is op 6 januari 2004 beëindigd zonder verlening van de schone lei waarna verzoeker van rechtswege in staat van faillissement is komen te verkeren.
2.4. Gelet op de volledige arbeidsongeschiktheid van verzoeker zal in geval de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing wordt verklaard, onder de huidige omstandigheden niet kunnen worden gespaard voor de schuldeisers.
3. Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
3.1. Verzoeker heeft de rechtbank verzocht DUO, overeenkomstig artikel 287a Fw, te bevelen in te stemmen met de onder 2.1 bedoelde schuldregeling.
4. Het verweer
4.1. DUO heeft bij verweerschrift van 14 september 2011 primair gesteld dat voor verzoeker al eerder de toepassing van de schuldsaneringsregeling is uitgesproken. Deze schuldsaneringsregeling is in 2004 geëindigd op grond van het feit dat verzoeker zijn verplichtingen niet goed was nagekomen. Het reeds eerder mislukken van een schuldregeling door eigen toedoen van verzoeker geeft DUO weinig vertrouwen in het slagen van een minnelijk traject. Bovendien speelt het eerdere mislukken van de wettelijke schuldsaneringsregeling een rol bij de beoordeling van de redelijkheid van de weigering tot instemming met het aangeboden akkoord. De rechtbank zal immers geen vergelijking kunnen maken met het bedrag dat DUO en de overige schuldeisers zouden kunnen verwachten indien op verzoeker de schuldsaneringsregeling van toepassing zou worden verklaard, omdat gelet op het bepaalde in artikel, tweede lid onder d Fw, haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet kan worden toegewezen.
Secundair heeft DUO gesteld dat de achterstallige schulden van verzoeker door nalatigheid zijn ontstaan. De schuld van verzoeker bestaat grotendeels uit achterstallige (maandelijkse) aflossingsverplichtingen van de studieschuld. De Wet studiefinancieringen 2000 biedt echter de mogelijkheid een aanvraag in te dienen om de draagkracht vast te stellen indien de debiteur niet in staat is de vastgestelde termijnen te voldoen. De maandelijkse termijn had dan wellicht op nihil gesteld kunnen worden. Omdat verzoeker in de desbetreffende periode geen compleet verzoek draagkrachtmeting heeft ingediend, heeft DUO zijn draagkracht niet kunnen vaststellen. Nu hij hier geen gebruik van heeft gemaakt mocht DUO er van uitgaan dat hij in staat was aan zijn financiële verplichtingen jegens DUO te voldoen. Dat volgens het aangeboden akkoord slechts een klein percentage van de openstaande vordering zal worden voldaan is in dit licht bezien onacceptabel, aldus steeds DUO.
5. De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
5.1. Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als DUO niet in
redelijkheid tot afwijzing van de schuldregeling heeft kunnen komen, in
aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot afwijzing en de belangen van verzoeker en/of van de overige schuldeisers die door die afwijzing worden geschaad.
5.2. Op verzoeker is eerder de schuldsaneringsregeling van toepassing geweest en deze is op 6 januari 2004 beëindigd, waarbij verzoeker de schone lei is onthouden (en ambtshalve in staat van faillissement is komen te verkeren). Gelet op artikel 288 lid 2 sub a Fw. acht de rechtbank het onaannemelijk dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden toegewezen. De vergelijking met het bedrag, dat DUO en de overige schuldeisers zou kunnen verwachten, in de situatie dat op verzoeker de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard, gaat daarom niet op. Bovendien is van belang dat een eerdere schuldregeling niet naar behoren is nagekomen.
5.3. DUO heeft voorts gesteld dat verzoeker ten aanzien van het onbetaald laten van de schuld niet te goeder trouw is, omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van de in de Wet Studiefinanciering 2000 opgenomen mogelijkheid een aanvraag in te dienen om de draagkracht vast te stellen. Verzoeker heeft desgevraagd ter terechtzitting verklaard dat het hier een schuld betreft van 24 jaar geleden. Verzoeker weet niet of destijds een draagkrachtmeting is gedaan en betwist derhalve niet de stelling van DUO.
De rechtbank acht het verwijtbaar dat verzoeker heeft nagelaten te trachten de maandelijkse termijn te verlagen door een (compleet) verzoek draagkrachtmeting in te dienen.
Bovendien heeft de wetgever in artikel 299a Fw. bepaald dat de wettelijke schuldsaneringsregeling niet werkt ten aanzien van studieschulden waarop hoofdstuk 6 van de Wet Studiefinanciering 2000 van toepassing is, behoudens voor zover deze vorderingen betrekking hebben op de in artikel 6.8 van die wet bedoelde achterstallige schulden die bestaan ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Door de geboden mogelijkheid om de draagkracht nader vast te stellen kan immers op afdoende wijze worden tegengegaan dat een schuldenaar vanwege zijn studieschulden in de financiële problemen zou geraken. Aangezien de wetgever heeft bepaald dat een studieschuld niet wordt gesaneerd in een wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat er andere mogelijkheden zijn om tot een oplossing voor deze schuld te komen, acht de rechtbank het in strijd met de ratio daarvan om DUO onder bovengenoemde omstandigheden wel te dwingen mee te werken aan een minnelijke regeling.
5.4. Tegen de achtergrond van genoemde feiten en omstandigheden kan niet geoordeeld
worden dat DUO in redelijkheid niet tot weigering van instemming kon komen.
Het verzoek om DUO te bevelen in te stemmen met de schuldregeling zal derhalve worden afgewezen.
5.5. Verzoeker heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te handhaven bij afwijzing van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord. Hierop zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist.
6. De beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Degenaar en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2011.