ECLI:NL:RBAMS:2011:BV6932

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
459347 / HA ZA 10-1618
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.J. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van rechtshandelingen in het kader van financiële herstructurering van Chateau de la Canière

In deze zaak vorderden de eisers, Borvad Beheer B.V., [A] en [B], de vernietiging van verschillende rechtshandelingen die verband hielden met een financiële herstructurering van de vennootschap CCM, die eigenaar was van een kasteel in Frankrijk. De eisers stelden dat zij benadeeld waren door de oprichting van de Stichting Continuïteit La Canière en de indeling van schuldeisers in verschillende categorieën, die hen in een nadelige positie zou hebben gebracht ten opzichte van andere schuldeisers. De rechtbank onderzocht de feiten en oordeelde dat de oprichting van de Stichting en de indeling van schuldeisers niet tot benadeling van de eisers had geleid, aangezien zij hun vordering op CCM ongewijzigd hadden behouden. De rechtbank concludeerde dat de financiële herstructurering was bedoeld om de exploitatie van het kasteel/hotel rendabel te maken en dat de betrokken partijen niet wisten of behoorden te weten dat hun handelen de eisers zou benadelen. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af, met uitzondering van de vordering tot betaling van de aan hen geleende bedragen door CCM, die werd toegewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 459347 / HA ZA 10-1618
Vonnis van 24 augustus 2011
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BORVAD BEHEER B.V.,
gevestigd te Huizen,
2. [A],
wonende te --,
3. [B],
wonende te --,
eisers bij dagvaarding van 3 mei 2010,
advocaat mr. A.J. van Raalte,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHÂTEAU CAPITAL MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de stichting
STICHTING CONTINUÏTEIT LA CANIÈRE,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.E. van der Wolf.
Eisers zullen hierna Borvad, [A] en [B] genoemd worden en gezamenlijk worden aangeduid als Borvad c.s. Gedaagden zullen worden aangeduid als respectievelijk CCM en de Stichting en gezamenlijk als CCM c.s.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 augustus 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. CCM is eigenaar van alle aandelen van de vennootschap naar Frans recht Chateau de la Canière (hierna te noemen: de tussenholding). De tussenholding is 100% aandeelhouder van de vennootschap naar Frans recht SCI la Canière (hierna aan te duiden als de SCI). De SCI is eigenaar van een kasteel in Thuret, Frankrijk.
2.2. CCM was voornemens om in het genoemde kasteel een viersterrenhotel te gaan exploiteren. De exploitatie van het hotel zou plaatsvinden door een vennootschap naar Frans recht, SARL Canière (hierna: de SARL), waarvan de tussenholding eveneens alle aandelen houdt.
2.3. Alvorens het kasteel als hotel kon worden geëxploiteerd diende het eerst te worden gerenoveerd. Om de kosten voor de aanschaf en de renovatie te kunnen betalen heeft CCM aandelen uitgegeven en is zij leningen aangegaan. Borvad, [A] en [B] hebben ieder zowel aandelen gekocht als leningen verstrekt. De leningen kennen een rentepercentage van 15% en zijn alle sinds 1 januari 2008 opeisbaar. Naast Borvad c.s. zijn er ook anderen die aandelen hebben gekocht dan wel een lening hebben verstrekt. De aan CCM geleende bedragen werden door CCM doorgeleend aan haar dochtervennootschappen, waaronder de SCI. Hierdoor is een vordering van CCM op (onder meer) de SCI ontstaan.
2.4. Gaandeweg de renovatie werd duidelijk dat deze aanzienlijk meer zou gaan kosten dan aanvankelijk was begroot. Een aantal malen is CCM aanvullende leningen aangegaan. In de loop van 2008 bleek opnieuw aanvullende financiering nodig. Op de op 16 december 2008 gehouden aandeelhoudersvergadering van CCM is een taxatie gepresenteerd waarin wordt gesteld dat de waarde van het kasteel/hotel aan de hand van het te verwachten rendement moet worden gesteld op EUR 5.000.000,-. Tevens is daarbij aangegeven dat nog een extra investering van EUR 450.000,- nodig zal zijn om de kosten tot medio 2009 te dekken.
2.5. Vervolgens is, gezien de overschrijding van zowel de termijn waarbinnen de verbouwing gereed zou zijn als de daarmee gemoeide kosten, met het oog op het aantrekken van nog weer nieuwe investeringen besloten tot een financiële herconstructie.
2.6. Blijkens de in het geding gebrachte stukken verschillen partijen van mening over de wijze waarop deze financiële herconstructie is vormgegeven. Wel zijn beide partijen het erover eens dat er in verband met de herconstructie een Stichting Continuïteit La Canière (hierna: de Stichting) is opgericht. Behoudens Borvad c.s. hebben alle schuldeisers van CCM hun vordering op CCM gecedeerd aan de Stichting. Verder is niet in geschil dat door de SCI een tweede recht van hypotheek op het kasteel/hotel aan de Stichting is verschaft (er was reeds eerder een hypotheek gevestigd welke voor dit geschil niet van belang is). Evenmin is in geschil dat de Stichting een leningreglement kent waarin onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende categorieën van leningen. Een lening kan vallen in categorie A, B of C, waarbij door de Stichting te ontvangen bedragen eerst zullen worden aangewend voor aflossing van de leningen in categorie A, dan voor de leningen in categorie B en ten slotte voor de leningen die vallen in categorie C.
2.7. In april 2009 is besloten het kasteel/hotel te verkopen, welke verkoop inmiddels heeft plaatsgevonden. De opbrengst is nog niet verdeeld.
2.8. Bij vonnis van 28 oktober 2008 is CCM veroordeeld tot terugbetaling aan [B] van het door hem aan CCM geleende bedrag, vermeerderd met de contractuele rente.
3. Het geschil
3.1. Borvad c.s. vordert – samengevat – uitvoerbaar bij voorraad
A. primair te verklaren voor recht dat op 20 april 2010 door hem rechtsgeldig alle rechtshandelingen ter realisering van de financiële reconstructie zijn vernietigd, meer in het bijzonder:
- de cessie door CCM aan de Stichting van de vorderingen welke CCM op de tussenholding, de SARL en de SCI had;
- de oprichting van de Stichting;
- de vaststellingsovereenkomst waarin de indeling van schuldeisers in drie categorieën is vastgelegd;
- het besluit van CCM waarbij de SCI opdracht dan wel toestemming is gegeven voor het vestigen van een tweede hypotheek op het kasteel/hotel ten behoeve van de Stichting;
B. primair te verklaren voor recht dat de indeling van geldverstrekkers in categorieën zowel binnen CCM als binnen de Stichting nietig is;
C. subsidiair te vernietigen alle rechtshandelingen die ter realisering van de financiële reconstructie zijn vernietigd, meer in het bijzonder:
- de cessie door CCM aan de Stichting van de vorderingen welke CCM op de tussenholding, de SARL en de SCI had;
- de oprichting van de Stichting;
- de vaststellingsovereenkomst waarin de indeling van schuldeisers in drie categorieën is vastgelegd;
- het besluit van CCM waarbij de SCI opdracht dan wel toestemming is gegeven voor het vestigen van een hypotheek op het kasteel/hotel ten behoeve van de Stichting;
D. subsidiair te vernietigen de indeling van geldverstrekkers in categorieën zowel binnen CCM als binnen de Stichting;
E. te verklaren dat de verkoopopbrengst van het kasteel/hotel behoort tot het vermogen van CCM;
F. CCM te veroordelen tot betaling van de volgende bedragen:
- aan Borvad EUR 97.200,45 te vermeerderen met de contractuele rente van 15% vanaf
1 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- aan [A] EUR 155.724,37 te vermeerderen met de contractuele rente van 15% vanaf
1 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
G. de Stichting te bevelen mee te werken aan betaling aan Borvad c.s. en te gehengen en te gedogen dat deze betalingen plaatsvinden van de verkoopopbrengst van het kasteel/hotel;
H. met hoofdelijke veroordeling van CCM en de Stichting in de proceskosten.
3.2. CCM c.s. voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het geschil tussen partijen komt er in wezen op neer dat Borvad c.s. zich benadeeld acht door de (uitvoering van de) financiële herconstructie. Partijen verschillen echter van mening over de vraag wat deze reconstructie, naast hetgeen hiervoor onder 2.5 is gesteld, feitelijk in heeft gehouden. Voor een goede beoordeling van het geschil dient hierover eerst duidelijkheid te ontstaan.
4.2. Uit de dagvaarding valt af te leiden dat Borvad c.s. van mening is dat onderdeel van de financiële herconstructie is dat niet alleen binnen de Stichting, maar ook binnen CCM een categorale indeling van schuldeisers heeft plaatsgevonden, waarbij zijn vorderingen zouden zijn ingedeeld in categorie C. Verder stelt Borvad c.s. dat CCM haar vorderingen op de tussenholding, de SARL en de SCI, die in wezen de dekking voor de aan CCM verschafte leningen vormden, heeft gecedeerd aan de Stichting. Tot slot stelt Borvad c.s. dat CCM aan de SCI opdracht, althans toestemming heeft gegeven om ten behoeve van de Stichting een tweede hypotheek op het kasteel/hotel te vestigen. Hierdoor verkreeg de Stichting (en daarmee de schuldeisers van de Stichting) een betere verhaalsmogelijkheid voor hun vordering. Borvad c.s. acht zich door al deze handelingen benadeeld in zijn positie als schuldeiser en stelt dat de omschreven handelingen paulianeus zijn.
4.3. CCM c.s. betwist dat de financiële herconstructie de vooromschreven inhoud heeft. Zij voert aan dat de categorale indeling van schuldeisers alleen betrekking heeft op die schuldeisers die hun vordering hebben overgedragen aan de Stichting en derhalve niet op Borvad c.s. De schuldeisers die hun vordering hebben overgedragen aan de Stichting verkregen in plaats van hun vordering op CCM een vordering op de Stichting, welke echter een lagere rente en een langere looptijd kende. Borvad c.s. hebben hun vordering op CCM ongewijzigd behouden. Verder ontkent CCM c.s. dat CCM haar vorderingen op de tussenholding, de SARL en de SCI aan de Stichting heeft gecedeerd. De herconstructie hield volgens CCM c.s. in dat schuldeisers van CCM hun vordering op CCM overdroegen aan de Stichting. Hierdoor ontstond een vordering van de Stichting op CCM. Deze vordering is door de Stichting overgedragen aan de SCI, waardoor de SCI de onder 2.3 bedoelde vordering van CCM op haar kon verrekenen. Wel is hiervoor in de plaats een vordering van de Stichting op de SCI ontstaan, welke echter een lager rentepercentage en een langere looptijd kent dan de vordering die CCM voordien op de SCI had. Dit kwam de financiële positie van de SCI ten goede. Ook hebben de schuldeisers via de Stichting nieuwe leningen aan de SCI verstrekt. Mede ten behoeve van deze aanvullende financiering is door de SCI aan de Stichting een recht van tweede hypotheek op het kasteel/hotel verleend. CCM stond buiten het besluit tot hypotheekverstrekking. Van enige benadeling van Borvad c.s. is geen sprake, aldus CCM c.s.
4.4. Wat betreft het verschil van mening over de vraag of de indeling van schuldeisers in categorieën uitsluitend geldt voor schuldeisers van de Stichting of dat deze ook geldt voor schuldeisers van CCM oordeelt de rechtbank als volgt. Door CCM c.s. is een stuk in het geding gebracht getiteld “Leningreglement Stichting Continuïteit La Caniere”. Hierin is de indeling in categorieën geregeld. Uit het stuk blijkt dat de categorale indeling alleen betrekking heeft op crediteuren van de Stichting. Niet in geschil is dat Borvad c.s. geen crediteur van de Stichting is, maar dat hij crediteur van CCM is gebleven. Voorts heeft CCM niet betwist dat de vordering van Borvad c.s. op haar, voor zover deze ziet op terugbetaling van de lening aan Borvad en [A] (de lening van [B] is al opgeëist, zie 2.7), volledig toewijsbaar is. Dat ook binnen CCM een categorale indeling van schuldeisers geldt, is derhalve niet gebleken, nog afgezien van het feit dat partijen er niet over van mening verschillen dat behoudens Borvad c.s. alle andere schuldeisers van CCM hun vordering hebben overgedragen aan de Stichting, zodat een categorale indeling geen nadeel voor Borvad c.s. meer zal hebben.
4.5. Partijen verschillen vervolgens van mening over de vraag of CCM haar vorderingen op de tussenholding, de SARL en de SCI al dan niet heeft gecedeerd aan de Stichting. Borvad c.s. heeft zijn stelling dat een dergelijke cessie heeft plaatsgevonden na betwisting daarvan door CCM c.s. niet nader onderbouwd en evenmin een bewijsaanbod gedaan. Door hem is ter comparitie gewezen op de balans van CCM op 31 december 2009, vergeleken met die van 31 december 2008, waaruit blijkt dat de post “vorderingen op groepsmaatschappijen” van EUR 4.991.889 is teruggelopen naar EUR 1,-. De daarvoor door CCM c.s. gegeven verklaring (zie ook 4.3) dat dit zijn oorzaak vindt in een beroep op verrekening is door Borvad c.s. niet gemotiveerd weersproken. De rechtbank acht laatstbedoelde verklaring overtuigend en afdoende, aangezien in geval van cessie van de vorderingen aan de Stichting, op de balans van CCM een vordering op de Stichting zou moeten zijn vermeld, wat niet het geval is. De vordering tot vernietiging van de cessie van CCM aan de Stichting kan dan ook niet worden toegewezen.
4.6. De rechtbank zal daarom uitgaan van een financiële herconstructie die het volgende inhoudt: Uitgangssituatie was dat alle schuldeisers een vordering hadden op CCM, welke op haar beurt een vordering had op de SCI. Met uitzondering van Borvad c.s. hebben alle schuldeisers van CCM hun vordering op CCM overgedragen aan de Stichting. Hiertegenover verkregen zij een vordering op de Stichting, die echter een lagere rente en een langere looptijd kende dan hun vordering op CCM. De Stichting kreeg door deze overdracht een vordering op CCM, welke zij heeft overgedragen aan de SCI. De SCI heeft deze aldus verkregen vordering gebruikt ter verrekening van de vordering die CCM op haar had. De overdracht van de vordering op CCM van de Stichting naar de SCI heeft ertoe geleid dat de Stichting een vordering op de SCI verkreeg. Deze had een lagere rente en een langere looptijd dan de vordering die CCM voorheen op de SCI had. Tot zekerheid van deze vordering is aan de Stichting een recht van tweede hypotheek op het kasteel/hotel verleend.
Binnen de Stichting geldt een indeling van schuldeisers in verschillende categorieën.
4.7. De thans aan de orde zijnde vraag is of deze wijze van handelen een benadeling van Borvad c.s. in de zin van artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dan wel een doorbreking van de gelijkheid van schuldeisers als bedoeld in artikel 3:277 BW inhoudt. De vorderingen van Borvad c.s. zijn immers hierop gegrond.
4.8. Voor zover de vordering van Borvad c.s. ziet op vernietiging van de rechtshandelingen die hebben geleid tot oprichting van de Stichting en tot het indelen van schuldeisers van de Stichting in verschillende categorieën zijn deze niet toewijsbaar. Immers, de oprichting van de Stichting als zodanig leidt niet tot benadeling van Borvad c.s. of tot doorbreking van de gelijkheid van schuldeisers. Borvad c.s. behield zijn vordering op CCM maar had in plaats van verschillende andere medeschuldeisers vanaf zeker moment te maken met slechts één medeschuldeiser, namelijk de Stichting. Dat de schuldeisers die hun vordering op CCM hebben overgedragen aan de Stichting akkoord zijn gegaan met een indeling in categorieën stond hen vrij en leidt niet tot verandering van de positie van
Borvad c.s. Overigens is Borvad c.s. geen partij bij de oprichting van de Stichting, noch bij de vaststellingsovereenkomst tussen de andere crediteuren, zodat ook niet valt in te zien waarop zijn vordering tot vernietiging van (de oprichtingshandeling van) de Stichting of die vaststellingsovereenkomst zou kunnen berusten.
4.9. Formeel is de positie van Borvad c.s. evenmin veranderd doordat de Stichting haar vordering op CCM overdroeg op de SCI. Het voor zowel CCM, de Stichting als de SCI kenbare gevolg van deze overdracht was echter dat de SCI haar aldus verkregen vordering op CCM zou aanwenden ter verrekening met de vordering van CCM op haar. Hierdoor verdween (in ieder geval een proportioneel deel van) de dekking van de vordering die Borvad c.s. op CCM had. De dekking van de verhaalsmogelijkheden van Borvad c.s. zijn verder afgenomen doordat de SCI aan de Stichting een recht van tweede hypotheek op het kasteel/hotel heeft verleend.
4.10. Voor toepassing van artikel 3:45 BW is vereist dat de schuldenaar op het moment van het aangaan van de rechtshandeling wist of moest weten dat benadeling van één of meer schuldeisers het gevolg van zijn handelen zou zijn. Nog daargelaten de vraag of CCM, welke ten opzichte van Borvad c.s. als schuldenaar heeft te gelden, kan worden aangemerkt als degene die de rechtshandelingen waarvan vernietiging wordt gevorderd heeft verricht (in formele zin is zij dat in elk geval niet), staat niet vast dat op het moment van het aangaan van bedoelde rechtshandelingen er sprake was van wetenschap van benadeling. Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld volgt dat alle investeerders er vanaf medio 2008 van op de hoogte waren dat er - opnieuw - behoefte was aan een extra financiële injectie teneinde de exploitatie van het kasteel/hotel rendabel te maken. Zoals blijkt uit de in het geding gebrachte notulen van de vergadering van aandeelhouders van CCM van
16 december 2008 waren alle betrokkenen, dus ook Borvad c.s.,op dat moment nog voornemens om door te gaan met de uitvoering van de voorgenomen exploitatie. Er was echter dringend behoefte aan verdere financiering. Een aantal investeerders, echter niet Borvad c.s., bleek bereid om nogmaals een lening te verstrekken. CCM c.s. heeft onweersproken gesteld dat daaraan de voorwaarde werd verbonden dat een extra zekerheid zou worden gesteld, welke is gevonden in het vestigen van een recht van tweede hypotheek ten behoeve van de Stichting (waarin de schuldeisers participeerden). Dit kan onder de omstandigheden waaronder verdere financiering werd gezocht niet anders dan als een zakelijke voorwaarde worden beschouwd. De overdracht van vorderingen, eerst van de schuldeisers van CCM naar de Stichting en vervolgens van de Stichting naar de SCI, en de daarop volgende verrekening, heeft ertoe heeft geleid dat de SCI per saldo in een gunstiger positie kwam te verkeren. Zij kon immers een vordering aflossen waartegenover zij een nieuwe vordering met een lagere rente en langere looptijd terugkreeg. De kennelijke bedoeling van de bij deze handelingen betrokken partijen was om de mogelijkheden voor de SCI om tot een rendabele exploitatie van het kasteel/hotel te komen te vergroten. Daarmee werd tevens de mogelijkheid tot aflossing van die leningen (ook van die van Borvad c.s.) vergroot.
Voor de investeerders die participeerden in de Stichting bracht dit evenwel met zich dat zij genoegen moesten nemen met een lagere rente; een aantal daarvan had bovendien een nieuwe lening aan de Stichting verleend. Hiertegenover hebben zij, niet onbegrijpelijk, een zekerheid in de vorm van een tweede hypotheek bedongen. Weliswaar kreeg de Stichting (en daarmee de daarin participerende schuldeisers) daardoor een voorrang bij het verhaal van hun vordering ten opzichte van (indirect) Borvad c.s. Dat daarbij gehandeld is in de wetenschap dat hierdoor nadeel voor Borvad c.s. zou ontstaan is echter niet gebleken, omdat de investeerders er op grond van een op 16 december 2008 gepresenteerde taxatie vanuit mochten gaan dat de waarde van het kasteel/hotel ingeval tot exploitatie overgegaan zou kunnen worden ongeveer EUR 5.000.000,- zou zijn, ruimschoots voldoende zijn om zowel de eerste hypotheek (ter grootte van EUR 300.000,-) als de tweede hypotheek (ter grootte van EUR 2.800.000,-) te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de financiële herconstructie, in zijn onderlinge samenhang bezien, te worden beschouwd als een poging om alsnog een rendabele exploitatie van het kasteel/hotel tot stand te brengen, waarbij een aantal financiers bereid was door verdere leningen nog meer risico te nemen en een aantal andere financiers zich bereid verklaarde genoegen te nemen met een lager rendement op hun leningen. Dat de betrokkenen ten tijde van het uitvoeren van de financiële reconstructie wisten of behoorden te weten dat zij daarmee de schuldeisers die niet deelnamen in de Stichting benadeelden, kan niet uit de feiten worden afgeleid. Dat Borvad c.s., als schuldeisers die niet wensten te participeren in een ter afwending van een (gedwongen) beëindiging van het gezamenlijk project, in het geval van een desondanks onverhoopt volgende deconfiture niet meer op gelijke voet deelt in de opbrengst van het te gelde gemaakte vermogen van SCI zou delen, is het gevolg van zijn weigering deel te nemen aan de reddingsactie die door middel van de financiële herconstructie werd beoogd en die voor hem gunstig, en gunstiger dan voor de deelnemers aan die herconstructie, zou uitvallen indien het met die herconstructie beoogde resultaat zou worden bereikt, omdat hij geen afstand deed van het hoge rendement op zijn leningen.
4.11. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van Borvad c.s. gericht op de vernietiging van het besluit om aan de Stichting een recht van tweede hypotheek te verlenen evenmin kan worden toegewezen. Voor zover in de vordering van Borvad tevens de vernietiging van de overdracht van de vorderingen van de schuldeisers van CCM naar de Stichting en vervolgens van de Stichting naar de SCI, alsmede van de daarop volgende verrekening, valt te lezen, is deze op grond van het voorgaande evenmin toewijsbaar.
4.12. Borvad c.s. vordert verder te verklaren voor recht dat de verkoopopbrengst van het kasteel/hotel behoort tot het vermogen van CCM. Als onvoldoende weersproken staat vast dat het kasteel/hotel behoort tot het vermogen van de SCI. Borvad c.s. heeft niet, althans niet voldoende duidelijk, aangegeven op grond waarvan het desondanks tot het vermogen van CCM gerekend dient te worden, zodat dit deel van de vordering niet kan worden toegewezen.
4.13. Hetzelfde geldt voor de vordering van Borvad c.s. dat de Stichting wordt bevolen mee te werken aan betaling van de vordering die Borvad c.s. op CCM heeft. De Stichting is een afzonderlijke rechtspersoon naast CCM. Zonder rechtsgrond kan zij niet worden verplicht tot betaling van vorderingen die derden op een andere rechtspersoon hebben. Uit hetgeen door Borvad c.s. is gesteld valt een dergelijke rechtsgrond niet af te leiden. Overigens is niet gesteld of gebleken dat de Stichting betaling door CCM aan Borvad c.s. in de weg staat, zodat niet valt in te zien welke medewerking aan betaling door CCM van haar kan worden verlangd.
4.14. CCM heeft erkend dat de door Borvad en [A] aan haar geleende bedragen opeisbaar zijn, maar stelt niet bij machte te zijn deze te betalen. Dat kan geen reden zijn voor afwijzing. Dat deel van de vordering zal derhalve worden toegewezen.
4.15. Nu beide partijen deels in het gelijk zijn gesteld bestaat aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder van partijen haar eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt CCM om aan Borvad te betalen een bedrag van EUR 97.200,45 (zegge: zevenennegentig duizend tweehonderd euro en vijfenveertig cent), te vermeerderen met de contractuele rente van 15% daarover met ingang van 1 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede om aan [A] te betalen een bedrag van EUR 155.724,37 (zegge honderd vijfenvijftig duizend zevenhonderd vierentwintig euro en zevenendertig cent), te vermeerderen met de contractuele rente van 15% daarover met ingang van 1 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3. compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen haar eigen kosten draagt;
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. Peeters, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2011.?