RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/6110 WAO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. A.A. Bouwman,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde: F.M.J. Eijmael.
Bij besluit van 31 augustus 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser vastgesteld op minder dan 35% en op die grond een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 13 september 2010 geweigerd.
Bij besluit van 8 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2011.
Eiser, vergezeld van zijn echtgenote, en zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde.
1.1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Wat eiser aanvoert leidt volgens verweerder niet tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaar van eiser daarom niet-ontvankelijk verkaard.
1.2. Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat hij al eerder, namelijk bij (niet-aangetekende) brieven van 12 en 20 september 2010, bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 31 augustus 2010. Vervolgens heeft eiser, nadat zijn echtgenote tijdens het telefoongesprek op 12 oktober 2010 van de zijde van verweerder had vernomen dat deze brieven bij verweerder niet bekend waren, op 15 oktober 2010 persoonlijk een bezwaarschrift, gedateerd op 12 oktober 2010, bij het kantoor van het UWV ingeleverd. Eiser is dan ook van mening dat indien al sprake is van een overschrijding van de bezwaartermijn, deze verschoonbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.1. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt bekendmaking van een besluit tot een belanghebbende door toezending of uitreiking aan die persoon.
2.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit van 31 augustus 2010 op 1 september 2010 aan eiser heeft verzonden. Eiser heeft dit besluit ook ontvangen.
2.3. Op grond van artikel 6:4 van de Awb geschiedt het maken van bezwaar door het indienen van een bezwaarschrift bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen. Dat betekent dat niet telefonisch bezwaar kan worden gemaakt, maar dat dit schriftelijk dient te gebeuren.
2.4. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat betekent dat in dit geval de termijn voor indiening van het bezwaarschrift is aangevangen op 2 september 2010 en is geëindigd op 13 oktober 2010. Verweerder heeft deze einddatum van de bezwaartermijn ook correct vermeld in het besluit van 31 augustus 2010.
2.5. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen.
2.6. Eiser heeft gesteld dat er op 12 en 20 september 2010 een bezwaarschrift is ingediend, alsmede dat een op 12 oktober 2010 gedateerd bezwaarschrift op 15 oktober 2010 bij verweerder is afgegeven.
Verweerder heeft gesteld alleen het op 15 oktober 2010 ingediende bezwaarschrift te hebben ontvangen.
Waar eiser geen bewijzen heeft van ontvangst door verweerder van de volgens eiser op 12 en 20 september 2010 verzonden andere bezwaarschriften, is het bezwaarschrift van eiser gelet op het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb dus te laat. Het wel door verweerder ontvangen bezwaarschrift is immers pas ontvangen na afloop van de termijn.
2.7. Op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb is een bezwaarschrift, bij verzending per post, tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.8. Deze bepaling biedt geen soelaas voor eiser. Zelfs al zou eiser kunnen bewijzen dat bezwaarschriften op 12 en 20 september 2010 zijn verzonden (dat bewijs ontbreekt), dan blijft staan dat die bezwaarschriften niet binnen een week na afloop van de bezwaartermijn door verweerder zijn ontvangen.
2.9. De rechtbank moet dan ook tot de conclusie komen dat het bezwaar te laat is ingesteld.
2.10. Op grond van artikel 6:11 van de Awb kan ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.11. Eiser heeft gewezen op het telefoongesprek tussen zijn echtgenote en verweerder op 12 oktober 2010.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde gesteld dat uit het telefoonregistratiesysteem van het UWV, het zogenoemde K3CR-systeem, blijkt dat eisers echtgenote op dinsdag 12 oktober 2010 omstreeks 12.00 uur heeft gebeld of het door eiser ingediende bezwaarschrift was ontvangen.
Eisers echtgenote heeft ter zitting, desgevraagd, verklaard dat zij op die dinsdag heeft gebeld, omdat zij tot dat moment nog niets van verweerder had vernomen en dacht dat er iets mis was gegaan. Zij was zich bewust van het feit dat het de laatste dag van de bezwaartermijn was. Voorts heeft de echtgenote van eiser verklaard dat zij niet in staat was om op 12 oktober 2010 het bezwaarschrift bij verweerder langs te brengen, omdat zij aan het werk was en haar werkplek niet kon verlaten.
2.12. De rechtbank acht op grond van het voorgaande aannemelijk dat binnen de bezwaartermijn bij verweerder duidelijk was dat eiser bezwaar had tegen het besluit van 31 augustus 2010. Daarvan is zelfs aantekening gemaakt.
2.13. Daarmee was verweerder meer geïnformeerd over het bij eiser levende bezwaar dan wanneer eiser op de 12e oktober 2010 een bezwaarschrift ter post had bezorgd. De vastlegging van het telefoongesprek in het zogenoemde K3CR-systeem van verweerder vormt voorts objectief bewijs van het bezwaar van eiser.
2.14. De rechtbank stelt vervolgens vast dat het bezwaarschrift binnen de (in artikel 6:9, tweede lid, van de Awb genoemde) termijn van een week na afloop van de bezwaartermijn door verweerder is ontvangen.
2.15. De onder 2.11-2.13 genoemde omstandigheden brengen, bijeengenomen, de rechtbank tot de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest bij de indiening van het bezwaar.
2.16. Dat betekent dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft geacht. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:11 van de Awb, onder gegrondverklaring van het beroep.
Verweerder zal worden opgedragen binnen zes weken opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen. Voor finale geschilbeslechting ziet de rechtbank geen ruimte omdat de inhoud van de zaak in bezwaar (en het daartoe gebruikelijke onderzoek in bezwaar) nog niet heeft plaatsgevonden.
2.17. Verweerder dient het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht ten bedrage van € 41,- (zegge: eenenveertig euro) aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van
J.J.M. Tol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
Doc: B
SB