vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
zaak- en rolnummer: 923072 DX EXPL 08-379
vonnis van: 9 maart 2011
f.no.: 438
Vonnis van de kantonrechter
[eiser]
wonende te Gasseternijveenschemond,
eiser,
nader te noemen [eiser],
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces)
[gedaagde],
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.M.K.P. Cornegoor.
De procedure
1.1. De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 17 december 2007, met producties;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde].
Bij tussenvonnis van 27 mei 2008 is bepaald dat een comparitie van partijen zal worden gehouden. Bij rolmededeling van 26 november 2008 is (ook) de onderhavige zaak aangehouden. Na de arresten van de Hoge Raad d.d. 5 juni 2009 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent voortprocederen, waarbij tevens is bepaald dat in geval van voortprocederen de eisende partij zich bij conclusie of akte dient uit te laten naar aanleiding van die arresten. [eiser] heeft vervolgens bij akte medegedeeld dat hij voort wenst te procederen. Bij rolmededeling van 21 juli 2010 is bepaald dat schriftelijk verder zal worden geprocedeerd. Vervolgens zijn ingediend:
- de conclusie van repliek van [eiser], met producties;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde].
1.2. Daarna is vonnis bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
2. De feiten
Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
2.1. [gedaagde] is de rechtsopvolgster onder algemene titel v[naam Bank]., alsmede [naam B.V.] (hierna: [naam Bank] of [naam B.V.]) en [gedaagde] Bank Nederland N.V.. Waar hierna sprake is van [gedaagde] worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2. Door [eiser] is de volgende lease-overeenkomst (hierna: de lease-overeenkomst) ondertekend, waarop de toen minderjarige [eiser] (geboren 27 juli 1983) als lessee staat vermeld, met als wederpartij [gedaagde]:
Contractnr. Datum Naam overeenkomst Leasesom Looptijd Termijn
39786353 22-08-2000 Allround Effect Maandbetaling € 27.226,80 240 mnd € 113,44
Contractnr Datum eindafrekening Saldo eindafrekening Waarvan achterstallige termijnen Datum betaald
39786353 08-03-2006 - 1.343,43 € 0,00 onbekend
2.3. De lease-overeenkomst is inmiddels geëindigd. [gedaagde] heeft met betrekking tot de lease-overeenkomst een eindafrekening opgesteld waaraan de kantonrechter de volgende gegevens ontleent:
2.4. De wettelijk vertegenwoordiger van [eiser] had voorafgaand aan de totstandkoming van de lease-overeenkomst geen toestemming daarvoor geen toestemming verleend en deze ook niet van de kantonrechter gevraagd en verkregen, als bedoeld in artikel 1:345 BW.
2.5. Ter zake van de lease-overeenkomst is in totaal € 8.717,03 aan [gedaagde] betaald.
2.6. Bij brief van 15 mei 2006 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft (de gemachtigde van) [eiser] op diverse gronden de (ver)nietig(baar)heid van de lease-overeenkomst ingeroepen, althans vernietiging in rechte aangekondigd, en terugbetaling gevorderd binnen een termijn van 14 dagen na die brief.
3.1 [eiser] vordert (kort samengevat) dat bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht wordt verklaard primair dat de lease-overeenkomst nietig is, althans buitengerechtelijk is vernietigd en dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser], subsidiair dat deze overeenkomst nietig is wegens strijd met de Wet Toezicht Effectenverkeer, primair en subsidiair dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot (terug)betaling van
€ 8.717,03, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de betalingen tot aan de dag van algehele terugbetaling, tot vergoeding van de overige vermogensschade als gevolg van onrechtmatig handelen en tot het ongedaan maken van de achterstandscodering bij het BKR te Tiel op straffe van een dwangsom. Tenslotte vordert [eiser] om [gedaagde] te veroordelen in de werkelijke, althans de in goede justitie vast te stellen proceskosten.
4.1 [eiser] beroept zich op dwaling, misleidende reclame en misbruik van omstandigheden. Het aangaan van een lease-overeenkomst als de onderhavige is volgens [eiser] in strijd met de goede zeden en de openbare orde en om die reden nietig ex artikel 3:40 lid 1 BW.
4.2 Voorts stelt [eiser] dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar zorgplicht(en), en/of onrechtmatig heeft gehandeld.
4.3 Volgens [eiser] dient [gedaagde] alle uit hoofde van de lease-overeenkomst betaalde bedragen terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente verschuldigd over alle betaalde bedragen ingaande de dag van betaling.
5. Standpunten [gedaagde]
5.1. [gedaagde] betwist gemotiveerd dat er gronden voor zijn voor (ver)nietig(baar)heid van de lease-overeenkomst.
5.2. Voorts betwist [gedaagde] dat bij de precontractuele zorgplicht bij een minderjarige andere maatstaven gelden. Volgens [gedaagde] dienen ook de financiële posities van huisgenoten van de minderjarigen bij de beoordeling te worden betrokken. Volgens [gedaagde] is niet gebleken dat het aangaan van de overeenkomsten had moeten worden ontraden.
6.1. De stelling van [eiser] dat het aangaan van een lease-overeenkomst als de onderhavige in alle gevallen in strijd is met de goede zeden en de openbare orde wordt niet gevolgd. Het beroep op nietigheid op grond van artikel 3:40 lid 1 BW wordt afgewezen.
6.2. [eiser] was bij het aangaan van de lease-overeenkomst minderjarig. [gedaagde] heeft een groot aantal argumenten aangevoerd gericht tegen de vernietigbaarheid van de lease-overeenkomst op grond van artikel 3:32 BW. [eiser] heeft echter geen beroep gedaan op die vernietigingsgrond (naar de kantonrechter aanneemt: omdat de mogelijkheid daartoe ten tijde van de vernietigingsbrief reeds was verjaard). Hetgeen [gedaagde] in verband hiermee heeft aangevoerd kan daarom buiten beschouwing blijven.
6.3. Dit betekent dat moet worden beoordeeld of de vorderingen toewijsbaar zijn op de andere door [eiser] aangevoerde gronden. Voor de maatstaven en beoordelingskaders verwijst de kantonrechter naar de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (LJN BC2837) en 5 juni 2009 (LJN BH 2815) en van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (LJN BK4978, BK4981, BK4982 en BK4983), welke als leidraad worden genomen. Door partijen zijn geen althans onvoldoende bijzondere omstandigheden gesteld die in het onderhavige geval een afwijking daarvan rechtvaardigen. Toepassing van die maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
A. er is sprake van huurkoop;
B. er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
C. [gedaagde] heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
D. [eiser] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van [gedaagde].
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 (LJN BL0912), in het bijzonder de rechtsoverwegingen 3.1 tot en met 3.3 daarvan, welke hier worden overgenomen.
6.4. In het onderhavige geval dient op de schade eerst in mindering te worden gebracht het voordeel als bedoeld in artikel 6:100 BW en vervolgens (op het restant) het deel van de schade dat [eiser] wegens eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW zelf dient te dragen. De wijze waarop dit gebeurt wordt hierna uiteengezet. Voor de concrete berekening in het onderhavige geval wordt verwezen naar bijlage II bij dit vonnis.
6.5. Ingevolge artikel 6:100 BW dient in mindering te worden gebracht al het voordeel dat [eiser] ingevolge de lease-overeenkomsten heeft genoten, zoals aan [eiser] betaalde of toekomende dividenden. Voor zover [eiser] een batig saldo heeft behaald uit eerdere effectenlease-overeenkomsten die zijn geëindigd vanaf een tijdstip gelegen één jaar vóór het aangaan van de in de onderhavige procedure betrokken lease-overeenkomsten, dient ook dit saldo in mindering te worden gebracht. In dit geval heeft [eiser] onbetwist gesteld dat hij geen dividenden heeft genoten (het betrof een zogenoemd certificaatproduct).
6.6. Nadat het (eventuele) voordeel op de schade in mindering is gebracht, moet vervolgens worden beoordeeld in hoeverre de resterende door [eiser] geleden schade op de voet van artikel 6:101 BW (eigen schuld) als door [eiser] veroorzaakt voor rekening van [eiser] moet blijven. Daarbij dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de termijnen en de restschuld. Verwezen wordt naar de rechtsoverwegingen 3.6 en 3.7 van eerdergenoemd vonnis van de kantonrechter Amsterdam d.d. 27 januari 2010 welke hier worden overgenomen. De kantonrechter gaat hierbij uit van de tot het moment van beëindiging ‘verschuldigde’ termijnen en niet slechts van de ‘betaalde’ termijnen, omdat het voor de vaststelling van de hoogte van de schade niet uitmaakt of een verschuldigd bedrag reeds is betaald of niet. Verschuldigde maar onbetaald gebleven termijnen blijven immers opeisbaar.
6.7. In de rolmededeling van 21 juli 2010 is aan [eiser] opgedragen om gegevens omtrent de financiële en persoonlijke omstandigheden van zichzelf en van degenen met wie hij een gezamenlijke huishouding voerde te verstrekken en tevens om op grond daarvan een berekening te maken met toepassing van de hierna bedoelde door het hof te Amsterdam ontwikkelde formule. Een berekening is niet overgelegd. Volgens [eiser] kon geen berekening worden gemaakt bij gebreke aan een toepasselijke Nibud basisnorm, maar een berekening kan altijd worden gemaakt met toepassing van de Nibud basisnorm die het meest in aanmerking komt. Voorts woonde [eiser] thuis, zodat er – zonder voldoende nadere onderbouwing van het tegendeel, welke ontbreekt – van uit moet worden gegaan dat hij een gezamenlijke huishouding met (in elk geval) zijn ouders vormde. De gegevens van zijn ouders ontbreken echter. Dat ook deze moesten worden overgelegd volgt uit de hiervoor genoemde rolmededeling en daartoe heeft [eiser] ook voldoende gelegenheid gehad. Het lag op de weg van [eiser] om zijn verweer tegen het beroep op eigen schuld van [gedaagde] met voldoende concrete gegevens te onderbouwen. Nu dit laatste achterwege is gebleven heeft als uitgangspunt te gelden dat nakoming door [gedaagde] van haar onderzoeksplicht zou hebben uitgewezen dat [gedaagde] het aangaan van de lease-overeenkomst niet had behoren te ontraden omdat daardoor naar redelijke verwachting niet een onaanvaardbaar zware financiële last op [eiser] werd gelegd. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter van oordeel dat deze (na verrekening van voordeel resterende) schade aan termijnen geheel voor rekening van [eiser] behoort te blijven.
6.8. Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomsten voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [eiser] over het geleende bedrag rente was verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [eiser] behoort te blijven.
6.9. Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is niet gebleken. De door [eiser] aangevoerde omstandigheden zijn in de verdeling van de schade, waarbij het tekortschieten van [gedaagde] zwaarder is gewogen dan de eigen schuld van [eiser], reeds verdisconteerd.
6.10. Door [gedaagde] is geen overzicht van financiële gegevens betreffende de lease-overeenkomsten in het geding gebracht. Bij dagvaarding is door [eiser] gesteld dat hij in totaal € 8.717,03 heeft betaald, waarvan € 1.343,43 aan restschuld. Nu [gedaagde] dit niet heeft betwist zal worden uit gegaan van laatstgenoemd bedrag. Het voorgaande brengt mee dat [gedaagde] van laatstbedoelde restschuld tweederde deel aan schade dient te dragen, zijnde
€ 895,62. Dit betekent dat [gedaagde] per saldo laatstgenoemd bedrag als schadevergoeding aan [eiser] verschuldigd is.
6.12. De gevorderde wettelijke rente is verschuldigd over het door [gedaagde] te restitueren bedrag vanaf het moment waarop [gedaagde] met de terugbetaling in verzuim is geraakt. Nu gesteld noch gebleken is wanneer [eiser] de restschuld heeft betaald, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf het einde van de termijn als genoemd in de onder 2.6 genoemde brief, zijnde 29 mei 2006.
6.13. Nu [eiser] ingevolge dit vonnis geen betalingsverplichtingen jegens [gedaagde] meer heeft en [gedaagde] daartegen geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering met betrekking tot de BKR-registratie worden toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd en de termijn waarbinnen [gedaagde] aan haar na te melden verplichting moet voldoen zal worden gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
6.14. Gelet op de uitslag van de procedure wordt [gedaagde] veroordeeld in de kosten van het geding. Er bestaat geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke liquidatietarief.
6.15. Voor zover de vorderingen gericht zijn op méér dan hetgeen hiervoor is behandeld is onvoldoende gebleken dat [eiser] bij dat meerdere een belang heeft, zodat de vorderingen in zoverre worden afgewezen.
I. veroordeelt [gedaagde] aan [eiser] te betalen een bedrag van € 895,62, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 mei 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eiser] geen verplichtingen uit de lease-overeenkomsten meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,-;
III. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak begroot op:
voor verschuldigd griffierecht € 199,00
voor het exploot van dagvaarding (nihil wegens cluster)
voor salaris van gemachtigde € 200,00
een en ander, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
IV. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter