RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3794 AW
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. V. Dolderman,
de korpsbeheerder van de politie Gooi en Vechtstreek,
verweerder,
gemachtigde mr. A.M.A.C. Theunissen.
Bij besluit van 15 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten om het eerder aan eiseres bij besluit van 25 juni 2010 opgelegde voorwaardelijk disciplinair ontslag ten uitvoer te leggen.
Bij besluit van 27 juni 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard met overneming van het advies van de bezwarencommissie van 22 juni 2011.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2011.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Tevens was de echtgenoot van eiseres aanwezig. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, bijgestaan door [districtchef], districtchef van de politie Gooi en Vechtstreek.
1. feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres is bij brief van 11 februari 2009 door verweerder geïnformeerd over de opdracht aan Bureau Integriteit (BI) tot het instellen van een oriënterend onderzoek naar aanleiding van herhaalde loonbeslagen ten laste van eiseres. Op grond hiervan bestaat bij verweerder het vermoeden dat eiseres zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim in de zin van artikel 76 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
1.2. Naar aanleiding van het onderzoek door BI heeft verweerder vastgesteld dat eiseres reeds geruime tijd zodanige financiële problemen heeft dat er in 2008 meerdere malen loonbeslag is gelegd en dat haar gezin daarom wordt begeleid door schuldhulpverleningsbureau Sociaal.nl. Op grond hiervan heeft verweerder bij besluit van 1 augustus 2009 aan eiseres de straf opgelegd van een schriftelijke berisping op grond van artikel 77, eerste lid, onder a, van het Barp.
1.3. Tijdens een gesprek met haar leidinggevende op 12 januari 2010 heeft eiseres aangegeven dat zij is gestopt met de schuldhulpverlening bij Sociaal.nl en dat alleen het budgetbeheer nog loopt. Eiseres wil haar schulden verder saneren bij de Kredietbank Utrecht, zo blijkt uit haar brief aan Sociaal.nl van 12 januari 2010. Uit een overzicht van Sociaal.nl van 25 januari 2010 komt naar voren dat niet alle schuldeisers akkoord zijn gegaan met het betalingsvoorstel en dat het advies aan eiseres is gegeven om een beroep te doen op de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp).
1.4. Bij brief van 19 april 2010 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt haar de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp. Verweerder meent dat eiseres vanaf
1 augustus 2009 onvoldoende heeft meegewerkt aan de sanering van haar schulden en dat zij zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstige vorm van plichtsverzuim.
1.5. Naar aanleiding van het voorgenomen disciplinair besluit heeft op 3 juni 2010 een zienswijzegesprek plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft eiseres aangegeven bereid te zijn volledig mee te werken aan het saneren van haar schulden door middel van het doorlopen van een Wsnp-procedure. Hetgeen is besproken tijdens het zienswijzegesprek is voor verweerder aanleiding geweest het voorgenomen besluit te wijzigen en het voorgenomen onvoorwaardelijk disciplinaire ontslag bij besluit van 25 juni 2010 om te zetten in een voorwaardelijk disciplinair ontslag op grond van artikel 77, eerste lid, onder j en 78, eerste lid, van het Barp. Het ontslag zal niet ten uitvoer worden gelegd indien zij zich gedurende de gehele looptijd van de Wsnp-procedure niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor deze disciplinaire straf wordt opgelegd, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim. Wanneer het Korps weer wordt geconfronteerd met loonbeslag dan wel een andere problematiek voortvloeiend uit de schulden, zal het voorwaardelijk strafontslag worden omgezet in een onvoorwaardelijk strafontslag. Aan het voorwaardelijk strafontslag is tevens (onder meer) de voorwaarde verbonden dat eiseres op haar eigen initiatief haar leidinggevende periodiek informeert over de stand van zaken met betrekking tot de Wsnp-procedure.
Eiseres heeft tegen het besluit van 25 juni 2010 geen bezwaar gemaakt.
1.6. Bij brief van 29 september 2010 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om het eerder opgelegde voorwaardelijk disciplinair ontslag ten uitvoer te leggen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres nieuwe financiële verplichtingen is aangegaan doordat haar gezin de beschikking heeft gekregen over een auto. Verder is uit het onderzoek van het BI gebleken dat de echtgenoot van eiseres zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) in de laatste maanden van 2009 niet heeft overgemaakt naar Sociaal.nl. Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres tijdens het gesprek van 3 juni 2010 geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. De brief van 29 september 2010 bevat verder het besluit om eiseres te schorsen op grond van artikel 84, eerste lid, onder b, van het Barp.
1.7. Verweerder heeft op 21 oktober 2010 ten laste van eiseres op verzoek van ABN AMRO Bank N.V. een nieuw loonbeslag ten bedrage van € 5.873,52 ontvangen uit kracht van een vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 30 juni 2010.
1.8. Bij het primaire besluit is verweerder overgegaan tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafontslag, ingaande op de datum volgend op die waarop dat besluit wordt uitgereikt aan eiseres. Voor verweerder staat vast dat eiseres de voorwaarden van het besluit van 25 juni 2010 niet heeft nageleefd.
1.9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard met overneming van het advies van de bezwarencommissie van 22 juni 2011. Hierin is gesteld dat eiseres geen inspanningen heeft verricht om verweerder op de juiste wijze te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de schuldhulpverlening. Verder is gesteld dat eiseres onvoldoende heeft meegewerkt aan het saneren van haar schulden. Deze stelling is onderbouwd met de constatering dat de WW-uitkering van de echtgenoot van eiseres gedurende enkele maanden is onttrokken aan de schuldsanering en dat eiseres verweerder hierover niet heeft geïnformeerd. Daarnaast blijkt uit het nieuwe loonbeslag van 21 oktober 2010 dat eiseres niet naar behoren heeft meegewerkt aan het saneren van haar schulden. Verder brengt de aanschaf van de auto in mei 2010 kosten met zich mee.
2.1. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van het Barp kan de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair worden gestraft.
Ingevolge het tweede lid omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
2.2. Ingevolge artikel 77, eerste lid, onder j, van het Barp kan de straf van ontslag worden opgelegd.
2.3. Ingevolge artikel 78, eerste lid, van het Barp kan bij het opleggen van een straf worden bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
3. inhoudelijke beoordeling
3.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat het besluit van 25 juni 2010 tot voorwaardelijk strafontslag en het daarbij vastgestelde plichtsverzuim als een vaststaand gegeven moet worden beschouwd. In het onderhavige geding dient daarom slechts de vraag te worden beantwoord of het primaire besluit van verweerder tot tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafontslag in rechte stand kan houden.
3.2. Bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag dient beoordeeld te worden of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt, volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie bijvoorbeeld CRvB 13 april 2006, LJN AW4578 en TAR 2006, 132 en CRvB 8 december 2011, LJN BU8508). Naast die beoordeling is er geen plaats meer voor een onevenredigheidstoetsing. Beoordeeld dient dus te worden of de gestelde voorwaarde voor de tenuitvoerlegging is vervuld, en zo ja, of de voor die tenuitvoerlegging in aanmerking te nemen belangen zijn afgewogen en of in redelijkheid tot die tenuitvoerlegging kon worden gekomen. Deze laatste beoordeling valt niet te vereenzelvigen met de genoemde onevenredigheidstoetsing zoals de CRvB die ten aanzien van disciplinaire sancties pleegt uit te voeren, aldus de CRvB.
3.4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden heeft geconstateerd dat aan de in het besluit van 25 juni 2010 gestelde voorwaarden tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag is voldaan. Verweerder is op 21 oktober 2010 geconfronteerd met een nieuw loonbeslag. Eiseres heeft nagelaten verweerder op de hoogte te brengen van dit op handen zijnd executoriaal beslag in verband met de verschuldigdheid van ruim € 5.000,-, terwijl zij daarvan naar het oordeel van de rechtbank wel behoorde te weten, nu het desbetreffend vonnis van de kantonrechter al op 30 juni 2010 is uitgesproken en aan eiseres betekend. Eiseres diende voorts haar direct leidinggevende te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de Wsnp-procedure. Tijdens het zienswijzegesprek van 3 juni 2010 heeft eiseres hierover geen volledige openheid van zaken gegeven. Zij heeft onjuist verklaard over de Wsnp-procedure, die toen nog niet liep. Ter zitting is gebleken dat ook later geen aanvraag voor de Wsnp is ingediend, omdat eiseres een aanvraag heeft ingediend bij de Kredietbank Utrecht. Daargelaten de uiteenlopende verklaringen over de aanschaf van de auto in mei 2010, heeft eiseres verweerder ook niet geïnformeerd over de auto. Daarnaast heeft de echtgenoot van eiseres zijn WW-uitkering eind 2009 in strijd met de overeenkomst tot budgetbeheer 2005 gedurende enkele maanden niet overgemaakt naar de rekening van Sociaal.nl. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht om verweerder op de juiste wijze te informeren over haar financiële situatie. Dit betekent dat zij zich niet aan de haar opgelegde voorwaarden heeft gehouden. De voorwaarde voor tenuitvoerlegging is daarmee vervuld.
3.5. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van eiseres de kwalificatie ernstig plichtsverzuim verdienen. De rechtbank onderschrijft in dit verband de opvatting van verweerder dat aan een politiemedewerker hoge eisen van integriteit en betrouwbaarheid mogen worden gesteld en dat eiseres niet langer kon waarborgen aan die eisen volledig en blijvend te voldoen. Met name het feit dat eiseres tegenover verweerder niet transparant was over haar schuldenproblematiek ondanks de daarover gemaakte afspraken, kon verweerder eiseres zwaar aanrekenen. De ernst van de gedragingen rechtvaardigt de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk ontslag. Mede gelet op het feit dat aan eiseres vanaf 2009 de gelegenheid is geboden haar schuldenproblematiek het hoofd te bieden en zij daarvoor niet de nodige stappen heeft gezet, acht de rechtbank de belangen van eiseres in voldoende mate in acht genomen. Niet kan worden gezegd dat verweerder onder deze omstandigheden niet tot het ten uitvoerleggen van het voorwaardelijk ontslag kon besluiten.
3.6. De conclusie luidt dan ook dat verweerder bevoegd was om eiseres op grond van artikel 77, eerste lid, onder j en 78, eerste lid, van het Barp te ontslaan. Gelet voorts op hetgeen in 3.5. is overwogen heeft verweerder in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kunnen maken.
3.7. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaren.
3.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een veroordeling van verweerder om het griffierecht te vergoeden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzitter,
mrs. A.D. Reiling en L.C. Bachrach, leden, in aanwezigheid van
mr. S.M.P. Mulder, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2011.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB