ECLI:NL:RBAMS:2011:BV1080

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/3952 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing vrijstelling universitaire tentamen Strafrecht door examencommissie Universiteit van Amsterdam

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de beslissing van de examencommissie van de Universiteit van Amsterdam (UvA) om geen vrijstelling te verlenen voor het vak Strafrecht. Eiseres had eerder aan de Vrije Universiteit (VU) het tentamen Materieel Strafrecht behaald en verzocht om vrijstelling op basis van artikel 28 van de Onderwijs- en examenregeling (OER). De examencommissie stelde dat de vrijstelling niet kon worden verleend omdat het vak aan de VU niet vóór de inschrijving aan de UvA was behaald, zoals vereist in artikel 28, zesde lid, van de OER. Eiseres voerde aan dat de examencommissie inconsistent was in haar beslissingen, aangezien zij eerder wel vrijstellingen had verleend voor andere vakken die aan andere universiteiten waren behaald.

De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de examencommissie in redelijkheid tot haar beslissing heeft kunnen komen. De rechtbank oordeelde dat de examencommissie niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en belangen had vergaard, maar dat dit niet leidde tot een onredelijke beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, maar vernietigde het bestreden besluit wegens een onvoldoende motivering. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, wat betekent dat de afwijzing van de vrijstelling blijft bestaan. Eiseres werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 874,00, en het door haar betaalde griffierecht van € 150,00 werd vergoed.

De uitspraak is gedaan door rechter A.D. Belcheva en is openbaar uitgesproken op 29 april 2011. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/3952 BESLU
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak tussen:
[eiseres],
wonende te [woonplaats]
eiseres,
gemachtigde: mr. R.J.J. Hilberts
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. F. Boekhorst.
Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om vrijstelling voor het vak strafrecht afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 2010 heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Tevens is aan de zijde van eiseres mevrouw [familielid van eiser] verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde en mevrouw [studieadviseur], studieadviseur.
Overwegingen
1. Standpunten partijen
1.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de examencommissie in artikel 28 van de Onderwijs- en examenregeling (OER) de gronden waarop vrijstelling kan worden verleend geregeld heeft en dat uit het zesde lid van dat artikel blijkt dat voor een verplicht onderdeel geen vrijstelling wordt verleend, indien het elders behaalde onderdeel op grond waarvan vrijstelling verzocht wordt, niet vóór aanvang van de studie aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam (UvA) is behaald. Het onderdeel strafrecht is een verplicht onderdeel van de door eiseres gevolgde doctoraal opleiding Nederlands Recht. Eiseres heeft niet voorafgaand aan het volgen van het vak strafrecht aan de Vrije Universiteit (VU) de examencommissie verzocht om vrijstelling voor dit onderdeel te verkrijgen aan de UvA.
1.2 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de examencommissie ten onrechte voorbij gaat aan artikel 28, eerste lid, van de OER.
Eiseres heeft voor zes onderdelen van de opleiding Nederlands Recht vrijstelling gekregen. Het is naar de mening van eiseres merkwaardig dat artikel 28, zesde lid, van de OER niet in de weg stond bij het verlenen van deze zes vrijstellingen, waarvan vijf vrijstellingen betrekking hebben op onderdelen die pas zijn behaald, nadat eiseres zich op 26 augustus 2003 bij de Universiteit van Amsterdam heeft ingeschreven. De examencommissie heeft gelijke gevallen niet gelijk behandeld, althans heeft niet gemotiveerd waarom bij het onderdeel strafrecht wordt afgeweken van de eerder gevolgde lijn van het wel verlenen van vrijstellingen voor reeds aan andere universiteiten (na inschrijving bij de UvA) behaalde onderdelen. Bovendien heeft de examencommissie hiermee het vertrouwen van eiseres geschaad.
De door eiseres bij de VU in het vak strafrecht opgedane kennis, inzicht en vaardigheden zijn in voldoende mate vergelijkbaar met hetgeen zij via het vak strafrecht van de UvA kan opdoen, om vrijstellend te kunnen werken.
De examencommissie heeft niet in redelijkheid tot deze bestreden beslissing kunnen komen, omdat de examencommissie niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard.
2. Juridisch kader
2.1 Ingevolge artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder f van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is het college van beroep voor de examens bevoegd ten aanzien van beslissingen van examencommissies en examinatoren.
2.2 Ingevolge artikel 7.61, tweede lid, van de WHW kan het beroep, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht, worden ingesteld ter zake dat een beslissing in strijd is met het recht.
2.3 Ingevolge artikel 7.13, eerste lid, van de WHW stelt het instellingsbestuur voor elke door de instelling aangeboden opleiding of groep van opleidingen een onderwijs- en examenregeling vast. De onderwijs- en examenregeling bevat adequate en heldere informatie over de opleiding of groep van opleidingen.
2.4 Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de OER kan onverminderd het bepaalde in lid 6, de examencommissie van een tentamen vrijstelling verlenen indien blijkt dat de student reeds kennis, inzicht en vaardigheden verkregen heeft, vergelijkbaar met datgene wat geëist wordt voor het onderdeel waarvoor vrijstelling wordt gevraagd, met dien verstande dat de gezamenlijke studielast van vrijstellingen die op grond van eerder behaalde resultaten worden verleend in een bachelorprogramma ten hoogste 120 EC en in een masterprogramma ten hoogste 10 EC bedraagt.
2.5 Ingevolge artikel 28, zesde lid, van de OER wordt voor een verplicht onderdeel geen vrijstelling verleend, indien het elders behaalde onderdeel op grond waarvan vrijstelling verzocht wordt, niet vóór aanvang van de studie aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam is behaald.
3. Beoordeling van het beroep
3.1 Op grond van artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder f, gelezen in samenhang met het tweede lid, van de WHW kan tegen een beslissing van een examencommissie, inhoudende een afwijzing vrijstelling te verlenen voor een verplicht onderdeel van de opleiding Nederlands Recht aan de UvA slechts administratief beroep bij het college van beroep worden ingesteld, ter zake dat de beslissing in strijd is met het recht. Door het college van beroep dient te worden getoetst of het besluit in strijd is met enig algemeen verbindend voorschrift of in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel van behoorlijk bestuur en of de examencommissie bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) reeds meermaals heeft geoordeeld staat tegen de door het college van beroep in administratief beroep genomen beslissing beroep op de bestuursrechter open (zie de uitspraak van 13 maart 2002, LJ-nummer AE1795).
3.2 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling laat artikel 7.61 van de WHW onverlet dat de toetsing door de bestuursrechter van de beslissing van het college van beroep beperkt moet zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2007, LJ-nummer BA8158). Ingevolge artikel 8:4, aanhef en onder e, van de Awb kan immers geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen besluiten, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Deze bepaling staat eraan in de weg, dat door het instellen van beroep tegen een in administratief beroep genomen beslissing van het college van beroep een oordeel van de bestuursrechter wordt verkregen over een besluit dat als zodanig van de bestuursrechtelijke rechtsbeschermingsweg is uitgezonderd. Dit betekent dat - wat betreft het aan de beslissing op administratief beroep ten grondslag liggende besluit van de examencommissie - door de bestuursrechter slechts kan worden beoordeeld of het college van beroep zich al dan niet terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de formele voorschriften die bij of krachtens de Awb, de WHW of enige andere wet in formele zin zijn gesteld, is voldaan.
3.3 Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat het bezwaar in het bestreden besluit ongegrond is verklaard gelet op artikel 28, zesde lid, van de OER. De motivering van het bestreden besluit is bij het verweerschrift aangevuld met het standpunt dat het behaalde vak strafrecht aan de VU en het vak strafrecht aan de UvA niet voldoende vergelijkbaar zijn zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de OER. Niet langer is in geschil dat artikel 28, zesde lid, van de OER niet in de weg staat aan het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 28, eerste lid, van de OER.
De omstandigheid dat in het bestreden besluit niet op artikel 28, eerste lid, van de OER is ingegaan heeft dat naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat het bestreden besluit op dit onderdeel een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert en wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking komt. Dit betekent dat het beroep van eiseres ongegrond zal worden verklaard.
3.4 De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, geheel of gedeeltelijk in stand kunnen blijven.
3.5 Vast staat dat eiseres zich op 26 augustus 2003 heeft ingeschreven aan de UvA. Verder staat vast dat eiseres het tentamen materieel strafrecht, afgenomen op 20 augustus 2009, heeft behaald aan de VU. Gelet op het voorgaande kon naar het oordeel van de rechtbank de examencommissie aan eiseres geen vrijstelling voor het vak strafrecht verlenen op grond van artikel 28, zesde lid, van de OER.
3.6 Ten aanzien van artikel 28, eerste lid, van de OER overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt, dat de examencommissie het verzoek van eiseres om vrijstelling voor het vak strafrecht in redelijkheid heeft afgewezen nu geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de OER, nader toegelicht. Verweerder heeft gesteld dat iedere universiteit een eigen bachelorprogramma opstelt dat een samenhangend geheel vormt en met zorg is samengesteld. Voorts moet het programma voldoen aan wettelijke eisen. Op elke universiteit zal de basis van het vak strafrecht hetzelfde zijn, maar het vak wordt op verschillende manieren ingericht. Verder acht verweerder van belang dat voor het vak strafrecht bij de UvA 10 studiepunten staat en voor het vak strafrecht bij de VU 5,6 studiepunten staat. Een studiepunt is gelijk aan 28 studie-uren. Dit gegeven leidt er volgens verweerder toe dat de twee vakken strafrecht niet inhoudelijk gelijk kunnen zijn. De rechtbank acht de motivering van verweerder niet onredelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder binnen zijn beperkte toetsingsruimte had moeten oordelen dat de examencommissie bij afweging van alle belangen in redelijkheid niet tot het oordeel had kunnen komen om geen vrijstelling voor het vak strafrecht te verlenen aan eiseres. Niet gebleken is dat de examencommissie niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard.
3.7 Volgens vaste jurisprudentie kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen, indien een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen heeft gedaan die bij de aanvrager gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2008, LJ-nummer: BG5360).
De rechtbank is niet gebleken van een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging van de examencommissie dat het verzoek om vrijstelling van eiseres voor het vak strafrecht behaald aan de VU zou worden verleend. Verder acht de rechtbank van belang dat de secretaris van de examencommissie bij e-mail van 15 maart 2007 eiseres heeft meegedeeld dat de examencommissie er met nadruk op wijst dat een volgend verzoek om vrijstelling niet ingewilligd zal worden.
3.8 Niet in geschil is dat aan eiseres eerder voor een aantal verplichte vakken van de opleiding Nederlands Recht van de UvA vrijstellingen zijn verleend, terwijl bij deze vakken behaald aan een andere universiteit ook sprake was van een verschil in studiepunten (tussen het behaalde vak aan een andere universiteit en het verplichte vak van de opleiding Nederlands Recht van de UvA). De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de examencommissie per verzoek om vrijstelling bekijkt of deze wel of niet moet worden verleend. Elk verzoek om vrijstelling moet immers op zijn eigen merites worden beoordeeld. Eiseres had naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen vertrouwen kunnen ontlenen aan de eerder verleende vrijstellingen.
3.9 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres aan elke universiteit vakken kan volgen. Van enige strijd met het recht van vrijheid van onderwijs is dan ook niet gebleken.
3.10 Gelet op het voorgaande onderschrijft de rechtbank het standpunt van verweerder dat aan de formele voorschriften die bij of krachtens de Awb, de WHW of enige andere wet in formele zin zijn gesteld, is voldaan. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank in stand kunnen blijven.
3.11 De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, welke zijn begroot op € 874,00 als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Tevens dient het door eiseres betaalde griffierecht van € 150,00 aan haar te worden vergoed
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres van deze procedure tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderd vierenzeventig euro), te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 150,00 (zegge: honderd vijftig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L. van Hof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2011.
De griffier is buiten staat te tekenen. De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te 's-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC:
SB O