RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3697
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. R.J. Ouderdorp,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weesp,
verweerder,
gemachtigde E. Diepenbroek.
Bij primaire besluiten van 15 november 2010 heeft verweerder de bijstand van eiseres over de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 augustus 2010 ingetrokken en de over deze periode verstrekte bijstand tot een bedrag van € 6.283,84 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 15 juli 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. R.J. Ouderdorp. Verweerder is vertegenwoordigd door E. Diepenbroek
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Eiseres ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2. Op 19 augustus 2010 heeft verweerder eiseres een formulier statusonderzoek toegezonden. Daarop is vermeld dat eiseres het formulier moet invullen, ondertekenen en met afschriften van de twee laatste maanden van al haar bank-, giro- en spaarrekeningen en, indien van toepassing, met een kentekenbewijs van de auto op uiterlijk 3 september 2010 bij verweerder moet inleveren. Eiseres heeft het formulier op 28 augustus 2010 ingevuld en geretourneerd naar verweerder. Op het formulier heeft eiseres aangegeven dat zij geen auto bezit. Ook heeft zij geen bankafschriften meegezonden.
1.3. Op 1 september 2010 heeft verweerder eiseres telefonisch verzocht om de bewijsstukken alsnog toe te sturen. Eiseres heeft daarbij aangegeven dat zij de bankafschriften alsnog uiterlijk 6 september 2010 bij verweerder zou inleveren.
Bij besluit van 8 september 2010 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres per 3 september 2010 opgeschort omdat eiseres niet de bankafschriften over de periode van 1 juli 2010 tot en met 1 september 2010 heeft overgelegd. Verweerder heeft eiseres daarbij in de gelegenheid gesteld om dit alsnog tijdens een gesprek op 17 september 2010 te doen. Tegen dit besluit heeft eiseres geen bezwaar gemaakt.
1.4. Intussen is verweerder uit de gegevens van Suwinet en de RDW gebleken dat eiseres met ingang van 1 maart 2010 een Mercedes type ML 320 met kentekenbewijs [kenteken] (hierna: de auto) op haar naam heeft staan.
1.5. Eiseres is op de afspraak van 17 september 2010 verschenen maar heeft daarbij niet de gevraagde bankafschriften overgelegd. Tijdens het gesprek heeft verweerder eiseres geconfronteerd met het feit dat de auto op haar naam staat. Eiseres heeft aangegeven dat de auto van haar zoon is en dat deze vanwege verzekeringstechnische redenen op haar naam staat. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 24 september 2010 alsnog de bankafschriften te verstrekken.
1.6. Op 20 september 2010 heeft eiseres verweerder telefonisch en per brief meegedeeld dat zij per 21 september 2010 geen bijstandsuitkering meer wenst. Verweerder heeft eiseres verzocht om de gevraagde bankafschriften alsnog te verstrekken. Vast staat dat eiseres de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt.
1.7. Bij de primaire besluiten van 15 november 2010 heeft verweerder de bijstand van eiseres over de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 augustus 2010 ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB en de over deze periode verstrekte bijstand tot een bedrag van € 6.283,84 van eiseres teruggevorderd. Volgens verweerder bedraagt de waarde van de auto ruim € 14.500,00 (verkoopwaarde van de auto aan een particulier) en beschikt eiseres daarmee over een vermogen boven de voor haar geldende vermogensgrens. Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
1.8. In het kader van de bezwaarprocedure heeft verweerder eiseres bij brief van 9 maart 2011 - onder meer - verzocht om toezending van alle bankafschriften over de gehele bijstandsperiode, om te kunnen beoordelen of eiseres voor de auto heeft kunnen sparen en wie de auto heeft betaald, eiseres of haar zoon.
1.9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd. Verweerder werpt eiseres niet langer tegen dat de auto een waarde heeft die hoger ligt dan de vermogensgrens. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres de inlichtingenverplichting uit artikel 17, eerste lid, van de WWB niet is nagekomen door niet de herhaaldelijk gevraagde bankafschriften over te leggen. Hierdoor heeft verweerder onvoldoende inzicht gekregen in de middelen van eiseres in de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 augustus 2010 en kan het recht op bijstand van eiseres over deze periode niet worden vastgesteld. Nu de auto met ingang van 1 maart 2010 op naam van eiseres staat is er volgens verweerder vanaf die datum onzekerheid over het recht op bijstand.
1.10. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de waarde van de auto ongeveer € 5.349,- bedraagt zodat er geen twijfel kan bestaan over haar recht op bijstand. Het opvragen van alle bankafschriften hield direct verband met het bezit van de auto, zodat ook daarvoor geen goede grond aanwezig was. Omdat er geen concrete objectieve feiten en omstandigheden waren op grond waarvan redelijkerwijs kon worden getwijfeld aan het recht op bijstand, was verweerder volgens eiseres niet gerechtigd om haar bankafschriften op te vragen. Verder heeft eiseres aangevoerd dat nu de waarde van de auto haar niet meer wordt tegengeworpen, verweerder ook niet tot intrekking van de bijstand per 1 maart 2010 kon overgaan. Het recht op bijstand zou hooguit kunnen worden ingetrokken per 3 september 2010, zijnde de datum waarop het recht op bijstand is opgeschort.
2. Inhoudelijke beoordeling
2.1. Vast staat dat eiseres vanaf 1 maart 2010 de auto op haar naam heeft staan en dat eiseres verweerder hiervan niet op de hoogte heeft gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezit van een auto met, zoals eiseres ook heeft gesteld, een waarde van ruim € 5.000,- een omstandigheid waarvan eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze van invloed had kunnen zijn op haar recht op bijstand. De omstandigheid dat de auto een waarde heeft die onder de voor haar geldende vermogensgrens ligt doet daar niet aan af. Eiseres had verweerder van het bezit van de auto in kennis moeten stellen, zodat verweerder had kunnen beoordelen of dat van invloed was op haar recht op bijstand. Door verweerder niet te informeren over de op haar naam staande auto, heeft eiseres gehandeld in strijd met de op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB op haar rustende inlichtingenverplichting.
2.2. Dat de auto niet van eiseres is maar van haar zoon heeft eiseres niet aangetoond. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep rechtvaardigt het gegeven dat het kentekenbewijs van een auto op naam van een betrokkene staat, de vooronderstelling dat deze auto een bestanddeel vormt van diens vermogen waarover hij daadwerkelijk de beschikking heeft of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijk geval ligt het op de weg van de betrokkene om in genoegzame mate aan te tonen dat het tegendeel het geval is. Eiseres is hierin niet geslaagd.
2.3. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB het college in het kader van een onderzoek naar het recht op bijstand in beginsel gerechtigd is om inzage te verlangen in de bankafschriften over de laatste drie maanden. Indien op basis van concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of de volledigheid van door de betrokkene over zijn financiële situatie verstrekte inlichtingen, en op basis daarvan twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de verleende bijstand, is het college gerechtigd een gericht onderzoek te doen en in dat kader zo nodig inzage te verlangen in de bankafschriften over een verder in het verleden liggende periode.
2.4. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de bankafschriften over een langere periode relevant zijn om inzicht te krijgen in het vermogen van eiseres nu zij tijdens de bijstand blijkbaar geld heeft kunnen sparen om de auto met een aanzienlijke waarde aan te kunnen schaffen. Gelet op het feit dat eiseres de auto met een waarde van ruim € 5.000,- op haar naam heeft gekregen in een periode dat zij bijstand ontving, was verweerder naar het oordeel van de rechtbank in dit geval gerechtigd om van eiseres inzage te verlangen in haar bankafschriften over een verder in het verleden liggende periode, in ieder geval over de in geding zijnde periode vanaf 1 maart 2010, de datum waarop eiseres de auto op haar naam heeft gekregen. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres eerst in de bezwaarfase bij brief van 9 maart 2011 om deze bankafschriften heeft gevraagd. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat eiseres door deze gang van zaken in haar processuele positie is geschaad. Eiseres heeft immers tot op de zitting het principiële standpunt ingenomen dat zij geen bankafschriften hoeft te overleggen omdat de waarde van de auto beneden de vermogensgrens ligt.
2.5. Door de gevraagde bankafschriften niet te verstrekken heeft eiseres gehandeld in strijd met haar inlichtingenverplichting. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat als gevolg hiervan het recht op bijstand van eiseres over de periode van 1 maart 2010 tot en met 31 augustus 2010 niet kan worden vastgesteld. Gelet hierop was verweerder op grond van de artikelen 11 en 17 van de WWB bevoegd om de bijstand over deze periode in te trekken en op grond van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheden gebruik heeft kunnen maken.
2.6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. Beunk, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. van Bennekom, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB