ECLI:NL:RBAMS:2011:BV0843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/2940 AWBZ, AWB 07/4394 AWBZ, AWB 08/2754 AWBZ en AWB 10/4692 AWBZ
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van indicatiebesluiten voor zorg op grond van de AWBZ met betrekking tot eiseres na ernstig verkeersongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2011 uitspraak gedaan over de indicatiebesluiten voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor eiseres, die na een ernstig verkeersongeval in 1986 rolstoelafhankelijk is geworden. De rechtbank heeft de verschillende indicatiebesluiten van de Stichting Centrum indicatiestelling Zorg (CIZ) beoordeeld, waarbij eiseres aanspraak maakte op zorg voor huishoudelijke en persoonlijke verzorging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door de deskundige vastgestelde diagnose van 'therapieresistentie weerschadelijke diarree' correct was en dat de indicaties voor de functies persoonlijke en huishoudelijke verzorging zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank oordeelde dat de verhoging van de indicaties niet leidde tot het recht op wettelijke rente, en dat de door verweerder afgegeven indicaties terecht waren. Eiseres had onvoldoende onderbouwd dat zij meer zorg nodig had dan was geïndiceerd, en de rechtbank volgde de medisch adviseur in zijn beoordeling van de zorgbehoefte. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiseres tegen de bestreden besluiten ongegrond, met uitzondering van een beroep dat gegrond werd verklaard met betrekking tot de proceskosten in bezwaar. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten aan eiseres, en bepaalde dat het door eiseres betaalde griffierecht werd vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 07/2940 AWBZ, AWB 07/4394 AWBZ, AWB 08/2754 AWBZ
en AWB 10/4692 AWBZ
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. A.J.G. Tijhuis,
en
de Stichting Centrum indicatiestelling Zorg (CIZ),
verweerder,
gemachtigde mr. P. Algoe.
De opbouw van de uitspraak
Deze uitspraak is als volgt opgebouwd:
- Procesverloop in de afzonderlijke zaken
- Procesverloop in alle zaken
- Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
2. Juridisch kader
3. Beoordeling van de beroepen tegen de ingetrokken besluiten op bezwaar
4. Beoordeling van de beroepen tegen de bestreden besluiten
4.1 Indicatie huishoudelijke verzorging (hv) in de bestreden besluiten I en II
4.2 Indicatie persoonlijke verzorging (pv) in de bestreden besluiten
4.3 Overige AWBZ-functies
4.4 Beoordeling overige gronden in afzonderlijke zaken
4.5 Schadevergoeding
4.6 Afsluitende overwegingen
- Beslissing
Procesverloop in de afzonderlijke zaken
In zaak AWB 07/2940 AWBZ (indicatiebesluit 2007)
Bij besluit van 28 september 2006 (het primaire besluit I) heeft verweerder ten behoeve van eiseres een indicatie afgegeven voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor het jaar 2007.
Bij besluit van 18 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit I ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2008. Het onderzoek is ter zitting gesloten. Bij beslissing van 17 oktober 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Op 9 december 2008 heeft de rechtbank de deskundige J.F.W.M. Bartelsman benoemd. Op 16 maart 2010 heeft de rechtbank de deskundige P.M. Elte, internist, benoemd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voortgezet op 4 februari 2011. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en het vooronderzoek heropend.
Bij besluit van 7 februari 2011 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het besluit van 18 juni 2007 ingetrokken en het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder ten behoeve van eiseres een nieuwe indicatie afgegeven voor zorg op grond van de AWBZ voor het jaar 2007.
In zaak AWB 07/4394 AWBZ (indicatiebesluit 2005-2006)
Bij besluit van 29 december 2004 (het primaire besluit II) heeft verweerder ten behoeve van eiseres een indicatie afgegeven voor zorg op grond van de AWBZ voor het jaar 2005.
Bij besluit van 25 april 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft verweerder het besluit van 25 april 2006 ingetrokken en het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 september 2008. Het onderzoek is ter zitting gesloten. Bij beslissing van 17 oktober 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Op 9 december 2008 heeft de rechtbank de deskundige J.F.W.M. Bartelsman benoemd. Op 16 maart 2010 heeft de rechtbank de deskundige P.M. Elte, internist, benoemd.
Bij uitspraak van 3 juni 2009 (AWB 06/2910 AWBZ) heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten die eiseres met het instellen van het beroep tegen het besluit van 25 april 2006 heeft gemaakt. In de uitspraak is vermeld dat de rechtbank ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2007 onder procedurenummer AWB 07/4394 AWBZ is geregistreerd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voortgezet op 4 februari 2011. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en het vooronderzoek heropend.
Bij besluit van 7 februari 2011 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het besluit van 9 oktober 2007 ingetrokken en het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder ten behoeve van eiseres een nieuwe indicatie afgegeven voor zorg op grond van de AWBZ voor de jaren 2005 en 2006.
In zaak AWB 08/2754 AWBZ (indicatiebesluit 2008-2009)
Bij besluit van 8 november 2007 (het primaire besluit III) heeft verweerder ten behoeve van eiseres een indicatie afgegeven voor zorg op grond van de AWBZ voor de jaren 2008 en 2009.
Bij besluit van 4 juni 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2011. De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en het vooronderzoek heropend.
Bij besluit van 7 februari 2011 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het besluit van 4 juni 2008 ingetrokken en het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder ten behoeve van eiseres een nieuwe indicatie afgegeven voor zorg op grond van de AWBZ voor de jaren 2008 en 2009.
In zaak AWB 10/4692 AWBZ (indicatiebesluit 2010-2014)
Bij besluit van 18 februari 2010 (het primaire besluit IV) heeft verweerder ten behoeve van eiseres een indicatie afgegeven voor zorg op grond van de AWBZ voor de jaren 2010 tot en met 2014.
Bij besluit van 25 augustus 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit IV ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 7 februari 2011 (het bestreden besluit IV) heeft verweerder het besluit van 25 augustus 2010 ingetrokken en het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder ten behoeve van eiseres een nieuwe indicatie afgegeven voor zorg op grond van de AWBZ voor de jaren 2010 en 2011.
Procesverloop in alle zaken
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voortgezet op 11 november 2011 en alle zaken gevoegd behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door mr. F. Verkerk, kantoorgenoot van de gemachtigde van eiseres. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [medisch adviseur], medisch adviseur van verweerder (hierna: de medisch adviseur).
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Heden doet de rechtbank uitspraak in alle zaken.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1 Eiseres is na een ernstig verkeersongeval in 1986 rolstoelafhankelijk geworden en heeft sindsdien diverse medische klachten.
1.2 De onderhavige beroepen hebben betrekking op indicatiebesluiten van verweerder voor zorg aan eiseres op grond van de AWBZ, betreffende de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2014.
1.3 Eiseres heeft voor de volgende AWBZ-functies zorg aangevraagd: huishoudelijke verzorging (hierna: hv), persoonlijke verzorging (hierna: pv), verpleging, ondersteunende en activerende begeleiding, administratieve hulp, behandeling en vervoerskostenvergoeding voor helpers en voor eiseres. Eiseres stelt hiertoe zorg nodig te hebben, gelet op haar diverse medische klachten, waaronder artrose in de schouders, polsen en wervelkolom, chronische lage rugklachten, huidproblemen (eczeem en decubitus), buikklachten (met name weerschadelijke therapieresistente diarree in wisselende frequentie), een pijnsyndroom waardoor eiseres twee weken per twee maanden volledig is uitgeschakeld en parodontitis.
1.4 De rechtbank heeft na de zitting van de meervoudige kamer van 18 september 2008 het onderzoek heropend en J.F.W.M. Bartelsman als deskundige benoemd. Deze heeft geen rapport uitgebracht. De rechtbank heeft vervolgens internist P.M. Elte als deskundige benoemd (hierna: de deskundige). De deskundige heeft op 18 juni 2010 een deskundigenrapport opgesteld. De deskundige komt in zijn rapport – samengevat en zakelijk weergegeven – tot de volgende bevindingen.
- Er is sprake van een abnormale stoelgang bij eiseres. Er is sprake van diarree met een hoge frequentie en soms dusdanig imperatief dat eiseres te laat op het toilet komt. Dit laatste wordt mede bepaald door haar invaliditeit.
- Er is geen classificerende diagnose gesteld. Motorische darmstoornissen zijn niet objectiveerbaar aantoonbaar.
- De diagnose moet in het geval van eiseres luiden: motorische darmstoornis, mede veroorzaakt door nerveuze dysregulatie als gevolg van haar ongeval.
- Nerveuze dysregulatie van de darm kent geen specifieke behandeling, zodat in het geval van eiseres sprake is van een therapieresistente diarree. Ook weersinvloeden kunnen invloed hebben op deze nerveuze dysregulatie, zodat de beschrijvende term weerschadelijke aandoening kan worden gebruikt.
- In de praktijk is sprake van meer dan 15 defecaties per dag met noodzaak voor zorg. Daarnaast is het zo dat indien eiseres zichzelf heeft bevuild, er als het ware een opsouperen van zorgmomenten plaatsvindt omdat een zorgmoment een tijdgebonden indicatie is en niet direct rekening houdt met de duur van het zorgmoment. Gelet op de huidige situatie is het aantal zorgmomenten op dit moment onvoldoende en is er noodzaak voor meer zorgmomenten.
1.5 Naar aanleiding van het deskundigenrapport heeft de medisch adviseur van verweerder op 4 januari 2011 een nadere rapportage opgemaakt.
1.6 Verweerder heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport en het advies van de medisch adviseur de bestreden besluiten genomen. Verweerder heeft in de bestreden besluiten I en II voor de jaren 2005 tot en met 2007 de volgende functies geïndiceerd: hv klasse 3 (4 – 6,9 uur) en pv klasse 8 (20 – 24,9 uur). Verweerder heeft in het bestreden besluit III voor de jaren 2008 en 2009 de volgende functies geïndiceerd: pv klasse 8 (20 – 24,9 uur). Verweerder heeft in het bestreden besluit IV voor de jaren 2010 en 2011 de volgende functie geïndiceerd: pv klasse 7 (16 – 9,9 uur).
1.7 Verweerder heeft in het bestreden besluit I voor de functie hv de volgende activiteiten geïndiceerd:
- 180 minuten per week voor zwaar huishoudelijk werk;
- 50 minuten per week voor licht huishoudelijk werk;
- 50 minuten per week voor het verzorgen van de was;
- 30 minuten per week voor het in orde houden van de huishoudelijke spullen.
Totaal is dit 5 uur en 10 minuten hv per week.
In het bestreden besluit II heeft verweerder voor de functie hv de volgende activiteiten geïndiceerd:
- 180 minuten per week voor huis schoonmaken;
- 60 minuten per week voor licht poetswerk;
- 60 minuten per week voor het wassen van kleding/linnengoed;
- 30 minuten per week voor het in orde houden van spullen.
Totaal is dit 5 uur en 30 minuten hv per week.
In beide besluiten leiden voormelde berekeningen tot een hv-indicatie in klasse 3 (4 – 6,9 uur per week).
1.8 Verweerder heeft in de bestreden besluiten I, II en III voor de functie pv de volgende activiteiten geïndiceerd:
- 7 x per week 20 minuten hulp bij wassen = 140 minuten per week;
- 14 x per week 20 minuten hulp bij aankleden = 280 minuten per week;
- 14 x per week 15 minuten voor het verzorgen van huid en teennagels = 210 minuten per week;
- (6 maal daags x 7 dagen =) 42 x per week 15 minuten voor hulp bij de toiletgang = 630 minuten per week.
Totaal per week is dit 1.260 minuten = 21 uur pv. Dit leidt tot een indicatie voor pv in klasse 8 (20 – 24,9 uur per week).
Verweerder heeft in het bestreden besluit IV voor de functie pv de volgende activiteiten geïndiceerd:
- 7 x per week (20 – 3,5) minuten hulp bij wassen = 115,5 minuten per week;
- 14 x per week (20 – 3,5) minuten hulp bij aankleden = 231 minuten per week;
- 14 x per week (15 – 3,5) minuten voor het verzorgen van huid en teennagels = 161 minuten per week;
- (6 maal daags x 7 dagen =) 42 x per week (15 – 3,5) minuten voor hulp bij de toiletgang = 483 minuten per week.
Totaal per week is dit 991 + (42 zorgmomenten x 3,5) 147 = 1.138 minuten = 18 uur en 58 minuten pv. Dit leidt tot een indicatie voor pv in klasse 7 (16 – 19,9 uur per week). Door een verandering in wet- en regelgeving, waarbij voor samenvallende activiteiten minder tijd wordt geïndiceerd, is de indicatie een klasse lager uitgevallen dan in de voorgaande jaren.
1.9 Eiseres heeft de bestreden besluiten gemotiveerd betwist.
2. Juridisch kader
2.1 Op grond van artikel 9a, eerste lid van de AWBZ voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op vormen van zorg.
Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
2.2 Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: het Bza), voor zover hier van belang, heeft de verzekerde, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, aanspraak op:
a. persoonlijke verzorging als omschreven in artikel 4;
b. verpleging als omschreven in artikel 5;
c. begeleiding als omschreven in artikel 6;
d. behandeling als omschreven in artikel 8;
(…)
g. vervoer als omschreven in artikel 10;
(…).
Op grond van artikel 2, tweede (voorheen: derde) lid, van het Bza bestaat de aanspraak op zorg slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, redelijkerwijs daarop is aangewezen.
2.3 De hiervoor in artikel 2, eerste lid, van het Bza vermelde functies zijn nader uitgewerkt in artikelen 4, 5, 6, 8 en 10 van het Bza.
2.4 Mede ter invulling van de begrippen ‘doelmatige zorgverlening’ en ‘redelijkerwijs aangewezen zijn’ zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Bza heeft verweerder beleid ontwikkeld, waaronder een aantal protocollen voor de verschillende AWBZ-functies. Deze protocollen gelden tot 1 april 2007. Op grond van artikel 11 van het Zorgindicatiebesluit kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport beleidsregels stellen over de wijze waarop het indicatieorgaan zijn activiteiten uitvoert. Vanaf 1 april 2007 stelt de Minister jaarlijks de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ vast. Deze beleidsregels zijn te vinden op www.ciz.nl. Verweerder hanteert voorts vanaf januari 2009 voor de beoordeling van een aanvraag de CIZ indicatiewijzer, eveneens te vinden op www.ciz.nl.
3. Beoordeling van de beroepen tegen de ingetrokken besluiten op bezwaar
In zaak AWB 07/2940 AWBZ (indicatiebesluit 2007)
3.1.1 Verweerder heeft met het bestreden besluit I een besluit genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb en dit besluit komt niet volledig tegemoet aan het beroep. Het beroep wordt dan ook, gelet op artikel 6:19 van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit I.
3.1.2 Nu niet is gesteld of gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een oordeel over haar beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 18 juni 2007, verklaart de rechtbank het beroep van eiseres tegen dit besluit vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk.
3.1.3 Nu verweerder het besluit van 18 juni 2007 in beroep heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres met het instellen van het beroep heeft gemaakt. De proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor indienen beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting (18 september 2008), 0,5 punt voor schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting (4 februari 2011), € 322,-- per punt, wegingsfactor 1). Aangezien eiseres op toevoeging procedeert, dient verweerder deze kosten aan de griffier van deze rechtbank te betalen. Eiseres heeft in bezwaar niet om vergoeding van de kosten verzocht. Voor een vergoeding van de kosten in bezwaar ziet de rechtbank dan ook geen reden. Het door eiseres betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit I.
In zaak AWB 07/4394 AWBZ (indicatiebesluit 2005-2006)
3.1.4 Verweerder heeft met het besluit van 9 oktober 2007 en met het bestreden besluit II besluiten genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb en deze besluiten komen niet volledig tegemoet aan het beroep. Het beroep wordt dan ook, gelet op artikel 6:19 van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit II.
3.1.5 Nu niet is gesteld of gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een oordeel over haar beroep voor zover dat is gericht tegen de besluiten van 25 april 2006 en van 9 oktober 2007, verklaart de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze besluiten vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk.
3.1.6 Nu verweerder de besluiten van 25 april 2006 en van 9 oktober 2007 in beroep heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres met het instellen van het beroep heeft gemaakt. De proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor indienen beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting (18 september 2008), 0,5 punt voor schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting (4 februari 2011), € 322,-- per punt, wegingsfactor 1; totaal € 966,--. Hiervan wordt afgetrokken de al eerder in deze procedure bij uitspraak van 3 juni 2009 (AWB 06/2910) toegekende proceskostenveroordeling van € 644,--). Aangezien eiseres op toevoeging procedeert, dient verweerder deze kosten aan de griffier van deze rechtbank te betalen. Eiseres heeft in bezwaar niet om vergoeding van de kosten verzocht. Voor een vergoeding van de kosten in bezwaar ziet de rechtbank dan ook geen reden. Het door eiseres betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit II.
In zaak AWB 08/2754 AWBZ (indicatiebesluit 2008-2009)
3.1.7 Verweerder heeft met het bestreden besluit III een besluit genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb en dit besluit komt niet volledig tegemoet aan het beroep. Het beroep wordt dan ook, gelet op artikel 6:19 van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit III.
3.1.8 Nu niet is gesteld of gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een oordeel over haar beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 4 juni 2008, verklaart de rechtbank het beroep van eiseres tegen dit besluit vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk.
3.1.9 Nu verweerder het besluit van 4 juni 2008 in beroep heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres met het instellen van het beroep heeft gemaakt. De proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor indienen beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting (18 september 2008), 0,5 punt voor schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting (4 februari 2011), € 322,-- per punt, wegingsfactor 1). Aangezien eiseres op toevoeging procedeert, dient verweerder deze kosten aan de griffier van deze rechtbank te betalen. Het door eiseres betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit III.
3.1.10 Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten die in bezwaar zijn gemaakt. Verweerder heeft in het bestreden besluit III hierover geen beslissing genomen. De rechtbank zal dan ook het bestreden besluit III, voor zover dit ziet op de proceskosten in bezwaar, vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om voor wat betreft de vergoeding van de kosten in bezwaar zelf in de zaak te voorzien. Nu verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar. De proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor indienen bezwaarschrift, € 322,-- per punt, wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder het door eiseres in deze zaak betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,-- aan haar te vergoeden.
In zaak AWB 10/4692 AWBZ (indicatiebesluit 2010-2014)
3.1.11 Verweerder heeft met het bestreden besluit IV een besluit genomen in de zin van artikel 6:18 van de Awb en dit besluit komt niet volledig tegemoet aan het beroep. Het beroep wordt dan ook, gelet op artikel 6:19 van de Awb, geacht mede te zijn gericht tegen het bestreden besluit IV.
3.1.12 Nu niet is gesteld of gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een oordeel over haar beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 25 augustus 2010, verklaart de rechtbank het beroep van eiseres tegen dit besluit vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk.
3.1.13 Nu verweerder het besluit van 25 augustus 2010 in beroep heeft gewijzigd, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres met het instellen van het beroep heeft gemaakt. De proceskosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.092,50 (1 punt voor indienen beroepschrift, 0,5 punt voor schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting (11 november 2011), € 437,-- per punt, wegingsfactor 1). Aangezien eiseres op toevoeging procedeert, dient verweerder deze kosten aan de griffier van deze rechtbank te betalen. Het door eiseres betaalde griffierecht wordt geacht mede te zijn voldaan ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit IV.
4. Beoordeling van de beroepen tegen de bestreden besluiten
4.1 Indicatie huishoudelijke verzorging (hv) in de bestreden besluiten I en II
4.1.1 Verweerder heeft in de bestreden besluiten I en II een hv-indicatie afgegeven in klasse 3 (4 – 6,9 uur per week).
4.1.2 Eiseres heeft gesteld dat het aantal benodigde uren voor hv te laag is geïndiceerd. Hiertoe heeft eiseres aangevoerd dat zij door haar handicaps een belangrijk deel van de huishouding niet zelf kan doen en bij alle huishoudelijke taken hulp nodig heeft. Voorts brengt de frequente diarree van eiseres extra huishoudelijk werk mee, waaronder extra bewassing van kleding en beddengoed. Tot slot voert eiseres aan dat door het jarenlang niet zelf kunnen doen van de huishouding extra problemen zijn ontstaan, zoals een muizenplaag. Op grond van de Beleidsregels AWBZ komt eiseres tot een totaal van 24,5 uur per week voor de functie hv. Eiseres maakt hierbij aanspraak op maaltijdverzorging en hulp bij boodschappen. Daarbij komt dat volgens eiseres de door verweerder gehanteerde normtijden geen recht doen aan de werkelijk benodigde tijd voor het leveren van de zorg. Verder wijst eiseres er op dat in het verleden door het GAK 16 uur hv per week werd geleverd voor een kleinere woning.
4.1.3 Verweerder heeft de gestelde indicaties voor hv gebaseerd op het Protocol Huishoudelijke Verzorging van april 2005. Hierbij heeft verweerder rekening gehouden met het aantal kamers van de woning van eiseres op haar officiële woonadres en met het feit dat eiseres alleenstaand is. Binnen de geïndiceerde klasse bestaat volgens verweerder ruimte voor het extra reinigen van het toilet, het bed en voor bewassing. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat bij de indicatiestelling voor hv al is afgeweken van de normtijden. Zo heeft verweerder in verband met de meerbevuiling 180 minuten gerekend voor zwaar huishoudelijk werk, terwijl de normtijd voor een eenpersoonshuishouden 90 minuten bedraagt. Verweerder heeft geen zorg geïndiceerd voor het aanreiken en bereiden van maaltijden en het doen van boodschappen. Eiseres heeft volgens verweerder geen beperkingen aan haar armen en wordt geacht zelf haar ontbijt en middageten te bereiden. Voorts wordt eiseres geacht gebruik te maken van voorliggende voorzieningen als een maaltijdvoorziening en een boodschappendienst. Ook bezit eiseres een elektrische rolstoel, zodat zij zelf boodschappen kan doen. Voor de extra zorg die ontstaat ten tijde van de periodieke pijnklachten, is geen extra zorg geïndiceerd, omdat de klachten niet medisch geobjectiveerd zijn. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat indien eiseres alle geadviseerde woonvoorzieningen had laten uitvoeren, de woning gebruikersvriendelijker zou zijn. Het is niet aan verweerder of de gemeente te wijten dat een aantal voorzieningen niet is uitgevoerd.
4.1.4 De rechtbank stelt ten aanzien van deze beroepsgrond het volgende voorop. Aan de door verweerder gestelde indicatie liggen een huisbezoek in 2005, meermaals uitgevoerd onderzoek en beoordeling door een medisch adviseur ten grondslag. Hierbij is de in het dossier aanwezige informatie van behandelaars uit het verleden en de rapportage van de door de rechtbank benoemde deskundige van 18 juni 2010 betrokken. De medisch adviseur heeft, laatstelijk bij rapportage van 4 januari 2011, aangevuld op 10 juni 2011, geconcludeerd dat bij eiseres sprake is van forse motorische beperkingen van de onderste extremiteiten als gevolg van haar ongeval in 1986. Eiseres zit in een rolstoel, met gestrekt been. Verder is sprake van frequente diarree. De beperkingen aan de armen zijn volgens de medisch adviseur niet van dusdanige aard dat hulp nodig zou zijn bij ontbijt, lunch en diner. Uit het medisch advies blijkt dat sprake is van een dominante grondslag Lichamelijk Gehandicapt (LG) en een nevengrondslag somatiek (op basis van persisterende diarree).
4.1.5 De rechtbank is van oordeel dat de aan de bestreden besluiten I en II ten grondslag gelegde indicatierapporten van 14 juni 2006 (voor 2005 en 2006) en 26 juli 2007 (voor 2007) en het medisch advies zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank acht hierbij van belang dat in 2005 een huisbezoek heeft plaatsgevonden, dat bij het onderzoek de informatie en brieven van behandelaars uit het verleden zijn betrokken en dat het onderzoek van de door de rechtbank benoemde deskundige is betrokken. Verweerder heeft zich dan ook bij het nemen van de bestreden besluiten I en II op dit onderzoek en het medisch advies mogen baseren.
4.1.6 De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het aantal benodigde uren voor hv te laag is geïndiceerd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiseres haar stelling dat zij hulp nodig heeft bij het doen van boodschappen, het verzorgen van de maaltijd, de organisatie van het huishouden en hulp bij ontregelde huishouding als gevolg van psychische stoornissen niet nader heeft onderbouwd met medische stukken. Uit de medische stukken in het dossier, noch uit de door eiseres in beroep overgelegde stukken van behandelaars, blijkt dat eiseres beperkingen heeft aan haar armen of handen, dan wel dat sprake is van psychische stoornissen die ertoe leiden dat haar huishouding is ontregeld. De rechtbank acht het dan ook niet onaannemelijk dat eiseres zelf haar maaltijden kan verzorgen, zelfstandig kan eten en drinken en zelfstandig (lichte) boodschappen kan halen. Daarbij komt dat eiseres gebruik kan maken van een boodschappendienst en van een maaltijdvoorziening, voorzieningen die moeten worden beschouwd als voorliggende voorzieningen op de AWBZ-zorg. Eiseres heeft onvoldoende aangetoond dat gebruikmaking van deze voorliggende voorzieningen niet mogelijk is.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder, door voor zwaar huishoudelijk werk het dubbele aantal van 180 minuten te rekenen in plaats van de normtijd van 90 minuten per week, voldoende rekening heeft gehouden met eventuele meerbevuiling als gevolg van de frequente diarree. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom dit niet voldoende zou zijn. Anders dan eiseres meent, vloeit uit de enkele vaststelling van de deskundige dat sprake is van weerschadelijke diarree niet reeds voort dat voor hv onvoldoende zorg is geïndiceerd. Bepalend is immers de aard en omvang van de medisch vastgestelde beperkingen die daarmee verband houden. De rechtbank overweegt daarbij dat indien voor het verzorgen van de was 30 minuten meer zou worden gerekend in verband met incontinentie, zoals het Protocol Huishoudelijke Verzorging voorschrijft, dit valt binnen de bandbreedte van de geïndiceerde klasse en derhalve geen invloed heeft op de hoogte van de indicatie hv.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat uit de omstandigheid dat het GAK in het verleden 16 uur per week hv leverde, niet kan worden afgeleid dat verweerder eveneens 16 uur per week hv zou moeten indiceren. Verweerder heeft op grond van de AWBZ een zelfstandige bevoegdheid tot het vaststellen van benodigde zorg en dient zich daarbij te houden aan de vigerende regelgeving en beleidsregels.
4.1.7 De beroepsgrond van eiseres dat te weinig zorg is geïndiceerd voor hv slaagt dus niet. Het standpunt van eiseres dat de normminuten geen recht doen aan de daadwerkelijke zorgbehoefte van eiseres kan, nu gelet op het voorgaande niet is aangetoond dat eiseres meer zorg dan geïndiceerd nodig heeft, ook niet slagen. Ook het standpunt van eiseres dat geen rekening is gehouden met het relatief afnemend aantal uren dat voor een bepaald budget kan worden ingekocht, kan niet leiden tot een ander oordeel.
4.1.8 De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres in aanmerking komt voor hv op grond van de AWBZ als weergegeven in de bestreden besluiten I en II.
4.2 Indicatie persoonlijke verzorging (pv) in de bestreden besluiten
4.2.1 Verweerder heeft voor pv in de bestreden besluiten I, II en III een indicatie in klasse 8 (20 – 24,9 uur per week) toegekend en in bestreden besluit IV een indicatie in klasse 7.
4.2.2 Eiseres heeft gesteld dat het aantal benodigde uren voor pv te laag is geïndiceerd. Ter onderbouwing heeft eiseres in beroep een overzicht overgelegd waarin de volgens haar werkelijk benodigde zorgbehoefte is aangegeven. Uit dit overzicht blijkt dat eiseres gemiddeld ongeveer 21 uur zorg per dag stelt nodig te hebben. Eiseres wijst erop dat de diarree slechts een van haar aandoeningen is, en dat zij er vele heeft waarvan de gevolgen door verweerder worden onderschat, waaronder het feit dat zij met gestrekt been in een rolstoel moet zitten. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige de diagnose weerschadelijke therapieresistente diarree heeft bevestigd. Gelet hierop is de indicatie pv te laag vastgesteld als het gaat om het aantal toiletbezoeken met zorgmomenten. Eiseres heeft tevens aangevoerd dat zij wel incontinentiemateriaal gebruikt, maar dat dit geen oplossing biedt omdat de ontlasting niet wordt geabsorbeerd. Overgebleven ontlasting veroorzaakt bovendien huiduitslag, wondjes en infecties. Ook andere hulpmiddelen bieden volgens eiseres geen oplossing.
4.2.3 Verweerder heeft aan de gestelde indicatie een huisbezoek in 2005, meermaals uitgevoerd onderzoek en beoordeling door een medisch adviseur ten grondslag gelegd. Hierbij is medische informatie van behandelaars uit het verleden en de rapportage van de door de rechtbank benoemde deskundige betrokken. De medisch adviseur heeft, laatstelijk bij rapportage van 4 januari 2011, aangevuld op 10 juni 2011, de deskundige gevolgd in zijn vaststelling dat bij eiseres sprake is van diarree als gevolg van een motorische darmstoornis, mede veroorzaakt door nerveuze dysregulatie, met een frequentie van meer dan 15 defecaties per dag, waarbij regelmatig sprake is van zelfbevuiling. Uitgaande van een gemiddelde defecatie van 17 maal per dag, zou volgens de medisch adviseur sprake moeten zijn van een relatief kleine hoeveelheid ontlasting per keer. Een aanname van een bevuiling van 1 op 3 leidt dan tot een bevuiling waarvoor hulp (zorgmoment) nodig is van (17/3 =) afgerond 6 zorgmomenten en dit zou genoeg moeten zijn. Voorts geeft de medisch adviseur aan dat eiseres naar een gespecialiseerd incontinentieverpleegkundige dient te gaan, dat een nadere analyse van voeding en voedinggewoonten dient plaats te vinden waarbij tevens opname op een gespecialiseerde revalidatieafdeling moet worden overwogen om eiseres te trainen in het meer adequaat omgaan met haar beperkingen. Voorts is het volgens de medisch adviseur mogelijk de zorg voor de anale hygiëne te verbeteren door het gebruik van voorliggende voorzieningen als een spoelföhninstallatie en een adequate postoel.
4.2.4 De rechtbank is van oordeel dat het aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegde medisch advies zorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank acht hierbij van belang dat het onderzoek van de door de rechtbank benoemde deskundige is betrokken. Verweerder heeft zich dan ook bij het nemen van de bestreden besluiten op dit advies mogen baseren.
4.2.5 De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat het aantal benodigde uren voor pv te laag is geïndiceerd. De rechtbank acht de beoordeling van de medisch adviseur, waarbij hij gemotiveerd komt tot 6 zorgmomenten per dag voor hulp bij de toiletgang, aannemelijk en voldoende onderbouwd. De rechtbank ziet in het rapport van de deskundige geen aanleiding om meer zorgmomenten voor hulp bij de toiletgang te indiceren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de deskundige weliswaar tot de conclusie komt dat in de praktijk sprake is van meer dan 15 defecaties per dag met noodzaak voor zorg, maar dat uit de medische stukken in het dossier, noch uit de door eiseres in beroep overgelegde stukken van behandelaars, blijkt dat eiseres dusdanige beperkingen heeft dat zij niet ook zichzelf ten dele kan verzorgen, al dan niet met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen als een adequate postoel of een spoelföhninstallatie. Ook uit het rapport van de deskundige volgt niet dat eiseres zich bij een defecatiemoment niet ten dele zelf zou kunnen verzorgen. Eiseres heeft gelet op het voorgaande niet voldoende onderbouwd waarom zij bij ieder defecatiemoment zorg nodig heeft. Daarbij weegt de rechtbank mee dat bij een dergelijke ontlastingsfrequentie het volgens de medisch adviseur niet mogelijk is dat het 17 keer om een grote hoeveelheid gaat. Eiseres heeft weliswaar ter zitting gesteld dat zij abnormaal veel ontlasting heeft, maar dit volgt niet uit het rapport van de deskundige of uit de andere medische stukken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres de overige volgens haar benodigde zorg, bovenop de zorg zoals geïndiceerd door verweerder, op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd met medische stukken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres bij brief van 14 september 2007 heeft aangegeven dat zij geen toestemmingsverklaringen meer afgeeft voor het opvragen van medische gegevens, en dat verweerder vanaf dat moment dus ook niet meer in de gelegenheid is gesteld om medische informatie op te vragen bij haar behandelaars. De rechtbank ziet in de door eiseres overgelegde medische stukken ook geen aanleiding tot het indiceren van meer zorg dan thans in de bestreden besluiten is geïndiceerd, nu hieruit niet meer beperkingen, met noodzaak tot zorg, volgen dan al door verweerder zijn vastgesteld. De rechtbank wijst er tevens op dat verweerder naar aanleiding van de bevindingen van de deskundige de indicatie voor pv heeft verhoogd van klasse 6 naar 8 (bestreden besluiten I, II en III) en 7 (bestreden besluit IV).
4.2.6 Eiseres heeft verder aangevoerd dat in de indicatie voor pv in het bestreden besluit II geen rekening is gehouden met pv voor de periodieke pijnperioden van eiseres, waarin zij helemaal niets kan en volledig bedlegerig is. Eiseres heeft erop gewezen dat uit het bestreden besluit II niet blijkt dat voor haar periodieke crisis daadwerkelijk een gemiddelde is vastgesteld en dat de indicatie voor de functie pv hiermee is verhoogd. De rechtbank is van oordeel dat de aanname van eiseres, dat voor de periodieke crisis een gemiddelde is vastgesteld, berust op een verkeerde lezing van het bestreden besluit II. In bestreden besluit II is onder 6.2 onder meer het volgende opgenomen. “Ook voor deze functie geldt dat de extra zorg (nachthulp, lunch en diner) die ontstaat tijdens het hebben van de pijnklachten 1 week per maand niet geïndiceerd kan worden. Dit omdat de klachten niet medisch geobjectiveerd kunnen worden. Onvoorspelbare zorg (met name de stoelgang) kan niet geïndiceerd worden. Wel kan er een gemiddelde worden genomen.” Uit voormelde passage blijkt dat voor de door eiseres gestelde periodieke crisis geen zorg is geïndiceerd, omdat de klachten niet medisch zijn geobjectiveerd. Het vermelde gemiddelde heeft betrekking op de onvoorspelbare stoelgang van eiseres. Dat verweerder in het betreden besluit II hiervoor een gemiddelde heeft genomen en het aantal zorgmomenten en de indicatie hiervoor heeft verhoogd, blijkt uit hetgeen al is overwogen in rechtsoverweging 4.2.3. Voor zover eiseres wil betogen dat in de indicatie voor pv onvoldoende rekening is gehouden met de periodieke pijnperioden van eiseres, is de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met verweerder van oordeel dat deze klachten niet voldoende medisch zijn geobjectiveerd.
4.2.7 Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepsgrond van eiseres dat verweerder in de bestreden besluiten een te lage indicatie heeft afgegeven, niet kan slagen. Dit brengt mee dat de beroepsgrond van eiseres dat verweerder niet kan vasthouden aan normminuten evenmin kan slagen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres in aanmerking komt voor pv ingevolge de AWBZ als weergegeven in de bestreden besluiten.
4.3 Overige AWBZ-functies
4.3.1 Verweerder heeft in de bestreden besluiten I en II gemotiveerd waarom de functies verpleging, ondersteunende en activerende begeleiding, administratieve hulp, behandeling en vervoerskostenvergoeding voor helpers en voor eiseres, niet worden geïndiceerd. Eiseres heeft de afwijzing van de overige door haar aangevraagde functies betwist en daarbij ter onderbouwing verwezen naar de gronden van bezwaar.
4.3.2 De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep ten aanzien van de betwisting van de overige door haar gevraagde AWBZ-functies geen gronden heeft aangevoerd, maar enkel heeft verwezen naar de gronden van bezwaar. Verweerder is hierop in de bestreden besluiten I en II gemotiveerd ingegaan. In beroep heeft eiseres geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van haar bezwaren in de bestreden besluiten onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Er bestaat dan ook in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de bestreden besluiten I en II.
4.4 Beoordeling overige gronden in afzonderlijke zaken
4.4.1 Eiseres heeft ten aanzien van het bestreden besluit II aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiseres zou hebben afgezien van een hoorzitting, terwijl dit niet zo was. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit het dossier blijkt dat verweerder meerdere malen heeft getracht telefonisch en schriftelijk contact met eiseres op te nemen om afspraken te maken over het houden van een hoorzitting. In diverse faxberichten, onder andere van 8 april 2005, heeft eiseres laten weten vragen alleen schriftelijk te willen beantwoorden. In de brief 19 april 2005 heeft verweerder vervolgens voorgesteld om in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift af te zien van een hoorzitting en direct over te gaan tot een nieuw (medisch) onderzoek, waarbij een huisbezoek zal plaatsvinden. Eiseres heeft hierop gereageerd bij faxbericht van 2 mei 2005, waarin zij heeft aangegeven: “het lijkt ons dat uw voorstel in orde is”. Voormeld huisbezoek heeft plaatsgevonden op 1 juni 2005. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat van schending van de hoorplicht geen sprake is. De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
4.4.2 Eiseres heeft ten aanzien van het bestreden besluit IV aangevoerd dat de duur van de indicatie is teruggebracht van 31 december 2014 naar 31 december 2011. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een kennelijke verschrijving, en dat de indicatie moet worden gelezen als zijnde geldig tot 31 december 2014. De rechtbank leest de indicatie in het bestreden besluit IV, net als verweerder, dan ook als zijnde geldig tot 31 december 2014. De beroepsgrond van eiseres dat sprake is van overtreding van het verbod van reformatio in peius behoeft daarom geen bespreking meer.
4.4.3 Eiseres heeft ten aanzien van het bestreden besluit IV aangevoerd dat een spoelföhninstallatie geen oplossing biedt voor haar problemen, omdat zij zich na toiletbezoek grondig moet wassen. Ter onderbouwing heeft eiseres een e-mail van [naam]bidet overgelegd. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat bij een aantal defecatiemomenten het gebruik van hulpmiddelen zoals een spoelföhninstallatie de anale hygiëne kan verbeteren en daardoor kan worden ingezet in plaats van zorg. De rechtbank is van oordeel dat eiseres haar standpunt, dat een spoelföhninstallatie geen oplossing biedt, niet heeft onderbouwd met objectieve verifieerbare (medische) gegevens. De overgelegde e-mail is hiertoe onvoldoende. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.5 Schadevergoeding
4.5.1 Eiseres heeft verzocht om compensatie van de eerder niet geïndiceerde en dus niet vergoede zorg. Eiseres stelt dat zij de extra benodigde zorg zelf heeft bekostigd en dat zij hiervoor geld heeft moeten lenen. De nu extra toegekende vergoedingen in de vorm van een persoonsgebonden budget dienen volgens eiseres dan ook vanaf 2004 te worden verhoogd met de wettelijke rente.
4.5.2 Wettelijke rente betreft een vergoeding van schade die wordt betaald indien sprake is van vertraging van de betaling van een geldsom. Verweerder is op grond van artikel 9a van de AWBZ in samenhang met het Zorgindicatiebesluit, slechts bevoegd te besluiten of een aanvrager in aanmerking komt voor zorg. Met die indicatie kan de betrokkene vervolgens bij het zorgkantoor een persoonsgebonden budget aanvragen. Verweerder is niet bevoegd tot het uitbetalen van een persoonsgebonden budget. Die bevoegdheid ligt bij het zorgkantoor. Reeds hierom wijst de rechtbank het verzoek tot betaling van de wettelijke rente door verweerder over het (nog) niet ontvangen deel van het persoonsgebonden budget af.
4.6 Afsluitende overwegingen
4.6.1 Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten, met inachtneming van het overwogene in rechtsoverweging 3.1.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden, behoudens voor zover gericht tegen het bestreden besluit III met betrekking tot de proceskosten in bezwaar, niet slagen. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit III gegrond verklaren en het beroep tegen de bestreden besluiten I, II en IV ongegrond verklaren.
4.6.2 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht, anders dan zoals is overwogen in de rechtsoverwegingen onder 3.
Beslissing
De rechtbank:
in zaak AWB 07/2940 AWBZ,
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 18 juni 2007 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor zover die zien op het beroep gericht tegen het besluit van 18 juni 2007 tot een bedrag van € 966,-- te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I ongegrond;
in zaak AWB 07/4394 AWBZ,
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de besluiten van 25 april 2006 en van 9 oktober 2007 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor zover die zien op het beroep gericht tegen de besluiten van 25 april 2006 en van 9 oktober 2007 tot een bedrag van € 322,-- te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond;
in zaak AWB 08/2754 AWBZ,
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 4 juni 2008 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor zover die zien op het beroep gericht tegen het besluit van 4 juni 2008 tot een bedrag van € 966,-- te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit III gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit III voor zover het ziet op de vergoeding van de kosten in bezwaar en laat het besluit voor het overige in stand;
- veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in bezwaar heeft gemaakt tot een bedrag van € 322,--, te betalen aan eiseres;bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 39,-- vergoedt;
in zaak AWB 10/4692 AWBZ,
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 25 augustus 2010 niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres voor zover die zien op het beroep gericht tegen het besluit van 25 augustus 2010 tot een bedrag van € 1.092,50 te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit IV ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, voorzitter, mrs. H.G. Schoots en C.F. de Lemos Benvindo, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2011.
de griffier de voorzitter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB