RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2183 ZORG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
Belastingdienst/Toeslagen,
verweerder,
gemachtigde drs. R.W. Kau.
Bij besluit van 24 december 2010 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de zorgtoeslag voor 2009 definitief vastgesteld op € 596 en het reeds teveel uitbetaalde voorschot van € 700 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 31 december 2010 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de definitieve berekening van het kindgebonden budget voor 2009 herzien en het kindgebonden budget voor 2009 vastgesteld op € 898. Verweerder heeft daarbij de ten onrechte verstrekte toekenning van € 424 teruggevorderd.
Bij besluit van 28 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2011. Eiseres is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank neemt de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
1.1. Eiseres heeft in het jaar 2009 zorgtoeslag als voorschot ontvangen. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de zorgtoeslag over het berekeningsjaar 2009 definitief vastgesteld op € 596. Het onverschuldigd betaalde voorschot van € 700 moet eiseres terugbetalen.
1.2. Aan eiseres is een voorschot kindgebonden budget over het berekeningsjaar 2009 verleend van € 1.322. Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft verweerder de tegemoetkoming kindgebonden budget over het berekeningsjaar 2009 definitief vastgesteld op € 1.322. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder de tegemoetkoming kindgebonden budget over het berekeningsjaar 2009 herzien en definitief vastgesteld op € 898. De ten onrechte verstrekte toekenning van € 424 is teruggevorderd.
1.3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten 1 en 2 kennelijk ongegrond verklaard.
1.4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte het toetsingsinkomen van haar ex-partner [ex-partner] ([ex-partner]) over 2009 heeft vastgesteld op € 21.587. Het inkomen van [ex-partner] over 2009 was lager dan € 21.587. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een jaaropgaaf 2009 van [ex-partner] met vermelding van een inkomen van € 10.132 overgelegd.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante regelgeving.
2.1. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
2.2. Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget is de hoogte van het kindgebonden budget afhankelijk van de draagkracht.
2.3. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Algemene wet inkomenafhankelijke regelingen (Awir) wordt onder inkomensgegeven verstaan inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Awir, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8 van de Awir, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Awir is toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
2.4. Op grond van artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt onder inkomensgegeven verstaan:
1º. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2º. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
3. Inhoudelijke beoordeling
3.1. Niet in geschil is dat verweerder bij de berekening van het toetsingsinkomen voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget over het berekeningsjaar 2009 rekening heeft gehouden met het inkomen van [ex-partner].
3.2. Verweerder heeft voor de bepaling van de financiële draagkracht van eiseres aansluiting gezocht bij de inkomensgegevens zoals opgenomen in de Basisregistratie inkomensgegevens (BRI). Blijkens de uitdraai van de BRI is het inkomensgegeven van [ex-partner] € 21.587, zijnde het laatst bepaalde verzamelinkomen.
3.3. In eerste instantie wordt het voorschot voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget berekend aan de hand van de gegevens die door eiseres zelf aan verweerder zijn verstrekt. Pas na afloop van het berekeningsjaar staan de gegevens vast die bepalen of en voor welk bedrag er recht bestaat op zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Op grond van artikel 17 van de Awir is eiseres zelf verplicht relevante wijzigingen door te geven, zoals een verhoging van het geschatte toetsingsinkomen. Verweerder is niet gehouden voorafgaand aan het verlenen van het voorschot de gegevens op juistheid te controleren.
3.4. Ter bepaling van de draagkracht, waarvan het recht op en de hoogte van de zorgtoeslag en het kindgebonden budget afhankelijk is, dient op grond van artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Awir, het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen, in aanmerking te worden genomen. Dit wordt bevestigd in de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling in artikel 8 van de Awir (Kamerstukken 2004-2005, 29 764, nr. 3, blz. 41), waarin, voor zover thans van belang, het volgende wordt vermeld:
“Het in de aanslag opgenomen verzamelinkomen is toetsingsinkomen zelfs al zou het niet overeenstemmen met het volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 te berekenen verzamelinkomen. De uitvoerende instantie en de bestuursrechter hoeven zich daardoor niet in te laten met de vraag of het verzamelinkomen wel op het juiste bedrag is vastgesteld.”
3.5. Gelet op het voorgaande was verweerder bij de bepaling van de draagkracht gehouden de aanslag inkomstenbelasting van [ex-partner] te volgen, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Als eiseres het niet eens is met de hoogte van het in de aanslag opgenomen verzamelinkomen, moet zij zich wenden tot de inspecteur voor de inkomstenbelasting, nu dit het bevoegde bestuursorgaan is om daarover te oordelen.
3.6. Verweerder heeft op grond van artikel 24, tweede en derde lid, van de Awir de onverschuldigd betaalde voorschotten zorgtoeslag 2009 van € 700 en op grond van artikel 20, eerste en derde lid, van de Awir de onverschuldigd betaalde toekenning kindgebonden budget 2009 van € 424 teruggevorderd.
3.7. In artikel 26 van de Awir is dwingendrechtelijk bepaald dat indien een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming dan wel een herziening van een tegemoetkoming leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. De Awir biedt verweerder geen ruimte om, eventueel gedeeltelijk, van terugvordering af te zien. Verweerder heeft de teveel betaalde zorgtoeslag en kindgebonden budget dan ook terecht teruggevorderd.
3.8. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, rechter, in aanwezigheid van mr. S.P.M. van Boheemen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB