ECLI:NL:RBAMS:2011:BV0823

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11-2519 KINDER
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning kinderopvangtoeslag en verklaring omtrent gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van kinderopvangtoeslag aan eiseres. Eiseres had een aanvraag voor kinderopvangtoeslag ingediend met terugwerkende kracht tot 5 juni 2007, maar de Belastingdienst Toeslagen herzag de toekenning van de toeslag en stelde dat eiseres pas recht had op kinderopvangtoeslag vanaf 1 augustus 2007. Dit was gebaseerd op het feit dat er een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de gastouder moest zijn voordat de opvang kon starten. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst zich niet op het standpunt kon stellen dat de opvang pas kon beginnen na de afgifte van de VOG, omdat het niet aan de Belastingdienst of eiseres was om te controleren of de gastouder over een geldige VOG beschikte. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Belastingdienst en verklaarde het beroep van eiseres gegrond. De rechtbank bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en dat de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,- dient te vergoeden. Eiseres had in beroep aangevoerd dat er sinds 3 juni 2007 opvang door een gastouder had plaatsgevonden en dat zij onjuist was voorgelicht door medewerkers van de Belastingtelefoon. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag terecht had herzien, maar dat eiseres recht had op de toeslag vanaf de datum waarop de VOG was afgegeven. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van de strikte toepassing van de wet af te wijken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2519 KINDER
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
en
Belastingdienst Toeslagen,
verweerder,
gemachtigde mr. D. Burghardt.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2009 (het primaire besluit) heeft verweerder de toekenning kinderopvangtoeslag over het jaar 2007 herzien.
Bij besluit van 29 april 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2011. Eiseres is niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Feiten en standpunten van partijen
1.1. Op 3 juli 2007 heeft eiseres een aanvraag kinderopvangtoeslag 2007 ingediend met terugwerkende kracht tot 5 juni 2007.
1.2. Bij besluit van 7 augustus 2007 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag 2007 verleend van € 4.717,-. Bij besluit van 19 maart 2009 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag 2007 vastgesteld op € 4.717,-.
1.3. Bij primair besluit van 6 mei 2009 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag 2007 herzien tot een bedrag van € 3.302,-. Eiseres dient € 1.415,- terug te betalen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4. Bij besluit van 30 mei 2009 heeft verweerder de kinderopvangtoeslag 2007 herzien naar nihil. Eiseres dient € 3.302,- terug te betalen.
1.5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat zonder verklaring omtrent het gedrag van de gastouder de kinderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau wettelijk gezien niet mag starten en dat daarom zonder deze verklaring geen sprake kan zijn van opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. De afgiftedatum van de verklaring omtrent het gedrag van de gastouder van eiseres is 7 augustus 2007, zodat eiseres slechts recht heeft op kinderopvangtoeslag vanaf die datum. Als tegemoetkoming heeft verweerder de kinderopvangtoeslag in laten gaan vanaf 1 augustus 2007. Uit de herziene berekening van 31 mei 2011 blijkt dat de kinderopvangtoeslag 2007 thans € 3.435,- bedraagt.
1.6. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat er sinds 3 juni 2007 opvang door een gastouder heeft plaatsgevonden. Op 2 juli 2007 heeft eiseres een contract gesloten met het gastouderbureau Mi Casa in Utrecht, waarmee is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, eerste lid, in samenhang met artikel 5 van de Wet kinderopvang. Het ontbreken van een verklaring omtrent het gedrag van de gastouder kan eiseres niet worden verweten. Eiseres is onjuist voorgelicht door medewerkers van de Belastingtelefoon.
2. Wettelijk kader
2.1. Het geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet kinderopvang (Wko) zoals die golden ten tijde in geding.
2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
2.3. Ingevolge artikel 56, tweede lid, van de Wko is artikel 52 van overeenkomstige toepassing op de houder van een gastouderbureau. Ingevolge het derde lid is op personen werkzaam bij een gastouderbureau en op gastouders artikel 50, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
2.4. Ingevolge artikel 50, tweede lid, van de Wko zijn personen werkzaam bij een kindercentrum in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Ingevolge het derde lid wordt de verklaring, bedoeld in het tweede lid, aan de houder overgelegd, voordat een persoon als bedoeld in het tweede lid zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overgelegd, niet ouder dan twee maanden.
2.5. Ingevolge artikel 52 van de Wko geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
2.6. Ingevolge artikel 1a van de Wko is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing op de Wko.
3. Beoordeling
3.1. De rechtbank stelt vast dat in geschil is of eiseres ook recht heeft op kinderopvangtoeslag 2007 over de periode van 3 juni 2007 tot en met 31 juli 2007.
3.2. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat eerst vanaf het moment dat de verklaring omtrent het gedrag van de gastouder is verstrekt wettelijk sprake is van gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
3.3. Evenals de rechtbank Zwolle in de uitspraak van 23 maart 2011, LJN BQ0350, is de rechtbank van oordeel dat het niet aan verweerder noch aan eiseres is om te controleren of de gastouder beschikt over een geldige verklaring omtrent het gedrag. Verweerder kan aan het ontbreken van een geldige verklaring dan ook geen consequenties verbinden.
3.4. Het bestreden besluit berust dan ook niet op een deugdelijke motivering en dient daarom te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep zal gegrond worden verklaard.
3.5. De rechtbank ziet, gelet op het standpunt van verweerder in het verweerschrift, aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
3.6. Verweerder heeft in het verweerschrift verwezen naar de overeenkomst voor bemiddeling tussen gastouderbureau Mi Casa en eiseres als vraagouder en daarbij terecht vastgesteld dat de overeenkomst tussen eiseres en het gastouderbureau op 2 juli 2007 is ondertekend, zodat in ieder geval vóór 2 juli 2007 geen sprake was van gastouderopvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
3.7. Verder heeft verweerder verwezen naar artikel 4 (“start van de overeenkomst”) van de overeenkomst die als volgt luidt:
“VO (vraagouder) verklaart zich akkoord dat registratie van de opvanguren pas officieel kan starten, wanneer er een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de gastouder in bezit is van Mi Casa GOB. VO erkent dat Mi Casa GOB geen enkele verantwoordelijkheid en/of aansprakelijkheid aanvaardt ten aanzien van hetgeen VO en de gastouder onderling rechtstreeks overeenkomen, zoals bijvoorbeeld – doch niet beperkt tot – op het gebied van de opvang c.q. verzorging van het kind/ de kinderen of een eerdere startdatum van de opvang.”
3.8. In de stukken bevindt zich een verklaring omtrent het gedrag van de gastouder van 15 maart 2007. Nog afgezien van het feit dat deze verklaring ziet op gastouderschap van de gastouder bij Stichting Kinderopvang Noord-Holland en niet bij Mi Casa en daarnaast niet is vastgesteld dat deze verklaring aan het gastouderbureau Mi Casa is overgelegd, was deze verklaring ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst tussen eiseres en het gastouderbureau ouder dan twee maanden en dus niet meer geldig.
3.9. Eiseres heeft vervolgens aan het gastouderbureau Mi Casa een verklaring omtrent het gedrag van de gastouder van 7 augustus 2007 overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op artikel 52 van de Wko, uit het bepaalde in artikel 4 van de overeenkomst volgt dat er tot aan 7 augustus 2007 geen sprake was van gastouderopvang die plaatsvond door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau. Artikel 4 van de overeenkomst sluit dit immers uitdrukkelijk uit. Dat er vanaf 3 juni 2007 volgens eiseres feitelijk gastouderopvang plaatsvond, waarvoor eiseres heeft betaald, maakt dat niet anders, nu in artikel 4 is opgenomen dat het gastouderbureau geen aansprakelijkheid en/of verantwoordelijkheid aanvaardt voor hetgeen tussen de vraagouder en de gastouder is overeengekomen.
3.10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres tot 7 augustus 2007 geen recht had op kinderopvangtoeslag. Verweerder was dan ook bevoegd om de kinderopvangtoeslag 2007 te herzien. Bij wijze van tegemoetkoming heeft verweerder alsnog een voorschot toegekend per eerste dag van de betrokken maand waarin de verklaring omtrent het gedrag was gedagtekend. De rechtbank ziet aanleiding in dit geval ook van deze datum uit te gaan.
3.11. Eiseres heeft voorts nog een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres hebben medewerkers van de Belastingtelefoon aangegeven dat een aanvraag met terugwerkende kracht mogelijk is, zonder daarbij te wijzen op aanvullende vereisten en dient dit ertoe te leiden dat de aanvraag alsnog volledig wordt gehonoreerd.
3.12. De mededeling dat toekenning van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht mogelijk is, is niet onjuist. Of daadwerkelijk recht bestaat op kinderopvangtoeslag hangt af van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie de uitspraak van 22 juli 2009, LJN: BJ3435) is een medewerker van de Belastingtelefoon niet bevoegd een bindende uitspraak te doen over het recht op toeslag, zodat eiseres reeds hierom – daargelaten dat wat er tijdens de telefoongesprekken met de medewerkers van de Belastingtelefoon is gezegd, niet meer is te achterhalen – aan de verstrekte informatie niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat zij aanspraak op kinderopvangtoeslag had vanaf 3 juni 2007. Overigens stelt de rechtbank vast dat het eiseres op grond van het bepaalde in artikel 4 van de overeenkomst duidelijk had moeten zijn dat het tijdig verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag van doorslaggevend belang is voor de aanspraak op kinderopvangtoeslag. Er is geen grond om van een strikte toepassing van de Awir af te wijken.
3.13. Eiseres stelt dat zij onevenredig nadelig wordt getroffen door een strikte toepassing van de Awir. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen bijzondere omstandigheden of dringende redenen heeft aangevoerd op grond waarvan van herziening had moeten worden afgezien, zodat voor verweerder geen aanleiding bestond van herziening af te zien.
3.14. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven.
3.15. Er bestaat geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres, omdat eiseres geen gebruik heeft gemaakt van professionele rechtsbijstand. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,- (zegge: eenenveertig euro) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Eggink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.E. Nicolai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 december 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB