RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/1054 WRO
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eisers 1-19]
allen wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde mr. H.J.M. van Schie,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Noord van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. M. Hop.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
Stadsdeel Amsterdam-Noord,
vergunninghouder,
gemachtigde P. Pouwels.
Bij besluit van 12 januari 2011 heeft verweerder met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan vergunninghouder een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend, door middel van een projectbesluit de geldende bestemmingsplannen buiten toepassing verklaard en verklaard dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld voor het oprichten van een crematorium aan de Buikslotermeerdijk 83 te Amsterdam (het bestreden besluit).
Eisers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2011. Verscheidene eisers, waaronder [eiser 10] zijn verschenen, bijgestaan door mr. H.J.M. van Schie. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1. De aanvraag om bouwvergunning is ingediend op 7 april 2010, dus voor de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ingevolge het overgangsrecht van de Wabo worden in deze uitspraak dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2. Bij het bestreden besluit is een bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een crematorium op de plek van bestaande beheerdersgebouwen in de entreezone van de Noorderbegraafplaats. Ook is de aanleg van een nieuwe ingang met een aantal parkeer-plaatsen en een verbreding van een watergang bij de Noorderbegraafplaats vergund. Het crematorium zal onderdeel gaan uitmaken van een groter bouwplan (opbaarcentrum, aula, condoleance-centrum, kantoorruimten) waar eerder separaat bouwvergunning voor is verleend. Het crematorium is in strijd met de in het bestemmingsplan “Partiële herziening van het noordelijk gedeelte van het Algemeen Uitbreidingsplan” (1958/59) genoemde bestemming ‘begraafplaatsen’. De aanleg van een extra entree met parkeerterrein is in strijd met de in het bestemmingsplan “Banne Buiksloot” (1968/69) genoemde bestemming ‘Parken, plantsoenen, gemeenschappelijke tuinen, bermen enz’. Op grond van artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft verweerder door middel van een projectbesluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, onder f, van de Wro, de beide bestemmingsplannen buiten toepassing verklaard.
3. Ter zitting hebben eisers hun beroepsgrond dat verweerder ten onrechte ter plaatse geen archeologisch onderzoek heeft verricht, ingetrokken.
4. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hen niet in de besluitvorming te betrekken.
5. Uit hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat al voor 2006 het voornemen bestond tot realisatie van een crematorium op de Noorderbegraafplaats. In eerste instantie is door verweerder een bouwvergunning verleend voor een crematorium op een andere plek op de begraafplaats dan waar het bouwplan nu is gesitueerd. De omwonenden zijn toen door middel van een klankbordgroep intensief betrokken geweest bij de besluitvorming die aan die vergunningverlening vooraf ging. Die eerder verleende bouwvergunning is in 2006 ingetrokken. Wel bleef, aldus verweerder, het principebesluit dat er een crematorium op de Noorderbegraafplaats zou komen, in stand. Bij de nu verleende bouwvergunning ging het volgens verweerder dan ook nog slechts om de uitwerking van het ontwerp van het crematorium en de locatie op die begraafplaats. De omwonenden zijn daar minder bij betrokken geweest. Na een inspraakdag is aan de omwonenden bij brief het uiteindelijke plan bekendgemaakt, aldus verweerder.
6. Dat eisers meer betrokken hadden willen worden bij de besluitvorming, leidend tot de onderhavige bouwvergunning, acht de rechtbank niet onbegrijpelijk. De rechtbank dient echter te toetsen of verweerder heeft voldaan aan de door de wet gewaarborgde inspraak van belanghebbenden. Daartoe stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat het bouwplan is gepubliceerd en zes weken ter inzage heeft gelegen. Eisers hebben hun zienswijze daartegen kunnen indienen. Verweerder is in een bijlage bij het bestreden besluit op de door eisers in de zienswijzen aangevoerde argumenten gemotiveerd ingegaan. De door eisers ervaren onvrede over de gang van zaken leidt dan ook niet tot het juridische oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
7. Eisers hebben verder aangevoerd dat de keuze voor een crematorium op deze locatie in de directe nabijheid van woningen niet passend is. Op korte afstand van de begraafplaats, aan de andere zijde van de ringweg, ligt een gebied dat bij uitstek geschikt is voor de vestiging van een crematorium. Verweerder had dit nader moeten onderzoeken.
8. Verweerder heeft aangevoerd dat hij in 2006 een quick scan heeft uitgevoerd naar geschikte locaties voor het realiseren van een crematorium in Amsterdam Noord. De door eisers genoemde alternatieve locatie is in erfpacht aan derden uitgegeven en onteigening is niet reëel. Verweerder heeft gekozen voor de locatie op de Noorderbegraafplaats, omdat de functies begraven en cremeren daar goed gecombineerd kunnen worden. Verweerder acht deze combinatie van evident belang, omdat dit een efficiënte bedrijfsvoering ten goede komt. Zowel de hoeveelheid personeel als de daarvoor benodigde bedrijfsruimte kan worden beperkt vanwege de concentratie op één locatie. Ook de autobewegingen worden beperkt door de keus voor één locatie. Verweerder ziet geen alternatieve locatie voor deze combinatie van functies. De door eisers genoemde mogelijkheid van technisch cremeren, waarbij op de ene locatie afscheid wordt genomen en vervolgens buiten de aanwezigheid van nabestaanden, op een andere locatie de crematie plaatsvindt, is daarmee niet vergelijkbaar.
9. De rechtbank concludeert dat de keuze van verweerder voor de locatie op de Noorderbegraafplaats niet alleen de resultante is van de wens een crematorium op te richten, maar ook van de hierboven weergegeven wens te komen tot concentratie op één locatie. De rechtbank heeft van eisers geen stukken ontvangen waaruit blijkt van een alternatieve locatie die eveneens voldoet aan de beoogde doelstellingen. Dat eisers er om hun moverende redenen voor hebben gekozen niet zelf een locatieonderzoek te laten verrichten, brengt mee dat hun stelling dat een dergelijke alternatieve locatie bestaat, niet voldoende concreet is onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet voldoende onderzoek naar een geschikte locatie heeft gedaan.
10. Eisers hebben nog aangevoerd dat de locatiekeuze in strijd is met het gemeentelijke groenbeleid van het structuurplan Amsterdam open stad 1996. Daarin is aan de bescherming van de Hoofdgroenstructuur groot gewicht toegekend. Afwijking is slechts toegestaan nadat het advies is ingewonnen van de onafhankelijke Technische Adviescommissie Hoofd-groenstructuur (TAC). Ondanks dat de TAC negatief heeft geadviseerd, is verweerder van het groenbeleid afgeweken.
11. Verweerder heeft verwezen naar het groenbeleid, verwoord in het Groenplan ‘Groen op de kaart’, vastgesteld op 14 september 2005, waarin is aangegeven dat de Noorder-begraafplaats onder de Hoofdgroenstructuur valt. In de gebieden die daar onder vallen mogen alleen ingrepen plaatsvinden die ten goede komen aan de natuur of aan de op groen gerichte recreatie. Plannen die ingrijpen op de Hoofdgroenstructuur moeten worden voorgelegd aan de centrale stad. De TAC heeft in zijn advies van maart 2010 dan ook verwezen naar een nog door de verantwoordelijke wethouder te nemen besluit.
Het college van burgemeester en wethouders en vervolgens de gemeenteraad hebben op
1 juli 2010, respectievelijk 29 september 2010 besloten om af te wijken van het geldende structuurplan ten behoeve van de bouw van een crematorium op de Noorderbegraafplaats en daarmee in te stemmen met het bouwvoornemen en tegemoet te komen aan de behoefte van bewoners om na overlijden in Amsterdam-Noord gecremeerd te worden. Aan deze afwijking van het structuurplan heeft de gemeenteraad drie voorwaarden verbonden, namelijk, (i) dat de afwijking uitsluitend is toegestaan voor de bouw van het crematorium met de voorgestelde minimale omvang van het voorliggende projectbesluit, (ii) dat er binnen drie jaar met de bouw van het crematorium moet zijn gestart en (iii) dat er binnen het stadsdeel een ruime compensatie van de Hoofdgroenstructuur plaats dient te vinden. Verweerder heeft onbetwist betoogd dat aan alle drie de voorwaarden kan worden voldaan.
Verweerder heeft vervolgens na de vergunningverlening nieuw beleid vastgesteld, waarin is opgenomen dat inbreuk op de Hoofdgroenstructuur alleen mogelijk is in geval van een kleinschalig crematorium dat kostendekkend is. Dit nieuwe beleid heeft evenwel geen gevolgen voor het voorliggende bouwplan, aldus verweerder.
12. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit het beleid als vastgesteld in het groenplan ‘Groen op de kaart’ van toepassing was. Ten aanzien van de afwijking door verweerder van dit beleid komt de rechtbank een terughoudende toets toe. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder, gelet op de vervolgens door burgemeester en wethouders en de raad genomen besluiten, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom wordt afgeweken van het groenbeleid. Daarbij is van belang dat eisers tegen het afwijken van het groenbeleid in dit specifieke geval, geen inhoudelijke argumenten hebben aangevoerd en voorts niet hebben betwist dat aan de drie door de gemeenteraad gestelde voorwaarden is voldaan. De argumenten van eisers tegen het bouwen van een crematorium in de Hoofdgroenstructuur kunnen dan ook niet leiden tot een gegrond beroep.
13. Eisers hebben aangevoerd dat de exploitatie van het crematorium gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de woonomgeving. Weliswaar is met de modernste filters in de crematoriumovens een groot deel van de vervuilende stoffen tegen te houden, maar in de praktijk worden voorschriften niet altijd nagekomen en zijn calamiteiten niet uit te sluiten.
14. Verweerder heeft aangegeven dat uit onderzoek van M+P van 18 februari 2010 blijkt dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen van het Activiteitenbesluit. Het crematorium zal worden uitgevoerd met de meest optimale technische voorzieningen. Het stadsdeel zal ook een langlopend onderhoudscontract afsluiten.
15. De rechtbank stelt vast dat eisers de resultaten van het onderzoek van M+P niet betwisten, maar zich zorgen maken over mogelijke incidenten en de handhaving van de voorschriften. Deze vrees is op zich onvoldoende voor de conclusie dat het crematorium niet voldoet of zal voldoen aan de eisen en voorschriften terzake van luchtkwaliteit en dat dit om die reden niet kon worden vergund. Wel zal verweerder vervolgens ook moeten toezien op de naleving van de voorschriften. Ter zitting heeft de vergunninghouder uitdrukkelijk toegezegd dat zodra de ovens in werking zijn, metingen van de uitstoot zullen plaatsvinden, waarvan een logboek zal worden bijgehouden. De resultaten van de metingen zullen ook op de website van het stadsdeel worden vermeld. Verder zullen er jaarlijks controles plaatsvinden en zullen op de ovens signaleringssystemen worden geplaatst die in geval van een storing onmiddellijk in werking zullen treden.
Nu bovendien de Dienst Milieu en Bouwtoezicht van de gemeente handhavend kan optreden in het geval de voorschriften niet worden nageleefd, ziet de rechtbank in de vrees van de omwonenden onvoldoende aanknopingspunten om te verwachten dat er geen toezicht op de naleving zal plaatsvinden en dat een gevaar voor de volksgezondheid reeds nu zodanig voorzienbaar is dat dit aan vergunningverlening in de weg had moeten staan. Deze grond faalt derhalve.
16. Eisers hebben ook nog aangevoerd dat niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Volgens de Wet op de lijkbezorging moeten er minimaal 40 extra parkeerplaatsen zijn per crematie, naast de bestaande parkeerplaatsen die gebruikt worden voor de begraafplaats, aldus eisers. Parkeren op de dijk brengt veiligheidsrisico’s met zich, aldus eisers.
17. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van de normen genoemd in de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV 2004) van CROW. Daaruit blijkt dat per uitvaart rekening dient te worden gehouden met minimaal 15 parkeerplaatsen en maximaal 30 parkeerplaatsen. Er wordt voorzien in 50 parkeerplaatsen ten behoeve van een uitvaart en 7 parkeerplaatsen ten behoeve van het opbaarcentrum. In totaal wordt dus ruim voldaan aan de parkeernorm.
18. De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben betwist dat aan de normering van de ASVV 2004 van CROW wordt voldaan. De vergunninghouder heeft ter zitting uitdrukkelijk bevestigd dat er niet twee uitvaarten tegelijkertijd zullen plaatsvinden. Uitzonderingen hierop zijn niet mogelijk, aldus de vergunninghouder, omdat er beperkt personeel en één aula aanwezig is. Mocht er sprake zijn van een toenemende vraag naar uitvaarten, dan zal worden uitgeweken naar de zaterdag. Indien er incidenteel sprake is van veel belangstelling voor een uitvaart, dan moet net als nu reeds het geval is, voor het parkeren naar de dijk worden uitgeweken. De rechtbank overweegt, gelet op hetgeen door vergunninghouder uitdrukkelijk is gesteld, dat uitvaarten net als thans het geval is, niet gelijktijdig zullen plaatsvinden, terwijl het aantal parkeerplaatsen wordt uitgebreid. Er is daarmee sprake van een verbeterde situatie ten opzichte van de huidige, hetgeen door eisers ook wordt erkend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze beroepsgrond van eisers faalt.
19. Eisers hebben voorts aangevoerd dat ernstig getwijfeld moet worden aan de rentabiliteit van het crematorium en verwijzen daartoe naar het rapport van Responsum, onderzoek- en adviesbureau, van 28 oktober 2010. Responsum is in zijn onderzoek uitgegaan van een commerciële exploitatie van het crematorium en heeft in dat licht de begroting van het stadsdeel beoordeeld. Daarbij is geconcludeerd dat als de kosten van de verbouw / nieuwbouw van de aula en het crematorium volledig opgebracht moeten worden uit het aantal crematies, er naar schatting een aantal van 550 tot 600 crematies per jaar nodig zijn. Dit aantal zal niet worden gerealiseerd. Verweerder zou dan ook ten onrechte zijn uitgegaan van een minimum vereist aantal van 200-225 crematies per jaar.
20. De rechtbank merkt allereerst het volgende op. Zoals onder rechtsoverweging 11 is overwogen, bevat het nieuwe groenbeleid van verweerder de voorwaarde dat sprake is van kostendekkendheid. Dit vereiste uit dat nieuwe beleid is in voorliggend geval niet relevant, nu dit beleid dateert van na het bestreden besluit. Voor zover eisers met hun verwijzing naar het rapport van Responsum dan ook hebben willen aanvoeren dat het hier aan de orde zijnde crematorium niet voldoet aan het vereiste van kostendekkendheid, faalt dit om die reden.
Dit laat onverlet dat de financiële uitvoerbaarheid van het bouwplan in relatie tot de behoefte aan de komst van een crematorium in Amsterdam Noord, ook in het kader van de goede ruimtelijke onderbouwing van het projectbesluit aan de orde komt. In het kader van de daar te maken belangenafweging heeft verweerder deze aspecten meegewogen. Het nemen van een projectbesluit om strijdigheid met een bestemmingsplan op te heffen is een bevoegdheid van verweerder, zodat de rechtbank dat besluit terughoudend moet toetsen. Dat laat evenwel onverlet dat die besluitvorming zorgvuldig dient plaats te vinden en afdoende deugdelijk en kenbaar moet zijn gemotiveerd.
21. Voor zover het de beschikbaarheid van de middelen voor het realiseren van het crematorium betreft, stelt de rechtbank vast dat onbetwist door verweerder is gesteld dat het stadsdeel Amsterdam-Noord daarvoor het benodigde krediet heeft gereserveerd, zodat de financiële middelen voor de oprichting van het crematorium zelf zijn zeker gesteld.
22. Verweerder heeft, gelet op de ruimtelijke onderbouwing en hetgeen hij overigens in zijn besluitvorming heeft aangevoerd, bij zijn beoordeling of een projectbesluit moet worden genomen, ook betrokken de vraag of voldoende behoefte bestaat aan het crematorium, opdat de exploitatie daarvan rendabel is. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een onderzoek van de Dienst Onderzoek en Statistiek van de gemeente Amsterdam (O&S) uit 2006. Op verzoek van verweerder heeft O&S in maart 2011 laten weten dat de conclusies uit het rapport uit 2006 nog steeds juist zijn. O&S heeft geconcludeerd dat, uitgaande van een beoogde gebruiksduur van veertig jaar van het crematorium, een minimum aantal crematies van 200 per jaar nodig is om het crematorium rendabel te maken. Uit de gegevens van O&S komt naar voren dat er over de komende veertig jaar gemiddeld 234 crematies worden verwacht. Ter zitting is door verweerder en vergunninghouder nader toegelicht dat bij de financiële uitvoerbaarheid is gekeken naar het geheel van kosten en opbrengsten en dat er geen sprake is van commerciële exploitatie maar van een exploitatie van overheidswege. De rechtbank overweegt met verweerder dat O&S en Responsum van verschillende uitgangspunten zijn uitgegaan. Verweerder bekijkt de financiële haalbaarheid in een veel breder kader dan Responsum heeft gedaan. De bevindingen van Responsum betreffen een evaluatie van de exploitatiebegroting van het op te richten crematorium en zijn dan ook niet gebaseerd op alle voor het onderzoek relevante gegevens. Dat het onderzoek van Responsum tot een andere conclusie leidt, kan reeds daarom niet als een weerlegging van de conclusie van het onderzoek van O&S worden gezien.
23. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van het rapport van Responsum, laat evenwel onverlet dat eisers ook hebben aangevoerd dat de door O&S zelf gehanteerde cijfers en berekeningen zijn gebaseerd op ondeugdelijk onderzoek en inhoudelijk niet correct zijn. De behoefte aan een crematorium in Amsterdam Noord zou veel lager zijn, waardoor het aantal crematies lager uitvalt dan het door verweerder zelf als ondergrens gehanteerde aantal. Daarmee zou het crematorium ook niet rendabel kunnen worden geëxploiteerd.
24. De rechtbank stelt met eisers vast dat O&S geen concrete en kenbare onderbouwing heeft gegeven van het gestelde minimale aantal van 200 crematies per jaar om de exploitatie rendabel te maken. Overigens heeft de vergunninghouder ter zitting gesproken over een minimum van 225 per jaar. O&S heeft de behoefte aan een crematorium in 2006 onderzocht door middel van een telefonische enquête. In het rapport is vermeld dat geen niet-westerse allochtonen hebben deelgenomen. Zowel verweerder als eisers hanteren als uitgangspunt dat de niet-westerse allochtonen vanwege, onder meer, religieuze overwegingen vrijwel niet kiezen voor crematie. De rechtbank is met eisers van oordeel dat dit ertoe leidt dat deze telefonische enquête geen geschikt middel was om tot een representatief beeld van de wensen van de gehele bevolking van Amsterdam Noord te komen en dat verweerders conclusies op basis van het O&S rapport, op dit onderdeel niet afdoende draagkrachtig zijn.
Echter, ook indien van dit onderzoek wordt uitgegaan, heeft verweerder zich voor zijn conclusies niet kunnen en mogen baseren op de bevindingen van O&S, om de navolgende redenen. Verweerder gaat, in navolging van O&S uit van 900 sterfgevallen per jaar in Amsterdam Noord, welk aantal geleidelijk zal dalen tot 750 sterfgevallen en na 2028 weer zal stijgen. Uit de laatste door O&S aangeleverde gegevens in 2011 blijkt dat de groep van niet-westerse allochtonen 36% uitmaakt van de bevolking in Amsterdam Noord. O&S heeft evenwel nagelaten om aan te geven hoeveel van de circa 900 sterfgevallen per jaar niet-westerse allochtonen betreffen, zodat niet duidelijk wordt hoe groot de groep is die resteert die eventueel voor een crematie zal kiezen. In ieder geval is duidelijk dat die potentiële groep kleiner is dan 900. Indien er van wordt uitgegaan dat precies 36% van de sterfgevallen niet-westerse allochtonen betreffen - die niet kiezen voor crematie - dan resteert een potentiële doelgroep van in totaal 576 sterfgevallen per jaar, welk aantal in de komende jaren tot 2028 verder zal dalen. Volgens het O&S rapport waar verweerder zich op baseert, wordt, gelet op de uitkomsten van de enquête, in 51% van de sterfgevallen voor crematie gekozen. In het onderhavige geval dus bij 294 sterfgevallen per jaar, zijnde 51% van 576. Volgens het rapport, op pagina 19, heeft 60% van de mensen die voor crematie zou kiezen aangegeven dat zij voor een crematorium in Amsterdam Noord zouden kiezen, als dat er zou zijn. Dit leidt ertoe dat er op basis van de bevindingen van O&S in het crematorium in Amsterdam Noord 176 crematies per jaar kunnen plaatsvinden, welk aantal zal dalen tot 2028. Gelet hierop is het niet begrijpelijk dat verweerder constateert dat er voldoende behoefte aan de komst van een crematorium bestaat. Hij heeft immers een relatie gelegd tussen de behoefte en het rendabel exploiteren op basis van de uitkomsten van O&S, terwijl daar uit volgt dat het minimum van 200-225 crematies per jaar in ieder geval tot 2028, niet wordt gehaald.
25. De rechtbank is dan ook met eisers van oordeel dat er onvoldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan en dat verweerder onvoldoende draagkrachtig en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom hij is uitgegaan van een voldoende behoefte aan de komst van een crematorium, in relatie tot een rendabele exploitatie. Nu verweerder de behoefte en de rendabele exploitatie als mee te wegen elementen bij het projectbesluit heeft betrokken, moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden.
De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook vernietigen wegens strijd met de artikelen
3:2 en 3:46 van de Awb.
26. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten nu zij verweerder de ruimte wil laten om nader onderzoek te (doen) verrichten naar het aantal te verwachten crematies per jaar. Ook zal verweerder tot een nieuwe beoordeling dienen te komen van de vraag of tot het projectbesluit in de huidige vorm moet worden beslist. De rechtbank zal verweerder opdragen om met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen.
27. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van eisers. De kosten van eisers worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair begroot op een bedrag van € 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting x wegingsfactor 1 x € 437). Voor vergoeding van de kosten voor het rapport van Responsum ziet de rechtbank geen aanleiding, nu de gegrondverklaring van het beroep niet mede op dit rapport is gebaseerd. Tevens dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 152 te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op met inachtneming van deze uitspraak binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874, te betalen aan eisers;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 152 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.E. Nicolai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2011.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ‘s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB