RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/2501 GEMWT
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de vennootschap onder firma [wassalon] V.O.F.,
gevestigd te [plaats],
eiseres,
gemachtigde mr. J. Stam,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
gemachtigden mr. H. Nota en [milieuhandhaver].
Bij besluit van 24 september 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder zonder voorafgaande last, bestuursdwang toegepast, inhoudende het afsluiten van de watertoevoer naar de wasmachines in de wassalon.
Bij besluit van 3 maart 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2011. Namens eiseres zijn verschenen [persoon 1] en [persoon 2], bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Met partijen is overeengekomen dat zij zouden trachten na het sluiten van het onderzoek alsnog tot een vergelijk te komen, uitmondende in een intrekking van het beroep. Deze intrekking is niet gekomen.
1. Op grond van artikel 5:31, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) – voor zover hier van belang – kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang wordt toegepast zonder voorafgaande last.
Op grond van het tweede lid kan terstond bestuursdwang worden toegepast indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
2.1. Verweerder heeft op 23 september 2010, rond 10.00 uur, vastgesteld dat in het pand [adres], waar eiseres gevestigd is, sprake was van een overtreding van artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Dit artikel bepaalt, voor zover van belang, dat het verboden is om te lozen op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater niet zijnde een vuilwaterriool.
2.2. Op 24 september 2010, rond 14.00 uur, heeft verweerder geconstateerd dat de overtreding zich nog steeds voordeed en heeft verweerder zonder voorafgaande last bestuursdwang toegepast omdat verweerder van oordeel was dat sprake was van een spoedeisend geval. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de overtreding een dermate slechte situatie veroorzaakte voor het milieu, dat het noodzakelijk was om de overtreding zo snel mogelijk te beëindigen.
3.1. De rechtbank stelt, evenals de bezwarencommissie in haar advies van 15 november 2010, vast dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake was van een overtreding van het Activiteitenbesluit en dat verweerder bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen. Partijen zijn evenwel nog altijd verdeeld over de vraag of er sprake was van een zodanige spoedeisendheid dat een begunstigingstermijn achterwege kon blijven.
3.2. De rechtbank is, evenals de bezwarencommissie, van oordeel dat verweerder de bij het besluit tot handhaving zonder voorafgaande last gemaakte belangenafweging, gezien de belangen van eiseres, goed dient te motiveren en te documenteren. Deze motivering en documentatie heeft verweerder niet aan de bezwarencommissie verstrekt.
4.1. In het bestreden besluit heeft verweerder ten aanzien van de ernst van de overtreding verwezen naar de in het dossier aanwezige documentatie en overwogen dat de situatie tevens in strijd was met artikel 13 van de Wet Bodembescherming. Om (verdere) milieuschade te voorkomen was snel ingrijpen noodzakelijk en dient aan het belang bij handhaving overwegende betekenis te worden toegekend, aldus verweerder.
4.2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de ernst van de overtreding en de noodzaak tot onmiddellijk optreden onvoldoende heeft aangetoond. Daarnaast voelde zij zich overvallen door het plotselinge optreden van verweerder, waarbij bovendien veel handhavers aanwezig waren. Verweerder heeft de belangen van eiseres niet kenbaar afgewogen tegen het algemeen belang tot handhaving. Ook is niet aangegeven waartoe de bewijsmiddelen dienen waarover verweerder stelt te beschikken. Ten slotte voert eiseres aan dat het argument dat de overtreding ook kan worden gekwalificeerd als een andere overtreding geen nadere motivering is van de stelling dat onmiddellijk optreden noodzakelijk was.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit nog altijd onvoldoende heeft gemotiveerd welke belangenafweging is gemaakt bij het besluit om bestuursdwang toe te passen zonder voorafgaande last. Bij de vraag of een begunstigingstermijn moet worden gegeven is immers niet enkel de ernst van de overtreding van belang, maar kunnen ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de vraag of de illegale situatie eenvoudig en spoedig door de overtreders zelf kan worden beëindigd, of de overtreders daar al dan niet toe bereid zijn, of zij al langer van de illegale situatie op de hoogte waren en/of zij al eerder waren verzocht om de overtreding te beëindigen. Nu een dergelijke belangenafweging waarbij de relevante omstandigheden van het geval kenbaar zijn betrokken ontbreekt, is het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd. Reeds daarom is het besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb en komt het voor vernietiging in aanmerking.
6. Uit het oogpunt van finale geschillenbeslechting overweegt de rechtbank het volgende.
7.1. In beroep heeft verweerder de geregistreerde contactmomenten uit het zogenaamde SVIS-systeem alsnog overgelegd alsmede – op verzoek van de rechtbank – het proces-verbaal van bevindingen van de milieu-inspecteur.
7.2. De uitdraai van het SVIS vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“23-09-2010
Er wordt een rookproef uitgevoerd in de standleiding van de wassalon, bij de voordeur komt rook uit dit betekent dat de standleiding ergens lek is. (…)
Het gebrek is waargenomen door de heer [persoon 3], de heer [persoon 4], huurders van nrs. [nrs], werklieden van de firma [firma], de heer [persoon 5] en [milieuhandhaver]. Laatst genoemde personen zijn werkzaam voor de gemeente Amsterdam.
24-09-2010
Dhr. [milieuhandhaver] geeft opdracht tot het verzegelen van de afvoer wasmachines”
7.3. Het proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2010 vermeldt – voor zover van belang – het volgende:
“Ondergetekende [milieuhandhaver], Milieu handhaver van de afdeling Gebruik, Bouw en Milieu, Stadsdeel West te Amsterdam, verklaart dat hij: Op donderdag 23 september 2010 omstreeks 10:00 uur, ter plaatse van het perceel [adres] te [plaats], heeft geconstateerd dat (…) de rioolleiding lek is. (…)
Na intern overleg en overleg met het OM heb ik betrokkenen verzocht de bedrijfsactiviteiten per direct te staken. (…)
De volgende dag, op 24 september 2010, is de wasserette nog steeds in gebruik. Snel ingrijpen is noodzakelijk; er is met spoed bestuursdwang toegepast en naderhand op schrift gesteld. Ter plekke en rond 14:00 uur is de situatie uitgelegd aan de ondernemer en vermeld dat de werkzaamheden gestaakt moeten worden, waarbij de ondernemer de tijd is gegund om de wasmachines uit te laten draaien.
De situatie was zeer grimmig en hierbij is de politie ook ingeschakeld. Omstreeks 16.00 uur is de kraan verzegeld.”
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee nog altijd onvoldoende heeft gedocumenteerd en gemotiveerd hoe hij tot het besluit is gekomen dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk was. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het standpunt dat het toepassen van bestuursdwang zonder voorafgaande last noodzakelijk was vanwege de ernst van de overtreding, niet zonder meer te rijmen is met de omstandigheid dat de overtreding een dag eerder al was geconstateerd. Indien onmiddellijk ingrijpen enkel wegens de ernst van de overtreding noodzakelijk was, had verweerder immers op dat moment tot bestuursdwang kunnen overgaan, temeer nu in het proces-verbaal van bevindingen is vermeld dat betrokkenen op dat moment verzocht waren om de activiteiten per direct te staken. Bovendien blijkt uit de weergave in dat proces-verbaal niet wie onder deze betrokkenen moeten worden verstaan en wat hen precies is verzocht. In het verslag van de hoorzitting is vermeld dat de heer [milieuhandhaver] op 23 september 2010 aan de beheerder heeft doorgegeven dat er onmiddellijk iets moest gebeuren, maar niet dat dit op dat moment ook aan de eigenaren van de wassalon is gemeld. Ook uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat met de eigenaren van de wassalon is gesproken en dat zij hadden toegezegd om het probleem zo spoedig mogelijk te verhelpen, zoals de heer [milieuhandhaver] ter zitting heeft verklaard. De heer [milieuhandhaver] heeft ter zitting ook erkend dat hij op 23 september 2010 geen exacte uiterste termijn van beëindiging van de activiteiten heeft genoemd. Uit het verhandelde ter zitting is verder gebleken dat er – in ieder geval tot 23 september 2010 – over het voorgenomen onderzoek naar aanleiding van de stankoverlast van de zijde van verweerder weliswaar contact zou zijn geweest met de eigenaar/beheerder van het pand maar in ieder geval niet rechtstreeks met de eigenaren of medewerkers van de wassalon als gebruiker van het pand.
Het voorgaande brengt met zich dat het besluit om geen begunstigingstermijn te verlenen niet zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Uit de beschikbare informatie blijkt verder dat dit zorgvuldigheidsgebrek niet alsnog door verweerder kan worden hersteld.
9. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Nu het zorgvuldigheidsgebrek niet kan worden hersteld ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb het primaire besluit van 24 september 2010 te herroepen. Gelet op het feit dat de schade die eiseres als gevolg van het herroepen besluit heeft geleden nog niet kan worden vastgesteld zal de rechtbank bepalen dat op grond van het tweede lid van artikel 8:73 van de Awb het onderzoek onder een nieuw registratienummer wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van eiseres om schadevergoeding.
10. De rechtbank zal verweerder voorts opdragen het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank zal verweerder tevens veroordelen in de kosten die eiseres voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,-).
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 24 september 2010;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het onderzoek wordt heropend onder een nieuw registratienummer ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevraagde schadevergoeding;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 152,-- (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van
€ 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB