ECLI:NL:RBAMS:2011:BU9797

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HA RK 2011.74
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van de politierechter in een strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2011 uitspraak gedaan over een mondeling verzoek tot wraking van de politierechter, gedaan door de raadsvrouw van de verzoeker. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van de afwijzing door de politierechter om getuigen te horen in een strafzaak waarin de verzoeker werd beschuldigd van een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. De verzoeker stelde dat de getuigenverklaringen cruciaal waren voor zijn verdediging en dat de afwijzing van het verzoek om deze getuigen te horen, blijk gaf van een onjuiste waardering van het bewijs door de rechter.

De rechtbank overwoog dat het gesloten systeem van rechtsmiddelen geen ruimte biedt voor een beoordeling van de juistheid van een door de rechter genomen beslissing, en dat grond voor wraking alleen bestaat als er sprake is van vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter en dat de door de rechter gegeven motivering voor de afwijzing van het verzoek om getuigen te horen, niet getuigde van vooringenomenheid. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de zaak met parketnummer 13/082951-10 voortgezet zou worden in de stand waarin de procedure zich bevond ten tijde van indiening van het verzoek.

De beslissing van de rechtbank is genomen na een zorgvuldige afweging van de aangevoerde gronden van verzoeker en de relevante juridische kaders. De rechtbank benadrukte dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn en dat de persoonlijke overtuiging van de verzoeker niet doorslaggevend is. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet in zijn recht is benadeeld en dat de rechter zijn taak op een onpartijdige wijze heeft uitgevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beschikking op het ter zitting van 8 maart 2011 mondeling gedane en onder rekestnummer HA RK 2011.74 ingeschreven verzoek van:
[ ],
verblijvende te [ ],
verzoeker,
raadsvrouw mr. T.E. Korff, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. [ ], rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
Ter zitting van 8 maart 2011 heeft de raadsvrouw namens verzoeker een verzoek tot wraking gedaan. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 6 april 2011 waar de rechtbank de raadsvrouw van verzoeker, de rechter en de officier van justitie heeft gehoord.
De raadsvrouw heeft het verzoek nader toegelicht aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen.
De rechter heeft het verzoek bestreden.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
De uitspraak is bepaald op 14 april 2011.
1. Feiten
a) Verzoeker is gedagvaard ter verschijnen voor de zitting van de politierechter van 8 maart 2011. Aan hem wordt verweten artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 te hebben overtreden.
b) Bij brief van 25 februari 2011 heeft de raadsvrouw de officier van justitie verzocht 2 getuigen op te roepen voor de zitting van 8 maart 2011.
c) Bij brief van 28 februari 2011 heeft de officier van justitie de raadsvrouw van verzoeker medegedeeld niet aan het verzoek te voldoen.
d) Ter zitting van 8 maart 2011 heeft de raadsvrouwe het verzoek gedaan de behandeling aan te houden teneinde de verdediging in de gelegenheid te stellen de getuigen te horen. Als beslissing van de rechter staat daaromtrent in het proces-verbaal van de zitting vermeld: ”De Politierechter deelt mede dat het verzoek tot aanhouding van de zaak teneinde de verzochte getuigen te horen, wordt afgewezen. De getuigen zijn, zoals de raadsvrouw terecht heeft opgemerkt, op tijd verzocht en derhalve is van toepassing het criterium van het verdedigingsbelang. Naar het oordeel van de politierechter wordt de verdediging niet in zijn belangen geschaad als de getuigen niet worden gehoord. Over de situatie voorafgaande aan het ongeval hebben alle vier getuigen gelijkluidende verklaringen afgelegd en over hetgeen verdachte gehoord dan wel gemerkt moet hebben, hebben zij enkel vermoedens geuit. De politierechter acht het nader horen van deze getuigen niet in het belang voor enige in deze zaak te nemen beslissing.”
e) Hierop heeft de raadsvrouw medegedeeld dat zij zich genoodzaakt voelde de politierechter te wraken.
2. Het verzoek en de gronden daarvan
2.1 Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat de getuigenverklaringen kunnen dienen ter onderbouwing van twee door verzoeker te voeren verweren, te weten het verweer dat de aanrijding mogelijk niet is veroorzaakt door verzoeker maar door de bestuurder van de derde auto (één van de verzochte getuigen) en het verweer dat verzoeker nimmer heeft geweten dat de botsing heeft plaatsgevonden. Verzoeker verwijst naar de door zijn raadsvrouw overgelegde pleitaantekeningen als aangehecht aan het proces-verbaal van de zitting van 8 maart 2011, waarin dit nader wordt onderbouwd.
2.2 Door de afwijzing van het verzoek om de getuigen te horen met de motivering dat zij niets toe te voegen hebben aan hun eerder afgelegde verklaringen, wordt vooruitgelopen op hetgeen mogelijk door de getuigen verklaard zou kunnen worden. Hieruit kan worden afgeleid dat de rechter mogelijk op voorhand haar gedachten had bepaald over een voor de bewezenverklaring wezenlijke vraag, namelijk de vraag door wie het verkeersongeval is veroorzaakt. Klaagster verwijst naar een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 25 november 2002 en een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 maart 2011 (LJN: BP8604).
2.3 Ten aanzien van het tweede verweer zijn de getuigen door de politie nader telefonisch gehoord over objectieve omstandigheden die kunnen duiden op wetenschap van verzoeker van de botsing. Die verklaringen zijn op bepaalde punten tegenstrijdig. De verdediging wenst de getuigen met deze tegenstrijdigheden te confronteren. Door de afwijzing van het verzoek om de getuigen te horen met de motivering dat de getuigen enkel vermoedens hebben geuit over hetgeen zij gehoord dan wel gemerkt hebben, heeft de rechter blijk gegeven van een onjuiste waardering van het bewijs. De gegeven motivering kan bezwaarlijk anders worden opgevat dan dat door de rechter is vooruitgelopen op haar waardering van de verklaringen, mede in relatie tot eventueel nog af te leggen verklaringen. Verzoeker verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 februari 2008 (LJN: BC5095).
2.4 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de rechter met de gewraakte motivering hem de kans op een eerlijk proces heeft ontnomen. Het recht van de verdediging om getuigen te ondervagen is een fundamenteel recht in het belang van de waarheidsvinding. Gelet op de geldende jurisprudentie voor de toetsing van een verzoek tot het horen van een getuige, is de gewraakte motivering onbegrijpelijk en wekt deze de vrees voor vooringenomenheid. Verzoeker verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 oktober 2010.
3. De gronden van de beslissing
3.1 Op grond van het bepaalde in artikel 514 van het Wetboek van Strafvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2 Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
3.3 De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een specifieke rechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van een specifieke rechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij deze rechter ontbreekt.
3.4 De rechtbank is van oordeel dat aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden geen aanwijzing is te ontlenen dat de rechter - subjectief - partijdig was. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat het geval zijn indien de rechter blijk geeft van een voor de zaak mogelijk relevante opvatting die niet door bestudering van de voor de beslissing op het verzoek om getuigen te horen relevante stukken is ontstaan dan wel op grond van factoren van persoonlijke aard. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Ook overigens is voor zodanig oordeel geen aanknopingspunt gevonden. Ten overvoede wordt opgemerkt dat de hiervoor onder 2.2 weergegeven grondslag van het verzoek berust op een onjuiste lezing van hetgeen de rechter, zoals hiervoor onder 1.d) is weergegeven, heeft gezegd.
3.5 Het gesloten systeem van rechtsmiddelen biedt geen ruimte voor een beoordeling van de juistheid van een door de rechter genomen beslissing. Grond voor wraking bestaat alleen als deze beslissing een feit oplevert waarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter, of als de beslissing objectief gezien bij de verzoeker de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen wekken dat de beslissing is ingegeven door voor¬inge¬nomenheid jegens verzoeker.
3.6 Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. De door de rechter genomen beslissing is gebaseerd op de door verzoeker aangedragen argumenten. Het verzoek om getuigen te horen is met in achtneming van het criterium “verdedigingsbelang” afgewezen. Deze beslissing noch de motivering daarvan levert een feit op waarvoor geen andere verklaring kan worden gegeven dan (de objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid. Dit volgt evenmin uit de overige ter zitting aangevoerde stellingen van verzoeker.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de zaak met parketnummer 13/082951-10 wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich bevond ten tijde van indiening van het verzoek.
Aldus gegeven door mr. G.H. Marcus, voorzitter, mrs. E.D. Bonga-Sigmond en N.C.H. Blankevoort, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2011 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering geen voorziening open.